| |
| |
| |
herman moscoviter
de behandeling
‘Heb je soms nog niet genoeg gekregen?’
Ze had het bits gevraagd. Haar gezicht was klein. Haar ogen keken door nauwe openingen en het mondje was een preuts rood kippeaarsje. Hij keek naar de stapel boeken en draaide de vulpen tussen duim en wijsvinger in het rond.
‘Nou, kun je geen antwoord geven? Wat sta je daar met je mond vol tanden. Een lummel van 21 met een mond vol tanden.’
Hoe lang nog... tanden... het was een toespeling.
Hij knikte ja. Een kort nietszeggend knikje. Geef maar gelijk, dacht hij. Dan ben ik van het hele gesodemieter af. Ik neem haar nog wel te grazen.
‘Je vindt zeker dat Sinterklaas je niet genoeg verwend heeft, hè?’ hield ze aan. Ze trok weer met haar mondje. Hij keek naar de boeken en dan weer naar het gezicht. Het haar maakt haar oud, dacht hij. Dat ouwevrouwtjeshaar. En ook die roodachtige ogen. Was dat nu zijn zus? Die ogen?
‘Zeg op. Kijk me niet zo aan. Ik ben niet met je getrouwd.’ Maagd zul je blijven, dacht hij. Zijn mond trok, hij bedwong een lach, maar zijn ogen glinsterden.
‘Waarom sta je me zo aan te kijken? Ik ben je zus.’ Ze zweeg even; toen schreeuwde ze: ‘Ik ben je zus. Je kunt me nog altijd aankijken, uil’.
Hij draaide zijn ogen af en keek weer naar de vulpen. Hij was dus een uil.
| |
| |
‘Voor 10,90 koop ik een mooi fotoboek voor je, het is toch je hobby, een boek waar alles over je doka instaat, en wat is mijn dank? Meneer houdt zijn kop stijf dicht.’ Op dat moment fronste Lep zijn voorhoofd. Zijn blik werd donkerder, dreigender.
‘Ik heb geen fotoboek gezien.’
Ankle schoot naar voren en griste de stapel boeken van tafel. Ze zocht heel even. Toen trok ze een dik boek er uit ‘Goed, ik geef toe, er staan geen plaatjes in. Maar wat dan nog? Dat hoeft toch niet? Of had je dat soms ook gevraagd? Of vind je mij soms niet ontwikkeld genoeg om voor jou een fotoboek te kopen? Ik heb het zelf uitgezocht!’
Heel langzaam schudde Lep zijn hoofd heen en weer. Het leek of er iets in zijn keel was geschoten. ‘Ben ik niet ontwikkeld genoeg? Ik ben toch je zus’... ‘kop stijf dicht.’ Hij had gegrijnsd. Heel dom.
Triomfantelijk schoof Ankle het boek open over tafel. In het midden bleef het liggen, als een troefkaart.
Er stond:
De donkere kamer van damocles
Nergens stond: roman. Hij wist het echter. Ze had het boek kennelijk niet ingekeken. Hij had wat gebladerd en het haar onder haar neus geduwd. Ze was gaan lezen.
‘Het is een gewoon boek’, had ze uitgeroepen. ‘Een gewoon boek.’
Lep lachte weer.
‘Wilt u niet lachen, mijnheer Darf’, vroeg de tandarts hem. ‘Met zijn mond vol tanden’... dat zei ze... hoelang nog? De zoveelste keer bij de tandarts. Omgekeerd evenredig, dacht hij. Het aantal echte tanden na elke keer en het aantal behandelingen. Hij onderdrukte een lach.
De hand had een tangetje. De verdoving zou goed zijn. Hij merkte nauwelijks iets. Niet eten, niet spoelen. Lep
| |
| |
voelde het trekken aan de kies. De witte manchet schommelde voor zijn ogen. De tandarts voelde de noodzaak tot spreken. ‘U bent anders lange tijd niet hier geweest. Het moet al meer dan een half jaar geleden zijn dat ik U hier voor het laatst zag in deze stoel. Of vergis ik me daar nu zo in?’
Lep maakte een brakend keelgeluid dat alles kon betekenen en bewoog zijn hoofd. ‘U doet er beter aan niets te zeggen en niet te bewegen’, zei de tandarts. Daarmee sneed hij meteen de weg tot vloeken af.
Tandartsen mogen geen vragen stellen, bedacht hij zich.... helemaal niets. U moet goed begrijpen dat het voor uw eigen bestwil is. Wanneer ik misprik door een ongekorrigeerd gebaar van uw zijde, zult U geneigd zijn mijn kapaciteiten in de tandheelkunde niet al te hoog aan te slaan, alhoewel U zelf de oorzaak bent van mijn gedeeltelijk falen. Assistente, tekent U even aan, de lb 5 is in staat van ontbinding.’
Aan het bewegen van de hand bemerkte Lep dat de tandarts stond te lachen. Of dat was om de fraaie formulering of om zijn laatste opmerking over ontbinding wist hij niet.
Hij deed zijn ogen open en keek naar buiten. Een fotograaf hoeft geen gaaf gebit te hebben, dacht Lep.
Boven de witte tandartsvitrage (zo bemerkte hij elke keer) waren aan de overkant ramen te zien; een museum waar de schilderijen op even grote afstanden van elkaar hingen en helemaal hetzelfde formaat hadden.
Zondagsschilders eksposeren. Ik moet van die kamer weg. De associatie achterkant van huizen bracht hem op die gedachte. Ik heb het nooit durven vragen aan het mens. Het mens Hospita. Aardig. Die ene keer dat ik te laat huur betaalde, bleek het al. Zij wond er geen doekjes
| |
| |
om. ‘U kunt beter gaan, mijnheer Darf.’ Ze was hem altijd met meneer blijven aanspreken. ‘Dat is echt beter voor Uzelf. Voordat we ruzie krijgen om wat U een kleinigheidje noemt. Wij hebben réchten. We zetten U er zo uit. U heeft de kamer gehuurd. U moet niet denken dat U die kamer gekócht heeft. Dat moet U niet denken. Het is echt beter om maar weg te gaan.’ Ik had allang besloten om te vertrekken. Eigenlijk verdwijnen met de Noorderzon. Een maand huur niet betalen. Zij konden niet weten dat ik van plan was weg te gaan. Verdomme, voor dat pestkamertje. De drukte. En dan vragen ze honderd ballen. Honderd gulden, meneer Darf, dacht hij. ‘U herinnert zich misschien vorige week vrijdagnacht niet meer. U kwam om drie uur thuis.’ En wat dan nog? Had hij gevraagd of ze wakker bleven? Wisten zij veel of hij had gewerkt, met een meisje uit was geweest of, zoals het werkelijk was gebeurd, zich straal lazarus had bezopen? Nee, Lep verdedigde zich niet. Geen enkele vrijheid voor honderd gulden.
‘Of bedenkt U zich eens hoe het deze nacht is gelopen.
U kwam thuis om half twee. U had nog iemand bij U. Dat hebben we heus wel gehoord. Mijn man zegt nog: hij is niet alleen. Ik heb U al meerdere keren verboden vreemde mannen op uw kamer te laten.’ Waarop kon hij zich beroepen? Moest hij zich wel verdedigen? Jan was die nacht zwaar misselijk van een halve fles Bokma. De laatste bus was al naar Vinkeveen vertrokken. Hij had hem liefdevol over straat meegesleept naar zijn kamer. Daar kon hij wat bijkomen. Ze hadden goed geslapen. Jan in zijn bed. Hij op de grond onder zijn jas, voor de oliekachel. De volgende morgen stonden ze samen in de gang. Te wachten. De familie Hospes. Geen enkele vrijheid voor honderd gulden.
‘U heeft zeker vannacht met deze heer op uw kamer
| |
| |
geslapen?’
Lep voelde zich kwaad worden. De woede steeg langzaam naar zijn hoofd. Zo giftig was hij in tijden niet geweest. Hij kneep met zijn vingers in de leuningen van de trap. Jan was zich gaan verontschuldigen: ‘Nee, mevrouw, het is door mij gekomen. We waren vannacht...’.
‘Ho’, had hij geroepen. Hij richtte zich tot Jan, niet tot de twee. ‘Geen gelul. Ik ga hier weg. Hou je smoel tegen deze nette mensen.’
Jan had hem aangekeken. Ze liepen toen samen de trap af. De twee verbijsterd. Beneden had hij hard gelachen. Hij had geschaterd, maar hij voelde zich bang in zijn borst.
Lep kneep zijn vingers in de leuningen van de stoel. Hij voelde hoe de trilling door zijn kaak trok. Het deed geen pijn, had de beroepspeuteraar gezegd. Pijnloze behandeling heette dat. Je kaak kapot. 35 gulden.
Vloeken helpt niet. Vergroot alleen de kans van het misboren. Pijnlijk. Tanden poetsen helpt. Gebruik Prodent. Voor een stralende glimlach. Wees trots op uw Prodent. Je kon beter pasta smeren tussen je rotte kiezen. Je kon beter met uitneembaar kunstgebit geboren worden.
Legio voordelen. Als je per ongeluk op je smoel tuimelde, kocht je een nieuwe. Maat 36 large.
‘Wilt U het prijsje er even afhalen? Het is om cadeau te doen, juffrouw.’
‘Wilt U uw lippen stil houden, mijnheer Darf.’ Lep keek de tandarts aan. ‘En zoudt U dit apparaatje even in uw mond willen houden?’
Hoeveel mensen hebben deze speekselzuiger al in hun mond gehad? Met een nog veel rotter gebit er omheen. Het meisje in de wachtkamer zou over tien minuten
| |
| |
hetzelfde gevraagd worden. Over tien minuten. Zolang wachten? Het zou nog moeten blijken dat ze hem mocht. In de wachtkamer had ze hem niet aangekeken. Laf. Maar wat wil je tussen de zo zwaar beproefde tandlozen? Zijzelf had misschien ook een kunstgebit. Wanneer ze naar bed ging, legde ze het naast zich in een glas water, naast haar hoofd. Bij het zoenen bogen haar lippen naar binnen. Dan werd ze gevoelig. Ze trok haar hoofd eerst wat terug en kwam hem dan tegemoet met haar lippen van elkaar.
Zijn tong had de ruimte. Jezis-nog-an-toe.
Hij zelf ook zonder tanden. Je voelde elkaars tandvlees. Smerig. Je durfde niets te zeggen - je had het allebei.
Of dan met tanden. Jij had tanden, zij niet. Je kon er dan wel wat van zeggen, maar ze sloot zich af en kwam nooit klaar. Alleen maar omdat ze niet meewerkte en jij alles moest doen. Ze spreidde haar benen zelfs niet meer. Lep stopte zijn hand in zijn broekzak.
De tandarts stond met zijn assistente gebogen over het kleine bakje met zilveren stopspul. Amalgaan. 30 gulden per ons. Of 300. Wat een beroep.
Assistente.
Dag in dag uit amalgaan maken en 's avonds even heerlijk nog in je bed liggen. Dan denk je: wat heb ik gedaan vandaag? O ja, ik heb twaalf maal amalgaan gemaakt. Twee maal voor lb 5; een keer voor S 2; en de overige keren? Ze zal het zich niet meer kunnen herinneren. Ze valt in slaap. Haar mond open. Tanden bloot.
En dan kijken in de kranten. Het zoeken naar een andere kamer. Met vrijheid. Waar je vrienden onderdak kunt geven. Waar je rustig laveloos kunt zijn. Niet boven een slaapkamer van een ouder echtpaar, dat steeds bij het horen van vier voeten op de traptreden denkt: de
| |
| |
smeerlap. Zelf hebben ze al twee kinderen laten wegmaken. Om twee redenen: ze hebben geen geld genoeg om ze te onderhouden (wel geld genoeg voor kondooms natuurlijk) en ze zijn bang, zo bang dat ze geen angst meer hebben voor abortus. Je spreekt met het meisje. Het andere paar voeten is een meisje. Natuurlijk. Je praat met haar over allerlei dingen, lacht tegen elkaar; ze blijkt van het rooms-katolieke geloof te zijn. Je lacht als ze vertelt dat ze elke zondag naar de kerk gaat, dat ze onmogelijk voor het huwelijk met een man naar bed kan gaan (ze moet in het wit trouwen), dat ze onmogelijk dit en dat en nog veel meer andere dingen kan doen.
Dat zou ze allemaal moeten biechten.
Als je haar naar de bus brengt, ben je je nog nauwelijks bewust dat de avond zo fijn begon voor je tweetjes.
Je zegt: kom nog eens langs. Je denkt: dan neem ik haar. Maar in je hart weet je dat als ze werkelijk nog eens langs zou komen en ze dus zo stom is het niet te begrijpen dat je het niet meende dat je haar niet zult nemen en je zoekt en vindt zoveel andere domme eigenschappen, dat je vergeet dat domme meiden engelen in bed zijn, zoals de mensen zeggen.
Het echtpaar wacht je weer op, de volgende morgen. Ze hebben het bed horen kraken. Je mag jezelf toch wel bevredigen, of dat ook al niet meer? Je negeert ze.
Zij durven ook niet te zeggen wat ze zo graag in je gezicht zouden willen spugen. Ze zijn vies van je.
Nee, nooit meer boven een echtpaar. Liever er onder. Je kijkt weer verder in de kranten.
In de gang treuzelde Lep ekstra lang om te zien of het meisje in de wachtkamer al aan de beurt was. Toen ze achter de assistente De Volgendegraag aanliep, scheerde ze langs hem in de gang. Hij had geluk. Bij het
| |
| |
vooroverbuigen raakte zijn elleboog zacht haar borst, zijn hand streelde haar buik. Weliswaar een jurkbuik, maar het was een begin. Ze keek hem aan, haar hoofd lieftallig scheef; de ogen hadden nauwelijks kleur in het kunstlicht in de gang. ‘Ja’, beval een stem van de assistente bits. Lep lachte naar het meisje. Ze schudde haar hoofd. Met haar ogen probeerde ze hem een moment vast te houden, maar hij dwaalde af, vond een gouden kruisje tussen haar borstjes. Hij haalde zijn schouders op, het moment was alweer vergeten. Dan niet. Gewoon maar weer met Ria naar bed. Zoals elk weekeind. Hij kende Ria al zolang. Ze zouden over een paar jaar gewoon trouwen. Dan maar één vrouw.
Bij de kiosk had hij drie kranten gehaald. De breiwerkvrouw in het prenten- en tijdschriftenhuisje knikte bemoedigend. In de socialistische krant stonden alleen kamers onder briefnummer; in het liberale blad alleen kamers op stand en in het rooms-katolieke trof hij een kamer aan met het telefoonnummer van de verhuurders. Hij liep naar een telefooncel, stopte het geldstuk er in, draaide het nummer. Een harde mannen- of vrouwenstem (hij kon het niet onderscheiden) vroeg wat hij wenste. Hij dacht: ik mag het gesprek niet te lang maken. Het geld is niet toereikend. De stem viel Lep op het lijf.
‘De kamer, de advertentie, katolieke blad’, murmelde hij in de hoorn.
‘U bent nauwelijks te verstaan’, werd scherp geantwoord. ‘Ik zou graag weten of de kamer te huur is, ik bedoel, U heeft een advertentie gezet in De Tijd-Maasbode, is de kamer al verhuurd aan iemand?’
‘Nee, hij is nog niet verhuurd, komt U maar kijken.’
De hoorn werd op de haak gelegd voordat Lep kon
| |
| |
vragen waar het huis stond. Het ingespreksignaal repeteerde in zijn oor. De schoft, dacht hij. Hij keek nog eens. In de advertentie stond geen adres opgegeven.
Alleen het telefoonnummer.
Hij draaide het nummer nog eens. Weer was er die stem. Keihard.
‘U spreekt met de PTT. Graag uw adres.’ Het liefst had hij ook uw weggelaten. Aan de andere kant was het even stil, dan volgde naam, straat en huisnummer. Zonder meer legde Lep daarna de hoorn neer. Grinnikend duwde hij de deur van de telefooncel open.
Bij de tandarts was het vervelend en pijnlijk. De behandelingen schenen niet te eindigen. Vier keer in een week kwam hij terug. Dat was het maksimum. De pijn bleek bij het zien van de witte jas en het zitten op de tandartsstoel te verminderen. Op straat kreeg hij zo nu en dan een aanval die hem naar zijn kaak deed grijpen. De enige verlichting brachten de dikke enkels van de tandartsassistente. Zulke vormloze dikke enkels verbaasden hem steeds weer. Hij kende haar naam ook. Nada. Hij noemde haar Nada lb 5. Hij had eerst nog overwogen of Nada amalgaam iets was, maar uiteindelijk vond hij Nada lb 5 beter klinken.
Nog was hij het weekeind naar huis gegaan en niet naar Ria. Zijn moeder was blij, zijn vader jaloers. Inderdaad, hij leek sprekend op jeugdfoto's van de oude baas, die nu een hele dag in een stoel kon zitten dommelen. Zijn moeder vertroetelde hem en ze beleed haar sympatie die tussen moederliefde en medelijden fag openlijk. Ankle zag ze de hele dag, en als Lep er was werd ze vergeten. Ankie kon de zon niet in het water zien schijnen. Aan tafel schermde ze dapper aan de zijde van de oude
| |
| |
dommelaar. ‘Onder hoeveel dekens slaap je nu, jongen?’ Lep keek zijn moeder aan. Wat zou er achter die vraag zitten? Zou ze willen weten of hij nog steeds met Ria ging? Was het bezorgdheid?
‘Onder drie mams.’
‘Dan zul je het wel niet koud hebben.’ Ze keek zijn vader aan en zei: ‘Jij slaapt ook altijd onder zoveel dekens’.
‘Nee, HIJ zal het niet koud hebben’, merkte Ankie op.
Ze schudde driftig met haar witte haar. In haar ogen glansde het rood. Het was stil aan tafel. Alleen zijn vaders bestek tikte op het bord, zijn kauwen was hoorbaar, evenals het openen en sluiten van zijn mond. ‘Kom je de volgende week weer, jongen?’ Zijn moeder deed kennelijk een poging het gesprek op gang te brengen. Het ontaardde echter.
‘Hij moet niet zoveel op en neer reizen’, ze zijn vader.
‘Nee, dat is zonde van het geld’, viel Ankie bij.
‘Ik vind het erg gezellig als hij komt.’
Lep at zwijgend verder. Ze praatten over me in de derde persoon. Ik ben er niet, dacht hij.
‘Erg gezellig’, herhaalde zijn moeder.
‘Ja, wij ook’, zei zijn vader met de nodige ironie. Hij bracht de vork achter zijn hoofd en schurkte ermee in zijn haar.
Zijn moeder keek vernietigend.
‘Er is toch geen bezwaar dat hij komt dan’, zei ze, alle ironie negerend. ‘Dat geld is maar bijzaak.’
‘Wat je bijzaak noemt’, merkte Ankie schamper op.
‘Ja, wat je bijzaak noemt’, herhaalde zijn vader.
‘Wat is het dan?’
‘Het is hoofdzaak’, reageerde Ankie fel.
Zwart of wit, dacht Lep. De vader trok rimpels. Moest hij zijn vrouw geheel afvallen? Hij zocht een Salomo's oordeel. ‘Het is natuurlijk de hoofdzaak niet helemaal’, probeerde hij voorzichtig.
| |
| |
‘Nou, wat is het dan?’ Ankie klemde haar mes en vork in haar handen. Ze keek doordringend naar zijn vader, die het hoofd afwendde naar zijn vrouw, als om hulp.
‘Ach, zanik toch niet altijd zo’, zei zijn moeder.
‘Nee, ik wil het weten’, zei Ankie. Ze trok haar rode lippen klein, als een pruilende kleuter. ‘Waarom is het niet de hoofdzaak? Dat wil IK wel eens weten. Ten slotte geef ik jullie altijd nog een deel van mijn loon, terwijl jullie mijn ouders zijn. Nota bene, mijn eigen ouders betaal ik geld en dat wordt weer voor het grootste gedeelte gebruikt voor de zogenaamde studie en de reiskosten van mijn eigen broer en dan beweren jullie nog dat dat geld geen hoofdzaak is.’
Lep had met verbazing geluisterd. Applaus, dacht hij. Ouders schaakmat. Hij achtte het nu het juiste moment om zich in het strijdrumoer te wagen.
‘Je kunt toch ook op kamers gaan wonen, net zoals ik.’
‘Ach, hou jij je er maar buiten. Jou meninkje ken ik nou wel. Jij woont toch niet hier in deze stad. Je hebt dat al zovaak verteld. Jij met je eigengereide smoeltje.
Fotograaf die je bent.’ Ze lachte smalend.
‘Niet kibbelen aan tafel’, riep zijn vader.
‘Je kunt best op kamers gaan wonen’, snauwde zijn moeder aggressief. ‘Je weet dat je daar onze toestemming allang niet meer voor nodig hebt. Dat weet je best, maar je bent niet zelfstandig genoeg om het aan te kunnen. Wat dat betreft kun je een voorbeeld aan hem nemen.’ Lep zag dat Ankie kleurde. Ze legde driftig haar bestek op tafel.
‘Laat me niet lachen. Meneer daar is net zo weinig zelfstandig als ik dat zou zijn. Hij kan niet eens een aardappel van een... eh... ach-wat-doet-het-er-toe onderscheiden. En hij is zo lui als een varken. Wat doet le nou op die grafische school? Geef daar eens antwoord
| |
| |
op! En hij verslindt geld. Jullie hadden allang een nieuw bankstel kunnen kopen als hij niet zoveel zou studeren en reizen. Dan elke keer die krankzinnig-hoge tandartsrekeningen. Steeds maar weer. En wie zegt er wat van? Niemand. Nee, helemaal niemand. Als jullie hem op tijd zijn tanden hadden leren poetsen, dan hadden jullie nou een bankstel. Hij had gewoon zijn tanden moeten poetsen. Het had je handen vol geld gespaard.’
‘Waarom ga je niet op kamers? Dan hoef je je niet zo te ergeren’, zei Lep. Hij had even gedacht aan Nada lb 5. Haar dikke enkels. Dan keek hij weer naar de witte kop van zijn zuster.
‘Niet zo zeuren, jongen’, zei zijn moeder. ‘Wij vinden het erg gezellig dat ze nog steeds bij ons woont, is het niet vader?’
Jezis-nog-an-toe, dacht Lep.
‘Ja, het is hier erg gezellig. Heel gezellig. Maar elke keer als jij hier in huis komt wordt de geur muf. Ik moet eigenlijk zeggen verpest. Maar dat doe ik niet. Zo bencik niet. Ten slotte ben jij mijn broer. Mijn eigen broer. Maar het blijft een feit. Jij zoekt altijd ruzie als je hier komt.’
Lep liep rood aan. Die treiterkop, dacht hij. Die gore, vuile treiterkop.
‘Het is een heel mooi fotoboek dat ik van jou heb gekregen met Sinterklaas. Echt waar. Een plezierig fotoboek.’
Ankie had haar vuisten op tafel gezet en was de kamer uitgelopen. Lep had in de verbaasde gezichten van zijn ouders gekeken. Ze begrijpen er helemaal niets van, dacht hij. Helemaal niets. Het zijn erg lieve mensen.
De hele avond had hij kiespijn gehad.
Hij wachtte drie uur lang voordat hij durfde aan te bellen
| |
| |
op het adres. Het was een pompeus huis, groot van opzet, wit van buiten. Het moest, naar de bouwstijl te oordelen, uit het begin van de twintigste eeuw stammen.
Een tamelijk jonge vrouw deed open. Ze lachte hem toe. Ze had een duster aan, maar alle knopen waren dicht. Een ruime slaapkamer liet ze hem zien. Voor tachtig gulden per maand werd de ruimte verhuurd. Lep knikte wat wezenloos ja, toen hem werd gevraagd of hij de kamer nam.
‘U moet vanavond maar terugkomen om de rest te bespreken met de juffrouw die nu nog op de kamer is. Ze werkt, dus eerder dan zes uur is ze niet thuis.’
Op de huisdeur zag hij dat de juffrouw Jansen moest heten en een eigen bel had.
Dan op die bel drukken. Het gevoel van een onwerkelijke ontmoeting. Het was negen uur. Het huis stond in de slechtverlichte straat schimmig wit. Na drie maal bellen deed een jongeman met een baard open. Leps gedachten koncentreerden zich geheel op de baard. Het ding bewoog en uit de vrijgekomen mond scheidden zich de woorden af als een kostbaar vocht.
‘...wat?’
‘Ik kom voor mejuffrouw Jansen.’
‘O.’
‘Is juffrouw Jansen niet thuis?’
De jongeman haalde zijn schouders op.
‘Heb ik dan verkeerd gebeld?’ Hij vroeg het vriendelijk.
‘Waar woont juffrouw Jansen?’
‘Belt U nog maar eens.’
‘Maar ze woont toch wel in dit huis, is het niet?’
‘Ja.’
Lep verloor zijn geduld. ‘Waarom zou ik dan nog een keer gaan bellen?’
| |
| |
De schouders van de jongen gingen weer omhoog. ‘Zou U mij ook kunnen zeggen of hier een zekere mejuffrouw Jansen woont?’
Lep vuurde de woorden af op het gezicht van de jongen. Deze scheen allesbehalve geimponeerd. Zijn ogen glinsterden.
‘Nee’, zei hij kortaf en draaide zich om.
Hij liet de deur open.
Lep volgde hem op de trap. De baard verdween in een van de zes deuren op de eerste verdieping. Op goed geluk klopte Lep op een andere deur. Hij luisterde, maar hoorde geen geluid. Hij klopte wat harder. Binnen bleef het stil. Geen gehoor, dacht hij. Hij deed de deur langzaam open, voelde zich op dat moment een inbreker. Met zijn hand tastte hij langs de muur. Het duurde lang voordat hij de schakelaar had gevonden. Nadat hij het lichtknopje had omgedraaid, was hij er pas zeker van dat hij in de wc stond.
Hij grinnikte en liep weer naar buiten. Het licht liet hij branden. Een deur verder vond hij juffrouw Jansen.
Ze was alleen. Hij vertelde waarvoor hij kwam en hoe hij was ontvangen. ‘Zeg maar Marja’, had ze gezegd. En: ‘Trek je jas toch uit’. Hij voelde zich spiernaakt toen hij zich van de kapstok omdraaide.
‘O, die jongen met die baard. Ja, Frits is een beetje gek, maar hij is niet gevaarlijk. Voor jou tenminste. Voor mij wel.’ Ze lachte haar tanden bloot. ‘Hij kan soms erg vervelend zijn. Je moet je helemaal niets van hem aantrekken.’
Marja hield haar hoofdje op een bekoorlijke manier scheef, terwijl ze vertelde dat Frits een ongeluk had meegemaakt waarbij iemand overreden werd. Hij had een tijd lang gewoon meegelopen in de maatschappij. Hij raakte overwerkt. Hij droomde van het ongeluk. Sinds die
| |
| |
tijd was hij geestelijk min of meer uitgeschakeld. Men zei dat le ‘gek’ was.
Terwijl Marja haar verhaal deed, keek Lep rond en schatte de geestelijke waarde van haar boeken. Hij zag tussen Bomans en 1001-nacht godzijdank het verzameld oeuvre van Herman Moscoviter en keek hoeveel kitsch er verder in de kamer nog te bespeuren viel. Aan een der wanden prijkte een krijttekening met een gaaf, glad negerkopje, waarin twee om medelijden bedelende spaanse oogjes blonken. Er zat een gouden lijstje om.
Ten slotte keek hij naar Marja zelf. Ook haar schatte hij op waarde. Ze had grote borsten (misschien een beetje moederachtig), benen die haar nylons strak spanden en prachtige enkels. Haar gezicht was niet afstotend: de donkere ogen diep in hun kassen; het bruine haar losjes langs haar appelwangen. Heerlijke Hollandse, dacht Lep. Hij bekritiseerde al zijn bijvoeglijke woorden in zijn beschouwing, maar verwierp even later de kritiek door een tegenkritiek.
Daarbij: Marja was lief. Hij kon het niet ontkennen.
Ze had hem alles aangeboden wat ze hem maar aan kon bieden: ‘Ik heb alleen maar koffie, maar dat mag wel, hè Lep?’ Ze keek hem aan.
Hij bedacht opeens, dat ze hem onder het spreken nog helemaal niet had aangekeken. Terwijl hij ja knikte, lachte ze haar tanden geel en gaaf. Sterk, dacht hij, oersterk. Hij begon te spreken. Eerst schuchter, niet zeker of hij het nu juist over tanden moest hebben en dan nog wel zijn eigen gebit dat met vullingen en bruggen over enige tijd weer een half jaar mee kon, niet zeker of hij Marja, die hij nog maar net kende, zulke dingen, die ten slotte erg vervelend waren, al moest vertellen ook al omdat hij het meteen over zichzelf had.
Hij dronk koffie, zei ‘dat het heerlijk was’ en bemerkte
| |
| |
dat ze hem vlug een tweede kopje inschonk. Samen rookten ze binnen een uur zijn aangebroken pakje Bastos leeg. Ze babbelde gezellig, eerst over het vele roken, dan over weekbladen voor vrouwen. Ze bleek lange tijd in de administratie van zo'n blad gezeten te hebben. Nu deed ze iets anders. Wat, vertelde ze niet. Lep vergat het te vragen. Daarna kwam ze een heel eind in het ontleden van de nederlandse lektuur. Marja bleek precies even oud als hij. Ze was in Amsterdam komen wonen omdat ze er werkte, maar het leven buiten haar geboortedorpje was haar slecht bevallen en ze was van plan weer thuis in te trekken. Ze somde hem alle voordelen op van gespaard geld. Hij stelde daar tegenover dat ze veel meer en langer in de bus zou zitten. Eerst zou ze nog een kamer zoeken, maar het leek Lep toe, toen ze het hem vertelde, dat ze er eigenlijk geen zin in had. Hij opperde, dat ze op zijn kamer kon, en hij dacht meteen aan de nadelen die hijzelf had ondervonden. Ze wilde weg omdat Frits het haar lastig maakte. ‘Het is zonde’, zei ze, ‘het is een mieterse kamer, maar wat doe je ertegen?’ Toen ze de naam Frits uitgesproken had, moest Lep opeens denken aan al het gesprokene; alles rond Marja deed, ondanks de werkelijkheid, zo damesbladachtig aan. En dan die onwerkelijke ontvangst door Frits zelf. Ze had zich met de figuren uit de damesverhalen vereenzelvigd.
Hij bedacht zich dat hij misschien met wat eenvoudige grapjes terrein kon winnen. Vanavond hoef ik niet meer naar Ria, grapte hij in zichzelf.
Marja bleek het inderdaad leuk te vinden wanneer hij haar een klein beetje in de maling nam. Niet erg, natuurlijk, maar heel gewoontjes. Ze rookten intussen haar filtersigaretten op en dronken een vierde kopje koffie.
Ze merkten beiden nauwelijks hoe snel de tijd voorbij ging. Er werd ook zo veel gepraat. Marja draaide platen
| |
| |
op haar pick-up van Harry Belafonte, Jaap Fischer, Van Beethoven en Wim Sonneveld.
Lep vertelde waarom hij van zijn kamer wegging. Ze knikte instemmend, medelijdend en schudde dan weer haar hoofd: hoe-bestaat-het? Hij vertelde over de familie bij wie hij inwoonde, over hun kuren om onder andere hun onderhuurders geen vrijheid te gunnen. Als hij 's avonds wel eens laat thuis kwam, zo vertelde hij haar, dan stonden ze de volgende morgen al op de trap te wachten. Soms durfden ze niets te zeggen, soms kwam het tot een wederzijdse scheldpartij. ‘U durft mij toch niet op straat te zetten’, had hij gezegd, verzon Lep, terwijl hij keek of haar blik een uitdrukking van ‘hoe-durf-je’ verried. ‘Zelfs al beklim ik de trap op mijn kousen, dan nog vinden ze dat ik te veel lawaai maak.’
Hij keek haar een tijdlang aan. Ze spraken niet. Toen trok hij haar naast zich op het divanbed.
‘Wat zakt dat in, zeg’, zei hij.
‘Ja, het is eigenlijk niet goed voor mijn rug, maar het veert zo lekker.’
Met zijn hand om haar schouder vervolgde hij zijn verhaal. Ze lachte toen hij vertelde van het incident met Jan.
Zij vertelde daarop van haar eenzaamheid. ‘Nee, niet overdag. Dan heb ik er geen last van. Dan is het buiten druk genoeg.’
Plotseling scheen ze te veranderen van onderwerp. ‘Wil je naar je kamer terug?’ vroeg ze. ‘Het is al half drie.’
Lep keek Marja aan. ‘Mag ik hier blijven?’
Ze lachte blij en knikte. ‘Je ziet er moe uit. Ga maar vast onder de dekens liggen. Ik kom direkt wel.’
Het had zich allemaal in minder dan een fraktie van een minuut afgespeeld. Lep waste zich niet. In zijn onderbroek kroop hij onder de dekens en keek hoe zij
| |
| |
haar nylons uitdeed. Glurend door zijn oogharen volgde hij haar bewegingen.
‘Je gaat toch niet slapen, hè?’ vroeg ze hem. Hij opende zijn ogen en schudde van nee. Ze kwam een kwartier later.
Toen ze tegen hem aanlag, zei ze: ‘Ik ben helemaal niet bang meer’. Hij zweeg. ‘Ik hou niet eens van je’, zei ze. Hij keek haar aan, maar ze draaide zich om en deed het licht uit.
‘Waarom niet? Waarom mag ik dit dan?’
‘Ik weet het niet’, zei ze, terwijl ze zijn gezicht betaste. Ze spraken niet meer. Zonder te vragen hoelang het geleden was dat zij ongesteld was geweest, nam hij haar. Hij merkte hoe ze er van hield achter haar oren gekust te worden. Haar bruine haren smaakten zurig. Toen ze gekreund had, liet hij haar los, ging naast haar liggen en viel in slaap.
Acht behandelingen had hij gehad. Deze zou de laatste zijn. Hij zag de dansende witte manchet van de tandarts voor zijn gezicht en Nada lb 5. Lep dacht aan haar dikke enkels en daarna moest hij opeens denken aan Marja.
Een week lang kwam hij elke avond tegen half elf bij haar. Hij nam haar op een groffe manier. Ze had hem wel gevraagd voorzichtig te zijn, maar dat had ze gedaan na de eerste nacht. Marja bieek dommer dan hij had gedacht. Hun gesprekken werden zeldzamer. Hij kwam soms al later om minder lang stil tegenover haar te moeten zitten.
Leps hart kromp ineen. Precies veertien dagen na haar menstruatie was het geweest. Tjezis, precies twee weken. Met Ria ging hij al twee jaar regelmatig naar bed, maar met voorbehoedmiddelen. God jezis, hoe had Marja zo stom kunnen zijn. Als ze het hem nou maar eerder had
| |
| |
gezegd. Daarover kon hij zich opwinden. Maar wat gaf het. Je moest je er bij neerleggen.
‘Wilt U stil zitten, mijnheer Darf’, vroeg de tandarts. ‘Het is de laatste keer moet U maar denken. ‘Hij hoorde de stotende lach van de witjas. Leps ogen zwenkten langs de huizen. Hoeveel ongehuwde moeders zouden achter die ramen wonen?
Toen hij uit de zwartleren stoel mocht opstaan, schudde Lep de hand van de tandarts zo hartelijk dat het leek of hij een lange reis ging ondernemen. Op straat zong hij hardop: Dag Nada lb 5, dag Nada lb 5, dag dag...
Inderdaad, ze was in verwachting. Marja kreeg een kind. Lep hoorde het van zijn nieuwe hospita. Nadat hij in de kamer was getrokken, had hij helemaal niets meer van Marja gehoord. Zou het kind dan niet van hem zijn? Of was ze weer bang geworden? Lep wist niet waar ze was. Hij vermoedde dat ze bij haar ouders was ingetrokken in het dorp. Hij schreef haar niet. Daarmee zou hij zijn vermoedelijke vaderschap alleen maar bewijzen. Dat wilde hij vermijden, op elke manier die maar mogelijk was. Toch bleef hij op de nieuwe kamer en verhuisde hij niet. Hij bleef en wachtte.
Aan de maaltijd kwam het tot een uitbarsting.
Het leek wel of ze onder het eten minder konden hebben dan gewoon. Misschien kwam het doordat Ankie recht tegenover hem zat aan de vierkante tafel.
Lep zei dat men kangoeroe schreef en Ankie beweerde dat het kangeroe was.
‘Niet kibbelen’, zei vader met volle mond. Het was onverstaanbaar.
‘Natuurlijk schrijf je kangeroe. Je zegt het toch ook.’
‘Kijk het maar na in een woordenboek.’
| |
| |
‘Dat hoef ik helemaal niet. Ben jij weer zo ontwikkeld dat je het weer beter weet?’
Lep keek haar lachend aan en zei traag en duidelijk. ‘Niet zo ontwikkeld als jij, natuurlijk, maar de fotografie leidt tot alles. Je kunt uit sommige fotoboeken meer halen dan je denkt. Veel meer dan uit gewone boeken.
Kantoormeisjes weten alles beter. Of werk je niet meer op kantoor?’
‘Je doet net alsof je al fotograaf bent. Of je een hele reputatie hebt. Laat me niet lachen. De Hogere Grafikus aan het woord. Meneer de fotograaf vertelt het U. Maar ik verdien nog altijd jouw boterhambeleg.’
‘Hier pak aan’, had Lep gezegd en hij dacht: het is flauw, maar afdoende. Toen Ankie haar hand aarzelend had uitgestoken had hij de jampot omgekeerd. De ouders begonnen te schreeuwen. Zijn vader tegen hem, zijn moederjammerend over de rodevlekken op het tafellaken. Hij stond op. Ankie probeerde haar hand aan hem af te vegen. Het was een kabaal van jewelste geworden. Ze begon te huilen met gierende uithalen. Lep liep de kamer uit om erger te voorkomen. Toen hij door de gang liep zag hij zijn jas. Hij pakte hem van de kapstok, schoot er in, greep zijn reistas, propte zijn spulletjes erin en liep naar buiten. Met een zwaai klapte hij de deur achter zich dicht. Nadat hij hem op slot had gedaan probeerde hij of hij wel goed dicht zat. Daarna stopte hij de sleutel diep weg in zijn jaszak.
Zijn moeder zou hij nog wel schrijven.
Marja kwam na een kleine maand uit zichzelf. Op een ochtend in zijn vakantie. Hij was in Amsterdam gebleven, had geen zin om ergens naar toe te gaan.
Ze had haar jas nog aan toen ze het zei.
‘Ik ben in verwachting’ en toen hij niets zei: ‘Ik krijg een
| |
| |
kind. Van jou’.
Lep veinsde: ‘Jezis nee’. Hij zette grote ogen op. Hij scheen zichtbaar geschrokken. Dit is de goede houding, dacht hij.
‘Je wist het’, zei Marja. Ze keek hem aan terwijl ze sprak. Lep schudde zijn hoofd. ‘Nee, ik wist het niet, echt niet’, zei hij zacht.
‘Je hebt mij zwanger gemaakt.’ De woorden waren zonder gevoel.
Hij keek haar strak aan. ‘Weet je zeker dat ik het geweest ben?’
‘Natuurlijk ben jij het geweest. Ik ben de hele maand met niemand anders naar bed geweest.’ Ze schudde haar hoofd.
Lep moest opeens aan het witte haar van Ankie denken. ‘Trek je jas uit’, zei hij zacht. Hij hielp haar, maar ze draaide zich halverwege af en zei: ‘Laat maar ik kan het zelf wel.’ Hij schudde zijn hoofd alsof hij het niet geloven kon. Ze liep naar een stoel en zakte er in. Tersluiks keek Lep. Wat moest hij nu zeggen? Hoe moest hij het gesprek gaande houden? Het was maar even stil.
‘Hoeveel dagen ben je over tijd?’, vroeg hij. Hij liet zich in een gemakkelijke stoel vallen, legde de handen in zijn nek en luisterde. Ze keek hem aan en zweeg. Lep stond op zette de radio zacht aan.
‘Meer dan drie weken al. Na een week had ik nog hoop. Maar het kwam niet. Mijn borsten waren niet gevoelig zoals anders. En ik ben zeer regelmatig. Het kwam niet. Wat moet ik doen, Lep. Zeg iets. Ik wil het laten wegmaken. Ik wil kinine slikken. Ik wil naar Zweden, waar ze het zo wegmaken. Ik wil alles, maar geen kind.
Ik wil geen ongetrouwde moeder zijn.’ Ze zweeg en keek hem aan.
Lep gaf antwoord. Hij sprak zijn zinnen langzaam en
| |
| |
zorgvuldig uit. Hij voelde zich een dokter, hij was zeker van zichzelf.
‘Ik ga met Ria trouwen. Met niemand anders. Dat weet je best, want anders had je niet gezegd dat je geen ongetrouwde moeder wilde zijn, en...’ Ze onderbrak hem. ‘Ik ga slaappoeders slikken als mijn buik zo dik wordt dat je het ziet. Ik wil geen kind, Lep. Nu niet. Op deze manier van jou. Ik wil niet. Dat moet je begrijpen. Je wilt niet trouwen. Je houdt niet van me.’
‘Ik ga met Ria trouwen en geef jou geld. Het kind is volgens jou van mij. Goed, ik zal ervoor betalen. Ik zal thuis zeggen dat ik ekstra studiegeld moet betalen. Ik geef jou elke maand geld.’
In de stilte die volgde bedacht hij hoe konsekwent hij had volgehouden dat hij er niet zeker van was dat het zijn kind was. Hij bedwong zijn lach: Ankie zou zijn kind bij Marja betalen.
‘Ik zal je niet tegenhouden als je je van kant wilt maken. Ik mag je niet tegenhouden. Dan zou ik je moeten trouwen. Daarbij, er is wel een oplossing.’ Hij zag hoe ze hem aankeek. ‘Ja er is wel een oplossing volgens mij.’
‘Weet je iemand die het weg kan maken?’
‘Nee, een andere oplossing.’
‘Wat dan?’
‘Richard.’
‘Wat bedoel je met Richard?’
‘Richard is toch je vriend?’
‘Nou, en wat dan nog?’ Ze was al ontmoedigd.
‘Jullie gingen toch zeker met elkaar naar bed? Je wilt toch niet beweren dat ik je ontmaagd heb, wel?’
‘Je zou kunnen zeggen dat hij het gemaakt heeft. Hij herinnert zich toch nooit precies welke dag het geweest is.’
Het was stil. Op de achtergrond klonk radiomuziek.
| |
| |
‘Moet je koffie?’, vroeg Lep. ‘Ik heb Nescafé.’
Marja gaf geen antwoord. Ze speelde met haar vingers. ‘Ik ben deze hele maand niet met hem naar bed geweest. Dat weet hij heel goed. Ik zou door de mand vallen. Ik kan hem toch niet gaan voorliegen, Lep. Ik kan het gewoon niet.’
De muziek was opgehouden. ‘En nu volgt’, sprak de omroepster met kennelijk plezier, ‘ons programma kleutertje luister, onder leiding van...’
Marja legde de handen op de leuningen. Ze zaktewatweg. ‘Ik laat het wegmaken, Lep. Maar bij wie? Ik ken niemand. Ken jij niet iemand? Heb jij geen dokter in de familie?
Een vriend die studeert, medicijnen, en het wil wegmaken voor geld? Ken jij helemaal niemand?’
Lep deed alsof hij heel diep nadacht. In werkelijkheid had hij al een besluit genomen. Hij wilde niet meedoen. Het stond bij voorbaat vast. Hij wist wat het voor haar betekende. Ze had hem duidelijk genoeg laten voelen dat het een levenskwestie was. Nog wel. Dat zou afzwakken mettertijd. Hij begreep het, maar hij schudde zijn hoofd: nee. Absoluut niet.
‘Je wilt er niets voor doen.’
‘Ik heb je al gezegd. Ik zal geld geven. Dan kun jij alles betalen.’
‘Ik heb geen geld nodig. Of geef je soms ook geld als ik naar een dokter ga en het laat wegmaken?’
Lep antwoordde niet. Hij keek langs haar naar buiten.
‘Je weet het zeker niet, hè? Zeg het maar eerlijk. Ja, met geld. Geld is zo verrot gemakkelijk. Zo gemakkelijk.
Hier heb je een tientje. Dat is voor deze week. Zie maar hoe je er van rond komt. Geld, ja. Je kunt er alles mee afkopen.’
‘Ik wil het niet afkopen. Echt niet. Dit is niet af te kopen.’
‘O, dat begrijp je dus wel. Het is niet af te kopen.’
| |
| |
‘Dat hoef je toch niet te zeggen op die toon.’
‘Ik sla de toon aan die ik wil. Ook in jouw kamer. En ik hoefde het je wél te zeggen, want jij bent over dat geld begonnen. Of ontken je dat ook al? Waarom wil jij een leven met geld afkopen? Je weet het niet eens.’
Lep werd warm. Van gepraat zonder enige lijn werd hij altijd moe.
‘Ik wil dat het er gewoon komt. Dat het een kind wordt. Dat het een mens wordt.’ Mijn zoon, mijn dochter, dacht hij met een gevoel van trots.
‘Mooi gezegd. Prachtig. Je moet in het openbaar zulke dingen zeggen, Kun je geld verdienen. Dat kun je dan weer aan mij geven. Je begrijpt er niets van. Helemaal niets. Je bent te stom om dit te begrijpen. Of je wilt het niet begrijpen.’
Eerst ben ik een uil, dacht Lep. Nu ben ik stom.
Marja sprong uit haar stoel op en trok langzaam haar jas aan.
‘Ik had net zo goed niet hier kunnen komen. Verloren tijd was het. Zonde van het geld voor een buskaartje.’
Ze keek op de klok.
‘Ik neem de bus van kwart over elf naar huis.’
‘Ik zal je brengen’, zei Lep. Buiten had hij willen spreken. Hij had willen zeggen, dat sommige vrouwen soms een hele maand overslaan, dat sommige doktoren zouden zeggen dat ze veel moest tillen, zware dingen vooral, dat ze moest hardlopen en springen. Hij had willen zeggen dat je Het Leven niet mocht vernietigen, maar vreesde weer een uitval. Het Leven mag je niet vernietigen met doktershanden, of met slaappoeiers. Het klonk allemaal even klinisch, even literair,
Hij pakte haar hand. Ze trok niet terug, maar gaf ook niet mee. De hand leek nauwelijks te leven. Opeens trok ze terug.
| |
| |
Lep zag hoe ze in haar tasje zocht; met bruuske gebaren haalde ze de inhoud door elkaar. Ze hield stil.
‘Wat zoek je?’.
Ze sloeg haar ogen neer, haalde de schouders op en wandelde verder. Er kwam geen antwoord. De drukte op straat Leidde hem een beetje af. Na tien minuten waren ze bij het busstation. Haar bus stond op het punt te vertrekken. Marja stapte in.
We hebben elkaar niet eens gekust, dacht Lep. Misschien heeft ze er helemaal niet aan gedacht. Ik had het best kunnen doen. Ria werkt toch. Die kan het niet zien. En wat dan nog? Marja is meer met mij verbonden dan Ria. Binnen keek ze nog eens om en ging dan bij het raampje zitten aan de kant waar hij stond. Na een paar minuten klapten de deuren van de bus sissend dicht. Wat doe ik hier nog, dacht hij. Ik knipoog vriendelijk en dan loop ik vast in de richting van mijn kamer. De bus komt me wel achterop.
Hij begon te lopen. Het eerste stuk moest hij dezelfde richting als de bus. Langzaam zag hij het gezicht van Marja voorbijgaan. Toen het nog maar vaag en onduidelijk achter het glas te zien was, stopte de bus voor het verkeerslicht. Langzaam, stap na stap, haalde hij haar weer in. Ze keek aandachtig naar hem. Het leek wel of hij met vermoeide benen door rul zand sjokte. Waarom loop ik niet hard, dacht hij. Ben ik bang? Voor haar?
Waarom probeer ik niet naast haar te komen? Misschien gelooft ze dan wat ik gezegd heb. Het was nog enkele meters. Maar even voordat hij naast haar kwam, begon de bus opnieuw te rijden. Opeens ging Marja staan. Ze stak haar hand op. Ze zwaaide enthousiast. Ze probeerde zijn aandacht te trekken.
Lep wuifde niet terug. Hij had het niet gezien. Hij stond wat gebogen op straat. Zijn ogen had hij gesloten. Met
| |
| |
zijn hand duwde hij tegen zijn kaak. De stenen onder zijn voeten tolden. Na enige tijd liep hij naar het stoplicht. Het verkeer stroomde rijendik langs hem. Toen de stroom door het rood bedwongen was stak hij over. Nog steeds hield hij zijn hand tegen zijn kaak.
|
|