| |
| |
| |
a. roland holst
[Gedichten]
luciferisch I
wereld tegen leven
Hoe wijder de wereld zich uitzaait
- wie weet nog van de sibbe? -
hoe dichter de kuil de kribbe
te nakomt, de doodskelk de tepel.
Hoe breder de wiekslag uitzwaait
en de wereld hoger vliegt,
hoe enger het slop waar het leven
Hoe luider de wereld liegt,
hoe meer een klok zonder klepel
dat de stilte des doods voorafgaat.
Het brein splitste de kern.
geest noemt, gaat er groot op.
Maar het leven houdt onder de sterren
van angst, welke straf staat
op de zonde tegen de geest.
zonder stroom? een dood slop?
| |
| |
Nooit in der eeuwen duur,
Een vuur, maar geen hemelvuur,
sloeg, maar van onder, in:
Toen, door niets om zijn slechte
maakte de mens zich breed.
Thans, het einde ten teken
wordt hij, trots en wreed,
zelf het eens hem voorzegde
zijn moordkuil ontstijgt,
zijn wereld van het Atoom
de zelfmoord van de Planeet?
| |
| |
| |
luciferisch II
de hoogmoed na den val
Bestond god, hij was wreed.
de goden te kunnen verderven
| |
| |
- braken de Goden, de Goden,
uit het azuur een azuren donder -
in voorsterfelijk lachen uit:
Pijlsnel werd hij, maar zonder
letsel, naar perk en grens
lag hij, vervloekt maar verstokt,
de poelen nog gloeiden en rookten.
| |
| |
zag om zich heen, en dacht:
al moet mij - wat ik verwacht -
niets houdt mij hier terug;
de opvlucht, eens genomen,
neem, door dezelfde lucht,
voelde hij, zeer op zeer,
jeuken gingen en trekken.
Uit de poelen ten voeten uit
stond hij, al minder stram,
en door wanhoop gestaald,
Niet meer om zich heen, nu omhoog
naar waar hij had gefaaald
Want het riep uit den hoge
Zij die hem niet verdroegen
tartten hem zich te verhogen,
| |
| |
En hij. de vleugels bewogen
en breed, zij hun eersten slag.
had uit. Niet meer bezweet,
stond hij niet meer waar hij stond:
van geen zon, van geen maan,
van het azuur, het azuur.
Werden de vleugels vlerken?
ging hij uit krochten te keer?
geen nood: hij wist zich voortaan
medeplichtig in zich over.
| |
| |
Werpt dat hen uit, werpen
de Goden hen weer naar de terpen
waan of geen waan, gaan zij
dat zwerk weer in: geen nood,
komt nu ook voor diens ingewijde,
|
|