| |
| |
| |
f.j. bröcker
de lsd-controverse
Met toestemming van de redaktie overgenomen uit het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, nr 22, jrg 110, mei 1966.
Op 10 april 1965 verscheen in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde een ingezonden mededeling van de firma Sandoz N.V. als reactie op een serie dag- en weekbladartikelen, waarin melding werd gemaakt van een experimentator, die zich zonder moeite LSD-25 en psilocybine zou kunnen verschaffen en die onder zijn toezicht bepaalde personen in staat stelde, genoemde stoffen te gebruiken. In deze ingezonden mededeling nu werd nadrukkelijk gesteld, dat Sandoz in dit geval niet de leverancier was van deze stoffen, dat ook verstrekking aan apothekers en groothandel tot dan toe steeds was geweigerd, en dat LSD-25 of psilocybine door haar alléén ter beschikking werd gesteld aan psychiaters, die goed bekend stonden, die aan een kliniek waren verbonden, die ook in praktisch opzicht met de werking van deze stoffen bekend waren en die verklaarden - uitsluitend onder hun persoonlijke leiding en verantwoordelijkheid - voor een medisch-praktisch of medisch-experimenteel nauwkeurig omschreven doel deze stoffen te zullen gebruiken. Menigeen zal van deze ingezonden mededeling wel met enige verwondering hebben kennis genomen, omdat hij tot dan toe meende, dat iedere arts competent geacht werd, zélf te beslissen, welk medicament hij zijn patiënten wilde voorschrijven. En in de veronderstelling dat hier sprake was van recent gevonden of gesynthetiseerde stoffen heeft men het wellicht betreurd, dat de firma Sandoz hier niet traditiegetrouw te werk is gegaan, door met een
| |
| |
waarschuwing en een toelichting omtrent mogelijke gevaren een beroep te doen op het verantwoordelijkheidsgevoel van de medicus. De bevreemding zal er zeker niet minder om zijn geworden bij het besef, dat zelfs de specialist op grond van persoonlijke of professionele antecedenten ongeschikt kan worden geacht en - bij gebleken geschiktheid - nog nauwkeurig verantwoording dient af te leggen over de wijze waarop, en het doel waarmee hij deze psychopharmaca in zijn praktijk wil gebruiken. Wanneer bij de verstrekking van deze medicamenten zo strenge restricties worden gemaakt, dan wordt hierbij kennelijk, behalve een belangrijk therapeutisch perspectief, ook een voor patiënt én arts ernstig risico verondersteld, dat mogelijk zelfs door de specialist niet wordt onderkend ondanks alle hem geboden voorlichting.
Bovendien betreft het hier geen recente farmacologische vondsten: de eerste LSD-experimenten dateren uit 1943, en sinds 1947 verschenen meer dan 2000 publikaties over LSD en gelijkwerkende stoffen, waarbij in verband met de werking ervan werd gesproken van hallucinogenen, psychotomimetica, psychedelica of psycholytica. Hier te lande schreef Van den Berg (1951) een boeiend verslag over zijn psychotische belevingen tijdens een mescaline-experiment. Daarna verschenen in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde een klinische les van Gaarenstroom (1956) en een aantal capita selecta van Booij (1957), Regensburg (1961) en De Jong en Kreutzkamp (1961), waarbij aan de experimentele psychose vooral aandacht werd geschonken in verband met speculaties over een toxische genese bij endogene psychosen. Rümke (1960) publiceerde zijn humane bezwaren betreffende LSD-experimenten, terwijl Arendsen Hein (1961) over de therapeutische toepassing van het LSD een voordracht hield voor de Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie. Lit (1964) besprak de eenzaamheidsbeleving onder invloed van LSD en mescaline, terwijl Van Ree (1964) in een proefschrift melding maakte van een experimenteel LSD-onderzoek naar mogelijke relaties tussen psychose-graad en rigiditeit en tussen psychose-aard en mate van introversie. Door deze publikaties over psychotische ontreddering en
| |
| |
regressie zal het de medicus echter niet duidelijk zijn geworden, waarom de vrees voor het lichtvaardig voorschrijven van psycholytica zó groot is, dat Sandoz zich gedwongen zag, de verstrekking ervan drastisch te beperken, en op die ongebruikelijke restricties bovendien nog in een nederlands artsenblad de aandacht te vestigen. Hoewel dag- en weekbladen soms met enige ophef vermelden, hoe schrijvers, kunstenaars en anderen in deze stoffen een bijzondere mentale impuls menen te vinden, maakt het meningsverschil tussen de experts over het mogelijke gevaar van verslaving hierbij het de arts niet begrijpelijker, waarom dergelijke voorzorgen bij de verstrekking noodzakelijk zouden zijn: zijn gesigneerd receptenpapier kan immers iedere patiënt voorzien van opwekkende, kalmerende of pijnstillende middelen, waarvan de mogelijkheid verslaving te verwekken wél onomstotelijk vaststaat.
Bovendien zal de niet-psychiatrische medicus er stellig weinig voor voelen, medicamenten voor te schrijven, waarvan het effect zich soms manifesteert in een bloeiende psychose.
Veeleer zal hij zich afvragen, of bij deze proeven wel voldoende rekening wordt gehouden met de mogelijkheid van zelfmoord of blijvende desintegratie. De arts, die zich dan verder oriënteert omtrent de werking van deze stoffen, vindt in de literatuur de meest uiteenlopende toepassingen vermeld, met tal van hypothesen en conclusies. Wellicht heeft het dus zin, deze experimenten hier te rubriceren, aan de controversen op dit gebied aandacht te schenken en - na de bespreking van een tweetal LSD-behandelingen - een voorlopige conclusie te formuleren.
| |
1 De experimentele psychose
Reeds lang was bekend dat toxische stoffen psychotische reacties konden veroorzaken, doch vrijwel steeds ontstond daarbij een verlaagd bewustzijn met in aansluiting daarop een partiële of totale amnesie. Zo waren de alcoholroes en het alcoholische delier in de westerse wereld maar al te zeer bekend. Hoewel incidenteel met mescaline was geëxperimenteerd, bestond voor de hallucinogene werking
| |
| |
daarvan slechts weinig belangstelling. Toen echter in de na-oorlogse jaren de psychofarmacologische research een periode van ongekende bloei tegemoet ging en de hypothese van een enzymatische ontstaanswijze bij de schizofrenie weer actueel werd, kwamen de psychotomimetica in de belangstelling te staan, omdat deze stoffen soms psychotische belevingen en gedragingen veroorzaakten, die aan schizofrenie deden denken en die ook zonder bewustzijnsdaling of amnesie verliepen.
Van de thans bekende psychotomimetica is voor de farmacoloog ongetwijfeld LSD de meest fascinerende substantie: niet alleen is 100 microgram van deze stof vaak al voldoende om een psychotische reactie te luxeren, maar bovendien werd door onderzoek met radioactief LSD aannemelijk gemaakt, dat hiervan slechts 0,02 microgram de hersenen bereikt en daaruit alweer is verdwenen, voordat het psychische effect zich manifesteert. Deze bevindingen maken het wellicht begrijpelijk, dat bij schizofrenie nog geen stofwisselingsstoornis in cerebro definitief kon worden vastgesteld. Positieve vondsten in deze zouden wellicht een medicamenteuze correctie beter mogelijk maken, maar dan nog zou de vraag onbeantwoord blijven, of een dergelijke enzymstoornis als primair-oorzakelijk dan wel als secundair-begeleidend verschijnsel gezien moet worden.
| |
2 Psycholytisch functie-onderzoek
De belangstelling voor experimenteel-psychotische belevingen en gedragingen deed al spoedig een behoefte ontstaan aan meer exact wetenschappelijk onderzoek. Tal van motore, vegetatieve en zintuigelijke functies bleken vaak echter zeer wisselend te zijn van aard en intensiteit, en de psycholoog kon de psychopatholoog al evenmin veel statistisch significant materiaal bieden. Tracht men niettemin uit deze zeer uiteenlopende bevindingen tot een algemeen geldende conclusie te komen, dan kan samenvattend worden gezegd, dat de mens tijdens het psycholytische experiment in zijn praktisch-adaptatieve mogelijkheden ernstig wordt belemmerd.
| |
3 Psycholytische dierproeven
| |
| |
In overeenstemming met de hierboven geformuleerde conclusie zijn de bevindingen, die werden verzameld bij de meest uiteenlopende dierproeven: zo maakten spinnen een ander web, geraakten vissen gedesoriënteerd in het water, reageerden muizen op een horizontale plaat als op een glad, hellend vlak en verloren katten en apen hun agressieve impulsen.
| |
4 Therapeutische toepassingen
Bij de psychotomimetische experimenten met LSD kwamen al spoedig enige aspecten naar voren, die een mogelijk psychotherapeutische waarden deden veronderstellen:
a | Objectief: proefpersonen, die tevoren aan een min of meer ernstige vorm van alcoholisme hadden geleden, bleven na het experiment soms spontaan abstinent of gebruikten spiritualiën nog slechts op een sociaal aanvaardbare wijze. |
b | Subjectief: sommige proefpersonen deelden later mee, dat zij zich vóor het experiment vaak geremd hadden gevoeld door een zeker wantrouwen jegens hun omgeving, dat zij tijdens het experiment in een volledig paranoïd waansysteem hun achterdochtige vermoedens bewezen achtten en dat zij na het experiment tot betere relaties kwamen, omdat zij het onzinnige van hun argwaan hadden ingezien en zich bevrijd voelden van een heimelijke zelfoverschatting. |
c | Theoretisch: psychotherapeuten, die een genezend effect verwachtten van een herwaardering door de patiënt van zijn verleden, geraakten in het LSD geïnteresseerd, omdat proefpersonen soms vertelden, dat zij tijdens het experiment op een indrukwekkende wijze ervaringen uit hun verleden opnieuw beleefden en zeer realistische herrinneringsbeelden hadden gekregen van reeds lang vergeten voorvallen. |
Omdat deze en dergelijke bevindingen dus inderdaad een therapeutisch perspectief leken te bieden, vonden de psycholytica vanuit laboratoria en observatie-ruimten hun weg naar spreek- en behandelkamers. Zo begonnen de psychiaters aan de psycholytische behandeling, waarmee zij hoopten op goede resuletaten en waarvan zij de bevestiging verwachtten van hun psychodynamische concepties, omdat thans onbewuste
| |
| |
zaken gemakkelijker dan vroeger bewust gemaakt konden worden.
| |
5 Strategische speculaties
Beiderzijds van het IJzeren Gordijn werd in overheidskringen inmiddels officieel verklaard, dat psycholytica op hun strategische waarde zijn getest. Het lijdt geen twijfel, dat het reuk-, smaak- en kleurloze LSD, waarmee lucht en drinkwater gemakkelijk zouden kunnen worden besmet, in het chemisch wapenarsenaal zijn plaats heeft gevonden. Zo zou 100 gram LSD - gelijkelijk gedistribueerd over bv. de amsterdamse zuivelbedrijven - voldoende zijn om deze stad gedurende een aantal uren volledig te ontwrichten en vrijwel weerloos te maken tegenover een mogelijke agressor.
| |
6 De religueze ervaring
In de jaren zestig werd de belangstelling voor de diagnostische en therapeutische mogelijkheden van het LSD overschaduwd door een beweging, die in veel bredere kring de aandacht kreeg en die op een veel oudere voorgeschiedenis kon bogen dan het moderne psychiatrische denken. Sinds de grijze oudheid immers was de mens geïnteresseerd in geestesprodukten van geïntoxiceerden: in India en Egypte werd het marihuana gebruikt bij geestelijke oefeningen, de orakelpriesteres te Delphi zette zich op een drievoet boven een koolzuur-uitwasemende aardspleet en in het oude Mexico werd de paddestoel om zijn psychotoxische kwaliteiten geprezen als een geschenk der goden. De amerikaanse Indianen, die met de alcohol zich troostten voor het verlies van bison en prairie, lieten de whisky staan toen zij de werking ontdekten van de peyote, waarmee zij zich een nieuw geloof en een nieuw ritueel eigen maakten. In 1960 gaf een bevriende antropoloog in Mexico aan de Harvard-hoogleraar Leary (1964) een aantal paddestoelen te eten, nadat hij hem had verteld, dat deze door Indianen al sinds eeuwen bij religieuze riten werden geconsumeerd. Onder invloed hiervan kwam Leary tot indrukwekkende belevingen en hij had zelfs het idee, dat hij het gehete evolutie-proces in omgekeerde
| |
| |
richting doorliep tot hij zich een éencellig organisme voelde. Terug in Harvard kreeg deze klinische psycholoog samen met zijn collega Alpert de beschikking over de uit deze paddestoelen geëxtraheerde psylocibine, waarmee zij criminelen wilden resocialiseren. Binnen een jaar verscheen over hun bevindingen een enthousiast verslag, waaraan helaas de gegevens betreffende een controle-groep ontbraken. Inmiddels hadden zij tal van Harvard-studenten door psilocybine of LSD in kennis gebracht met ‘the experience’, waarvan het evolutionaire bereik het éencellige stadium al ver achter zich had gelaten, zodat men tot getuige werd van kosmische evolutie, oerenergie en Goddelijk Beginsel.
Zoals echter onder studenten het aantal volgelingen van Leary en Alpert toenam, zo groeide onder medefaculteitsieden de teleurstelling over hun wetenschappelijke prestaties en de verontwaardiging over hun kennelijk gebrek aan zelfkritiek. Ten slotte werd een maatregel genomen, die men in Harvard sinds een eeuw niet meer noodzakelijk had geacht: Leary werd ontslagen, omdat hij zich aan zijn college-verplichtingen zou hebben onttrokken en Alpert, omdat hij - ondanks beloften - de verstrekking van hallucinogenen aan studenten niet zou hebben gestaakt. Toen Sandoz weigerde hen nog verder van psilocybine te voorzien, verplaatsten zij hun ‘geestverruimend’ werk naar Mexico, waaruit zij kort daarop werden uitgewezen. Inmiddels liep het aantal van hun volgelingen - waaronder geestelijken, psychologen en psychiaters - tot in de duizenden, en zij verenigden zich in de ‘International Federation for Inner Freedom’, waarvan de activisten ook in Nederland ruimschoots publiciteit kregen.
| |
7 De controverse
Aanvankelijk werd in psychiatrische kringen in hoofdzaak gediscussieerd over verschillen en overeenkomsten tussen schizofrenie en de experimentele psychose. Weliswaar werd nogal eens gewezen op sommige, duidelijk anders gekleurde belevingen bij de experimentele psychose, maar daarbij werd wellicht vergeten, dat tijdens deze experimenten proefpersoon
| |
| |
en proefleider elkaar wederzijds beïnvloeden door het geruststellend besef, dat een psycholyticum is gegeven, terwijl bovendien de snelle tolerantie-ontwikkeling een langer-durende psychose experimenteel onmogelijk maakt.
De discussie over deze experimenten kreeg echter een emotioneler aspect, toen psychiaters na een psychotomimetische beleving hun collegea adviseerden zich eveneens aan dit experiment te onderwerpen, omdat een dergelijke ervaring hun inzicht in de psychotische belevingswereld van patiënten ten goede zou komen, terwijl in verband met therapeutische speculaties het LSD de psychiater werd aanbevolen, omdat het zelfexperiment hem zou helpen bij zijn streven naar een diepergaand zelfinzicht.
Méer en méer werd gewaarschuwd tegen deze experimenten, waarbij de kans op een persisterende psychose of zelfmoord niet denkbeeldig werd geacht. Cohen (1960) verzamelde gegevens over 5000 proefpersonen en patiënten, die te zamen ruim 25000 maal LSD of mescaline hadden toegediend gekregen; de uitkomsten van dit onderzoek bepleitte stellig niet een staken van verdere proefnemingen.
Inmiddels meenden diepte-psychologisch-geschoolde therapeuten, dat hun - vaak zeer uiteenlopende - psychogenetische opvattingen vaak duidelijk werden bevestigd door patiënten, die een LSD-behandeling ondergingen: waar een ‘tekort aan liefde’ in de vroege jeugd werd gezien als pathogeen moment, daar werden thans traumatische gebeurtenissen onder invloed van LSD op spectaculaire wijze herbeleefd; waar onthouding van de moederborst een drama werd geacht, daar herinnerde de patiënt zich nu hoe hij de fles weigerde omwille van de tepel.
Fernandez-Cerdeño en Leuner (1965) menen daarom met vele anderen, dat door het LSD een brug is geslagen tussen psychopathologie en dieptepsychologie, maar de verbatim geciteerde protocollen over vroeg-kinderlijke trauma's maken dikwijls allerminst de indruk autobiografisch authentiek te zijn, terwijl de door patiënten geproduceerde symboolfantasieën vaak op treffende wijze correleren met de opvattingen van hun
| |
| |
therapeuten.
Hier te lande werd aan studenten en psychiaters een verfilmde LSD-zitting gedemonstreerd, waaruit de manifestatie van tevoren verdrongen oedipale wensen moest blijken: door velen echter werd deze film ervaren als een document van suggestieve beïnvloeding en tragische theatraliteit. Het is dan ook alleszins aannemelijk, dat de makers zich te weinig realiseerden, hoe een LSD-patiënt zich steeds van zijn omgeving bewust blijft, en dat dus camera, geluidsapparatuur en filmploeg hier als welkome getuigen werden ervaren bij een dramatisch gebeuren, terwijl ze elders als bedreiging werden gevoeld en paranoïde reacties bevorderden.
Langzamerhand begon men behalve tegen diagnotische speculaties ook tegen therapeutische toepassing bezwaren te krijgen, die moeilijker konden worden verwoord: niet alleen achtte men de enthousiaste vermeldingen van therapeutische successen vaak te weinig kritisch van toon, maar bovendien beroemden proefpersonen en patiënten na een LSD-beleving zich op een dusdanig verdiept zelfinzicht, dat men door het spectaculaire gebrek aan zelfkritiek eer van het tegendeel overtuigd raakte. Om deze reden acht Cohen (1964) psycholytische middelen een gevaar in handen van psychiaters, die voor hun almachtsstreven bevrediging zoeken in deze spectaculaire methode, maar terecht waagt hij zich niet aan het opstellen van criteria, die daarbij de doorslag zouden moeten geven.
Ondanks deze bezwaren werd het LSD op zijn therapeutische waarde ook getest door psychiaters, die omwille van de objectiviteit van zelfexperimenten hadden afgezien. Hun resultaten stelden echter vaak teleur, omdat hier de communicatie tussen arts en patiënt ernstig werd belemmerd; door het ontbreken van iedere subjectieve LSD-ervaring schoot de arts invoelend te kort, en door dit tekort werden angst, afweer en agressie in de patiënt veelal juist gestimuleerd.
Bij verschil van mening hebben dikwijls beide partijen gelijk, zonder dit van elkaar te beseffen; in de geëmotioneerde debatten over psycholytica werd wellicht terecht enerzijds gewezen op
| |
| |
het gevaar van persisterende kritiekstoornissen, anderzijds werd bij afwijzende reacties angst voor het experiment verondersteld.
Het emotionele aspect in dit intern-psychiatrische conflict kwam echter nog veel duidelijker naar voren, toen Leary en zijn geestverwanten in de publieke belangstelling kwamen. Over de beschrijving van geloofsbelevingen zegt Rümke (1965): ‘Zo er éen gebied is, waarop het haast onmogelijk is, hart en hoofd koel te houden en de feiten nauwkeurig onder ogen te zien, dan is het dit’. En hier ging het dan nog bovendien om geloofsbelevingen, die door ampullen of dragées bereikbaar werden voor een ieder die daaraan behoefte had. Het is dan ook alleszins voorstelbaar, dat de tegenstanders van de psycholytische behandeling in deze religieuze ontwikkeling een bevestiging zagen van hun bezwaren: waren zij een agnostische of atheïstische levensbeschouwing toegedaan, dan achtten zij door deze mystieke stroming de schadelijke werking op het menselijk kritisch vermogen wel bewezen; waren zij in hun denken christelijk georiënteerd, dan misten zij in de uitspraken van deze chemisch-bekeerden te vaak de nederigheid, waarna zij zelf streefden.
Cohen schenkt uitvoerig aandacht aan het voor en tegen van de psycholytische behandeling, en hij acht deze vorm van psychotherapie van grote waarde. Hij ontkent niet, dat een religieus gekleurde LSD-beleving soms de patiënt kan helpen, zijn lot en zijn naasten te aanvaarden, en hij vermeldt zelfs hoe moribunde carcinoom-patiënten daarna gedurende hun laatste levensdagen met het besef van een naderend einde vrede hadden. Maar over het door Leary (1964) gepropageerde mysticisme maakt hij zich bezorgd en hij acht het niet uitgesloten, dat deze ontwikkeling een volledig stopzetten van iedere LSD-verstrekking tot gevolg zou kunnen hebben. Deze vrees voor een ingrijpen van overheidswege in zijn therapeutisch werk verklaart wellicht, waarom Cohen zich bij zijn kritiek te weinig heeft verdiept in de problematische en conflictueuze sfeer, waaruit deze ‘religiomanie’ tot ontwikkeling en verspreiding kwam. Mede door de afwijzing en scepsis in zijn
| |
| |
naaste omgeving werd Leary van idealist tot fanaticus; en het is dus niet ondenkbaar, dat bekeringen door zwart-gekochte LSD of marihuana nog worden bevorderd, omdat juist het ingrijpen door politie en justitie van arrestanten martelaren maakt. Arendsen Hein (1965) bespreekt vanuit een christelijke levensbeschouwing de naar zijn overtuiging positieve waarde van de religieuze LSD-beleving bij alcoholisten en criminelen. Daarbij hanteert hij niet diagnostische, maar morele criteria, wanneer hij zijn patiënt beschrijft als: ‘een tevoren volslagen agnostische, cynische, hooghartige recidivist’. Combinatie van voorgeschiedenis en LSD-protocol wekt de indruk, dat in deze gevallen de negatieve instelling jegens gangbare opvattingen wel veranderd maar dikwijls niet verminderd is: de patiënten verstoren voortaan wellicht niet de openbare orde door antisociaal gedrag, maar misschien wel de harmonie in hun directe omgeving door godsdienstige grootspraak.
| |
8 Een tweetal LSD-behandelingen
Vanuit zijn therapeutische streven heeft de medicus bij voorkeur belangstelling voor positieve resultaten en op het veelal duistere gebied van de psychiatrie hebben daarom incidentele successen tot tal van mogelijk voorbarige conclusies geleid. De instructieve waarde van een mislukte therapie wordt daarentegen gemakkelijk onderschat.
a | Een mislukte LSD-behandeling werd enige jaren geleden in het Halliwick Hospital (directeur Edward Larkin) te Londen ondergaan door een 30-jaar oude, goed-intelligente man, die zes jaar tevoren was gaan lijden aan claustrofobie, en wiens klachten éen jaar voor zijn LSD-behandeling acuut dusdanig verergerden, dat hij niet langer in staat was zich per ondergrondse naar zijn werk te begeven. Noch zijn auto-anamnese, noch de hetero-anamnese door zijn echtgenote verschaften gegevens ter completering van dit monosymptomatische beeld. In het voorafgaande jaar hadden narco-analyse en hypnose geen nadere informatie of verbetering gebracht.
|
| |
| |
| Tijdens een LSD-zitting vertelde de patiënt aan een assisterende verpleger, dat hij veel schuldgevoelens had gekregen bij een herinnering uit het begin van zijn puberteit, toen hij met twee van zijn zusters incestueuze handelingen had gepleegd. Bij informatie naar de levensloop van deze twee kwam aan het licht, dat de een 6 jaar tevoren was gescheiden van een man die in de drie jaren van hun huwelijk nimmer seksueel met haar had verkeerd, terwijl de ander een jaar tevoren - zeer tegen de wil van haar methodistische familie - in een rooms-katholiek klooster was getreden. Bij verdere navraag bleek dat begin en exacerbatie van patiënts claustrofobie en de hierboven vermelde gebeurtenissen in het leven van zijn zusters zich in eenzelfde tijdsperiode hadden afgespeeld. De patiënt twijfelde er niet aan, of hij was verantwoordelijk voor deze wending in de levensloop van beiden.
De behandelende arts en de met supervisie belaste oudere collega waren nu therapeutisch hoopvol gestemd, maar in de verdere LSD-zittingen bleef de patiënt in illusionaire vervalsingen zijn therapeut steeds zien als een onverbiddelijke rechter en hij behield zijn schuldgevoelens in onverminderde mate. Voor tal van interpretaties en positieve suggesties was patiënt weinig vatbaar en ten slotte werd hij onverbeterd uit behandeling ontslagen. Ruim een jaar daarna bleek de claustrofobie nog onveranderd aanwezig. Follow-up-gegevens van latere datum ontbreken.
Uit andere bron echter kwam later een inlichting die wellicht aan deze teleurstellende afloop een nieuw aspect verleent, want kort na het ontslag van deze patiënt had diens therapeut - onder supervisie van een collega elders - onder LSD herinneringsbeelden gekregen van een corrigerende reactie van zijn moeder, toen hij zich als kleuter geïnteresseerd had getoond voor een anatomisch raadsel bij zijn zusje. Prompt daarop zag hij als in een flash-back de verpleger met het verslag over dat incestverhaal en de ambitieuze dokter, die zich zijn morele afwijzing van de patiënt niet wilde realiseren.
Wellicht wees de illusie van de onverbiddelijke rechter op schuldgevoel, maar dan vraagt men zich af, wiens schuldgevoel
|
| |
| |
| aan deze illusie zo hardnekkig gestalte gaf. |
b | Het tweede, hier te bespreken geval betreft een medicus in hetzelfde ziekenhuis, die onder supervisie van eerst een mannelijke en daarna een vrouwelijke therapeut elders een aantal LSD-zittingen doormaakte: zijn LSD-reacties bij de mannelijke collega werden gekenmerkt door protest en tranen over een vermeend tekort aan koestering in zijn kleuterjaren, terwijl bij de vrouwelijke collega zijn LSD-belevingen duidelijk seksueel waren gekleurd.
Naderhand constateerde hij bij bestudering van vroegere publikaties van deze therapeuten, dat de eerste het LSD hoog waardeerde omdat daarmee kennelijk een spontane catharis van pathogene jeugdtrauma's beter mogelijk werd; dat volgens de tweede therapeut het LSD een spontane bewustwording van seksueel-traumatische herinneringen vergemakkelijkte; en dat hij zelf door zijn eigen LSD-reacties de opvattingen van beiden fraai had geïllustreerd, terwijl hem nimmer iets van manifeste suggesties was gebleken. |
| |
9 Een voorlopige conclusie
In deze bespreking was het onvermijdelijk dat menig detail omtrent experimenteel en therapeutisch werk met psycholytica onvermeld bleef. Aan de controversen op dit gebied werd uitvoeriger aandacht geschonken, o.a. omdat de ingezonden mededeling van Sandoz in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde stellig enig reliëf van node had.
Uit deze bonte mengeling van toepassingen, ervaringen en opvattingen is wel dringend behoefte ontstaan aan een voorlopige, algemeen geldende conclusie. Om tot een aanvaardbare hypothese te komen, heeft het wellicht zin, de experimenteel-psychiatrische en therapeutische toepassingen nogmaals kort te vermelden:
a | Tijdens het psychotomimetische experiment behoudt de proefleider een kritische gevoelsdistantie, en de proefpersoon kan op deze weigering van emotioneel contact reageren met een gevoelsverstarring als in de schizofrene depersonalisatie, met
|
| |
| |
| een krampachtig contact zoeken als in de hysterische psychose, met een spectaculair verweer als in de manische ontremming of met een zich verheffen boven ieder menselijk contact als in de degeneratieve geluksbeleving. |
b | Bij het chemische bekeringsproces wordt de leerling door persoonlijk contact en stemmige muziek in een religieus-stimulerende atmosfeer op de mystieke beleving voorbereid. |
c | Bij de psycholytische behandeling wordt de patiënt door verbale en non-verbale aanduidingen van zijn therapeut de weg gewezen naar zinvol geachte traumatische herbelevingen en symbolisaties. |
Bij al deze bevindingen is er een opmerkelijk verband tussen enerzijds aard en inhoud van de LSD-reactie en anderzijds de kenmerken van het milieu en de opvattingen van proefleider, geloofsverkondiger of therapeut. Op grond hiervan is het verantwoord, voorlopig te concluderen dat door de emotie-wekkende werking van psycholytica de suggestibiliteit wordt verhoogd. En wellicht wordt door de twee hierboven geschetste LSD-behandelingen nog eens geillustreerd wat op grond van tal van positief gestelde publikaties door de meer kritische LSD-onderzoekers reeds werd vermoed: patiënt en arts worden ontvankelijker voor de gevoelsinstelling van elkaar en zijn zich de wederzijdse uitwisseling van suggesties vaak niet bewust.
Menig arts zal op grond van deze gegevens en de hier gepresenteerde conclusie veronderstellen, dat - gelijk vele medische conflicten in het verleden - ook de huidige LSD-controverse emotionele aspecten wel zal verliezen, dat wellicht mettertijd LSD een praktisch hulpmiddel zal blijken bij de suggestieve behandeling en dat vooral dus de minder intelligente patiënt er in de toekomst misschien baat bij zal hebben.
Bij een dergelijke speculatie gaat men echter uit van opvattingen, die wel vrij algemeen worden aanvaard, maar zeker aanvechtbaar zijn. Op historische gronden is de medicus immers geneigd, bij begrippen als ‘suggestie’ en ‘suggestibiliteit’
| |
| |
te denken aan boerenbedrog en goedgelovigheid. Bovendien suggereert de term ‘suggestieve behandeling’ het bestaan van niet-suggestieve ‘aufdeckende’ therapieën, waarmee dan behandelingen worden bedoeld die zijn gebaseerd op ‘diepte-psychologische’ gezichtspunten. Het is echter zeer de vraag, of het menselijk mogelijk is, in welke relatie dan ook, zijn opinie voor de ander volledig verborgen te houden. Niet ten onrechte constateerde Carp (1950), dat de afweer van de suggestibiliteit als zodanig een belangrijk vraagstuk vormt, dat zich wijd vertakt in de problematiek van menselijke verhoudingen en gevoelsbetrekkingen. Deze negatieve waardering van de suggestibiliteit - waaraan ook Plokker (1965) nog onlangs aandacht schonk - doet vergeten, dat suggestibiliteit een kenmerk is van gevoelsbegaafdheid. Als de mens niet suggestibel was, zou het kind onopvoedbaar zijn en zou er geen vreugde bestaan in het spel, geen paradijs voor verliefden, geen gevoel voor humor, en geen kunstgenot. Als individu denkt de mens dat hij zijn mening zelfstandig vormt, maar zijn plaats in de gemeenschap dankt hij aan het feit dat hij de daar gangbare opinies als de zijne beschouwt, terwijl hij opvattingen uit andere landen en tijden meestal vreemd en van minder waarde acht. De neuroticus echter voelt zich buitengesloten, omdat in zijn verstarde zelfkritiek het suggestieve element ligt, waarmee hij zijn omgeving ontmoedigt en iedere relatie mislukken doet. Weliswaar kan met een psycholyticum deze neurotische kritiekverstarring worden doorbroken, en soms zal dan een geslaagde suggestie het begin zijn van een symptomatisch herstel. Maar alleen door het respect van de arts vindt de patiënt het zelfrespect, waarmee hij zich als innerlijk vrij ervaren kan. En onveranderd blijft het kernprobleem, dat de mens in zijn streven naar zelfkennis veel gissen of geloven, maar weinig weten kan.
Het conflict over deze psycholytische stoffen was nooit zo hoog gelopen, als niet het aloude geloof in een waarheidsserum bij voorstanders opnieuw had wortel geschoten: dat heeft het wetenschappelijk onderzoek geen goed gedaan.
| |
| |
| |
Literatuur
Arendsen Hein, G.W. (1961)
Het gebruik van adjuvantia bij de psychotherapie, in het bijzonder van LSD, bij de ‘refractaire’ patiënt.
Ned. T. Geneesk. 105, 2356; (1965) LSD als hulpmiddel bij de behandeling van psychisch gestoorden. Ned. T. Criminol, 7, 61. |
Berg, J.H. van den (1951)
Ein Beitrag zur Psychopathologie des Meskalinrausches. Psychiat. Neurol. Neurochir. 54, 385. |
Booy, J. (1957)
Farmaco-psychiatrie. Ned. T. Geneesk. 101, 1869. |
Carp, E.A.D.E. (1950)
De suggestieve behandelingsmethodes en het suggestieve element in de psychotherapie. 2e druk. De Tijdstroom, Lochem. |
Cohen, S. (1960)
Lysergic acid diethylamide: side effects and complications. J. nerv. ment. Dis. 130, 30; (1964) The beyond within.
Atheneum, New York. |
Fernandez-Cerdeño, A. en H. Leuner (1965)
Das Erleben der oralen Regression unter Einflusz von Hallucinogenen. Z. psycho-som. Med. 11, 45. |
Gaarenstroom, J.H. (1956)
De invloed van pharmaca op de hersenen. Ned. T. Geneesk. 100, 1070. |
Jong, J.G.Y. de en H.J. Kreutzkamp (1961)
Psychopharmaca. Ned. T. Geneesk. 105, 2224. |
Leary, T. (1964)
The religious experience: Its production and interpretation.
Psychedelic Rev. 1, 324. |
Lit, A.C. (1964)
Buiten zinnen. Maandbl. geest. Volksgezondh. 19, 231. |
Plokker, J.H. (1965)
Grenzen der suggestibiliteit. Mouton & Co., Den Haag. |
Ree, F. van (1964)
Een experimenteel psychopathologisch onderzoek van de reacties op LSD-25. Proefschrift Amsterdam. |
Regensburg, A.C. (1961)
Tranquillizers. Ned. T. Geneesk. 105, 2217. |
|
|