| |
| |
| |
wim gijsen
vrede / de achterkant van de mens
‘Het is te hopen dat je vredesnummer nog voor de oorlog uitkomt’, schreef Leo Vroman destijds ter gelegenheid van een alweer oudgeworden Maatstaf-aflevering. Wie vrede wil vertalen in die negatieve betekenis van afwezigheid van oorlog, en daarbij het geluk heeft niet in bijvoorbeeld Angola of Vietnam te wonen, heeft het getroffen. Hoezeer getroffen, hangt er maar van af, want ook die vrede is een betrekkelijk begrip: een Israëli op zijn akker langs de vingerdunne grens, de hongerlijder in New Dehli, een Chinees in Djakarta, de bewoner van een amsterdams provohuis, een madrileense student, krijgen op hun manier allemaal een portie mee van de kilte die dan weliswaar geen oorlog heet, maar toch...
Het zijn trouwens niet alleen mensen die de klappen oplopen; seals van 14 dagen oud, die alleen maar gevild worden om te rijke mevrouwen in dure dooiebeestevellen te steken, zouden er over mee kunnen praten als ze hun bek nog konden opendoen; en zoveel ander gedierte waarmee wij, de misbruikte bijbelteksten paraat, naar goeddunken handelen, komt er niet beter af.
Wie om privé-redenen op jacht gaat naar het gezicht van oorlog en vrede in de mens, stuit op de gekste dingen; tekens, her en der verspreid, stukken van een irritante en goddeloze puzzel zo oud als de wereld. Je kunt er je handen en tanden op stuk halen als je wilt en nóg niet veel wijzer worden. Daarom geef ik de shots zoals ik ze gevonden heb. Daarom Is dit geen goed betoog, geen
| |
| |
drijfjacht op sluitende konstrukties.
1 | Het is een keurige kamer met een degelijk bureau en een smal raam dat uitzicht geeft op het haagse Monchyplein. De inspekteur die het procesverbaal maakt omdat ik de mensonterende Vietnamfoto's uit Podium dagelijks voor de amerikaanse ambassade in een auto te kijk zet, is op de voor hem gewone toer: een koktail van dreigementen en vaderlijk vermaan. Een van zijn vragen keert elke vijf minuten terug; het hoofd zwiept dan met een zijdelingse zwaai in mijn blikveld. Hij vraagt naar het waarom, het nut van de handeling. ‘Wat denk je ermee te bereiken’, zucht mijn tutoyerende aartsvader steeds weer, ‘ik zou zoiets niet doen als ik jou was’. Nee, hij zou het niet doen en hij begrijpt ook niet waarom, màg niet begrijpen waarom, dat zou hem z'n baantje kosten. En is het hemd niet nader dan de rok?
Hij hakt nog wat door maar zonder dat hij het merkt ben ik een paar ademhalingsoefeningen begonnen. Mijn opkomende woede bedaart. Wat is er zo geheimzinnig aan het ritme van ademhaling dat het driftkikkers kalmeert? Ik adem mijzelf in een andere wereld, ik drijf van hem weg. Zijn stereotiepe vragen, waar ik niet meer op in ga, beantwoord ik met tegenvragen die hij op zijn beurt negeert. Het is opeens geen verhoor meer, maar een wezenloos schimmenspel van naar elkaar grijpende schaduwen. En schaduwen hebben geen handen. Hij kan niet begrijpen wat ik doe, wil niet horen dat er (wellicht) handelingen zijn die ergens zin aan ontlenen buiten alle nut om. En ik begrijp zijn apv niet noch de nonchalante hardnekkigheid waarmee hij zich verdiept in zaken waarvan de pointe hem blijkbaar ontgaat.
Een dag later (wat heb ik het handig gespeeld, denk ik er gewoon bij) komen de kranten in het geweer, de radio.
|
| |
| |
| De einduitslag wordt 1-1. Een meneer van justitie beslist dat de auto waaruit mijn foto's zijn verdwenen niet was opengebroken en dat mijn klacht daarom ongegrond is. Ik krijg op mijn beurt de foto's terug (de al vervangen foto's blijven in de auto) en in verschillende kranten kan ik uitgebreider mijn zegje over Vietnam doen dan ik had durven hopen. Ik heb het gevoel dat ik iets gewonnen heb. Maar wat heb ik gewonnen en wat is er voor mij zo zinvol aan? Ik weet het niet, nog niet. Maar we zullen zien. |
| |
2 | Vegetariërs en dierenbeschermers zijn er in soorten. Ik heb kortgeleden een dierenbeschermer op de tv gezien die laaiend entoesiast was over de behandeling van mestkalveren in éen speciale stal. De beesten, die nooit ouder dan 7 maanden worden, nooit daglicht zien en alleen maar in leven worden gehouden om vlees te produceren, konden warempel langs een ijzeren leuning, en via twee ringen om de nek, de kop omhoog en omlaag brengen. Het eten werd ze zesmaal daags via een levensgrote fallische speen in de bek gespoten. Ze stonden op een soort gaasvloertje waaronder alle derrie zindelijk werd afgevoerd, er was voldoende licht en de twee dozijn kalveren konden zelfs als ze dat wilden een kneuterig stapje voor- en achteruit. Hoe humaan! riep de dierenbeschermer. Ik begreep hem niet. Er zijn vegetariërs die nog zo verslingerd zijn aan vlees dat ze zich geregeld tegoed doen aan een smeerseltje dat op leverpastei lijkt. In het reformrestaurant is voor hen schijngehakt te koop. Neem dan maar een biefstuk, zeg ik daarop en dan is het de vegetariër die mij niet begrijpt. Misverstanden genoeg in de wereld.
Er zijn anderen, die ik meer waardeer en wier redenen (menselijke, ekonomische, religieuze, ja zelfs politieke) mij oprechter lijken. Zoéen zei tegen mij: ‘zolang er
|
| |
| |
| slachthuizen zijn, zullen er slachtvelden blijven’. Ik kreeg die twee helften niet sluitend op elkaar, maar een recent krantebericht geeft ze toch perspektief. Het bericht zegt dat nog altijd 50% van alle mestkalveren met hormonen worden ingespoten, ondanks het verbod uit 1961. Door hormonen met oestrogene werking groeien kalveren sneller terwijl ze minder veevoeder gebruiken. Twee vliegen in een klap dus. Jammer genoeg blijven de hormoonresten in het konsumptievlees, en daardoor wordt de geslachtelijke rijpwording bij kinderen in de war gestuurd terwijl het bepaalde vormen van kanker stimuleert. De officier van justitie die een 5-tal ‘spuiters’ veroordeelde, sprak over ‘gewetenlozen die voor een paar cent meer een deel van hun klantenkring uitmoorden’.
Er zijn genoeg fabrikanten van oorlogstuig en vergiftigd voedsel die hetzelfde doen, maar niet veroordeeld worden. Who is wrong in Whatland? En misschien heeft de spuitende mester wel zijn eigen dodelijke maar logische gelijk. Als we afzien van de religieuze en filosofische inbouw is de mens als verschijning gewoon vlees. Vlees is een toestand van de materie. Kalfsvlees ook. Mag 50.000 ton kalfsvlees per jaar misschien opwegen tegen enig mensenvlees? Oog om oog, tand om tand. En waarom beginnen ook ongelovigen, aangeland op dit punt, toch te praten over medemenselijkheid als ze zelfbehoud bedoelen? Waarom praten ongelovigen überhaupt over menselijkheid? Vlees is vlees, en waarom zou vlees met meer verstand recht hebben op een billijker behandeling dan vlees met wat minder? |
| |
3 | Zijn sommige dieren zo menselijk of zijn de meeste mensen zo dierlijk? Ik houd het op het laatste, hoewel eigenliefde de feiten graag andersom draait. Er zijn
|
| |
| |
| tientallen diersoorten wier gedrag in een of meerdere opzichten dat van de mens evenaart of zelfs overtreft. Bijen en sommige vissen hebben een gespecialiseerde taal, sommige insekten zijn per traditie nijver, de spin maakt een relatief sterker weefsel dan de twentse tekstielfabrieken die nu over de kop gaan, vleermuizen hebben ingebouwde radar, een kat vindt over 700 km de weg naar huis terug, zonder kaart of kompas, zonder te lezen of de weg te vragen. Niemand die om zulke redenen op de gedachte komt om vissen en insekten, spinnen, vleermuizen of katten onze voorouders te noemen. Maar zodra verlengt een aap zijn handen om er een panter mee te lijf te gaan of wij menen prompt het gemeenschappelijk zaad te herkennen. Deze mensaap is onze broeder, zegt de geleerde. Kijk maar, hij vecht met een stok, net als een van ons. Dat illustreert meer het idee dat we over onszelf hebben dan onze kijk op de mensaap. Dat is de mens zonder c & a en huiselijke sloffen, de vechtjas die zijns gelijke herkent en bewondert. |
| |
4 | ‘Waarom ik die jongen sloeg’, zei de 18-jarige J.v.M, ‘ik weet het niet. Zomaar, denk ik’. Het is waar, vrede is niet zo eenvoudig. Ik houd niet van vrede, niet altijd tenminste. Er zijn ogenblikken dat het als een dodelijke paddestoel omhoog komt, uitwaaierend over zenuwen en bloedbanen. De bioloog en de medikus zeggen dan in hun kille dieventaaltje dat het gehalte aan verderfelijke adrenaline in het bloed toeneemt. Daar is ook een ander woord voor: de bloedeigen koude of hitsige oorlog. Vrede is de goeddeels blinde, nauwelijke in kaart gebrachte, achterkant van de mens. Het is niet vriendelijk maar waarschijnlijk wel oprecht, toe te geven dat de satellieten die wij daarheen op verkenning sturen niet
|
| |
| |
| alleen goodwill bevatten maar ook nieuwsgierigheid en eigenbaat, om van de lust tot afficheren maar niet te spreken. ‘Toen er nog vrede was’, zegt Lao Tsze, ‘bestond er geen woord voor. Toen het woord vrede ontstond, was de vrede al dood’. Amen, zeg ik daarop, de dingen die vanzelf spreken hebben geen naam. Vrede ontleent slechts betekenis aan haar tegendeel: oorlog. |
| |
5 | Heeft mijn vegetariër dan toch gelijk? Zijn alle goede bedoelingen vergeefs? Is de strijd die de rede de oorlog aandoet, maar die ons voor het overige even bloedig laat, een verspilling? Dat is weer zoiets, de strijd voor de vrede, per definitie een tegenstrijdigheid. Het doet me denken aan die lugubere joke over de kommunist die zou blijven vechten voor de vrede tot er geen steen meer op de andere stond.
Het is Kant geweest, geloof ik, die de westerse filosofie drie punten van onderzoek heeft opgelegd. 1 Wat is de waarheid? 2 Hoe ontleen ik daar een levenswijze aan? 3 Wat mag ik geloven?
Oosterse filosofen lachen om zulk gezoek. Het verstand, zeggen zij, is materie, vlees net als de rest. Het lagere doet het hogere niet aan, vlees verstaat de geest niet. En relatief velen van hen hebben ernaar geleefd, dat dient gezegd. Voor wij er onze ‘zegeningen’ brachten (en zelfs nu nog) was het boeddhisme in het algemeen toleranter, vredelievender, dan wij ooit geweest zijn. Wie kan zich in Europa een sekte voorstellen als de Jaïns die de mugjes uit het drinkwater zeven en met een bezem de weg voor hun voeten vrijmaken van torren en andere goddelijke mormeltjes? |
| |
6 | Dit stukje lijkt allang niet meer op een gewoon artikel over de oorlog. Dat was ook nauwelijks de bedoeling. Ik
|
| |
| |
| wilde wat ik doe en nalaat, en wat duizenden anderen doen die zich links of pacifistisch noemen, rechtvaardigen. Dat is een hachelijke zaak, wie dorst heeft vindt altijd wel een kraan. Ik had het anders kunnen doen. Schrijven over De Gaulle en zeggen dat ik blij ben dat hij zijn trekken thuis heeft gekregen. Ik had materiaal kunnen verzamelen uit de engelse bladen die hier goeddeels onbekende informatie verschaffen over Vietnam, ik had kunnen schrijven over de Van Hallemannetjes of over de inkrimping van het Luxemburgse leger tot een vrijwilligerskorps van slechts 600 man. Het is goed die dingen te doen en meer dan dat. Maar meer en meer groeit bij mij de overtuiging dat oorlog meer is dan de strijd tussen staten. Oorlog is zeker ook een toestand van de mens. Wie water op een vlam verhit en zodoende genoeg molekulen op temperatuur brengt, zal na verloop van tijd de hele pot zien koken. Mensen zijn niet anders. Het is goed te kiezen voor de vrede en als het dan niet anders kan, de lieve vrede uit eigenbaat en met alle onzindelijke motieven die daar bij kunnen horen. Dat is altijd nog beter dan iets ergers: oorlog. Maar wie daar ernst mee maakt, kan op een keer de eigen nooit aflatende oorlog niet negeren. Die te winnen, vraagt meer dan een korrekte politieke gezindheid en een abonnement op De Groene of Vrij Nederland. Dat vraagt stap voor stap de verloochening van het ego, dat vestgemeste koekoeksjong van onze beschaving. Sommigen noemen het kommune, anderen noemen het liefde. Dat soort liefde, ik zeg het er maar bij, heeft niets te maken met de vergevingsgezindheid van ministers voor enkele inwoners van Breda, het heeft wel te maken met die grote oorlog, die zonder de kleine niet gewonnen wordt. |
| |
[achterplat]
[achterplat]
| |
|
|