| |
| |
| |
A. Middeldorp
Stoffelijk overschot
Al twee weken zat de student zonder brandstof en toen hij ook geen geld meer had om eten te kopen, was hij wel gedwongen werk te gaan zoeken. In een rusthuis voor bejaarde dames werd hij aangenomen als huisknecht. Het echtpaar dat de leiding van het huis had, ontving hem vriendelijk en toonde veel belangstelling en begrip voor zijn omstandigheden. Zijn loon was goed en hij zou voldoende tijd overhouden voor zijn studie.
De direkteur van het huis was een gezette, welvarende man van middelbare leeftijd. Hij zag er zeer verzorgd uit in een goed gesneden kostuum en zijn zwarte haar was feilloos gekamd met een lijnrechte scheiding. Hij was duidelijk jonger dan zijn vrouw, die probeerde haar leeftijd achter een jeugdige make-up te kamoufleren. Het rusthuis was gevestigd in een oud buitenhuis, een vierkant gebouw in een verwaarloosde tuin. Via een brede stoep kwam men door een dubbele deur in een wit-marmeren vestibule. Een zijkamertje was als portiersloge ingericht; aan de deurpost hing een plankje: ‘Hier melden’. Achter de vestibule lag een vierkante hal, van waaruit gangen liepen in verschillende richtingen. Een zware eiken deur sloot de toegang tot de trap af.
Toen de student werd aangenomen, verbood de direkteur hem ergens anders te komen dan beneden.
‘Op de andere etage is ander personeel; daar heb je niets te zoeken. Heen en weer geloop bevordert de rust in het huis niet.’ De student moest zijn kamer aanhouden, want hij zou extern zijn. Iedere morgen om zeven uur fietste hij met een lege maag de stad uit. In de keuken van het rusthuis kreeg hij een royaal ontbijt. Daarna trok hij zijn stofjas aan en begon zijn dagtaak: gangen schrobben, asemmers legen, kortom, wat men in de huishouding het vuile werk noemt. Hij groette de oude dames als ze naar de w.c. of naar de konversatiekamer gingen; verder had hij geen enkel kontakt met hen. De vrouw van de direkteur zag hij nooit; zij bleef
| |
| |
op de eerste etage, waar, naar hij begrepen had, zieke dames werden verpleegd. Enkele malen per dag kwam de direkteur beneden; hij sprak weinig en liep met de handen op de rug inspekterend rond.
's Middags droeg de student een rose jasje met fijne witte streepjes. Hij zat in het kamertje naast de vestibule en trad op als portier tijdens het bezoekuur. Dan had hij weinig te doen, want alle bezoekers bleken de weg te weten. Het viel hem op, dat er nooit iemand kwam voor de eerste etage. Tot vijf uur kon hij vrijwel ongestoord studeren en als het bezoek afgelopen was ging hij naar huis.
's Zondags hoefde de student pas om tien uur aanwezig te zijn. Dan moest hij de konversatiekamer in orde maken voor de godsdienstoefening. Hij zette de stoelen op rijen, zette voorin een lessenaar neer en schoof het harmonium uit de hoek van de kamer naar het midden.
Tegen half elf ging een oude dame achter het harmonium zitten en begon zacht te preluderen. Geleidelijk kwamen de dames uit hun kamers en namen op de stoelen plaats. De direkteur stond achterin en keek toe. Als alle dames zaten, staakte de organiste haar spel. Ze legde de magere blauwgeaderde handen in haar schoot en wachtte. Er viel een diepe stilte, die werd verbroken doordat de direkteur luid kuchte. De dame achter het orgel kwam weer in beweging. Het kostte haar met haar oude benen moeite het orgel te trappen: het spel klonk onzeker. Het gezang werd ongelijk ingezet. Na het lied kwam een van de dames achter de lessenaar. Zij las een beschouwing over een bijbeltekst uit een dik boek. Zij deed haar best om mooi te lezen, alsof ze van de direkteur een cijfer of een beloning verwachtte. Aan het slot zongen de dames een tweede lied en daarna gingen ze stil terug naar hun kamers.
De direkteur bleef toezien, terwijl de student de kamer weer op orde bracht.
‘Mensen op deze leeftijd hebben hier behoefte aan’, zei hij. ‘Als je aan zulke eenvoudige wensen tegemoet komt, heb je het veel gemakkelijker met je gasten.’
Toen de student een maand in dienst was, vroeg de direk- | |
| |
teur hem na afloop van het bezoekuur, boven te komen. Hij had er geen idee van, wat de direkteur met hem wilde bespreken. Zijn grootste zorg was, dat hij zijn betrekking zou verliezen; nergens zou hij eenvoudig werk kunnen vinden, dat zo goed betaalde en waarbij hij zo veel tijd voor studie overhield.
Het kantoor was gelegen op de eerste etage, aan de voorkant van het huis, boven de vestibule. De direkteur opende de deur voor de trap en ging de student voor naar boven.
In het kantoor zat mevrouw; ze droeg een witte jasschort en had een klein wit kapje op het hoofd. Ze zat aan een vierkante tafel midden in het vertrek en rookte een sigaret, die ze niet uit haar mond nam toen ze groette. De asbak was vol peuken met rode mondstukken van de lipstick. Tegen de wand stond een groot ouderwets buffet, met nisjes en kastjes met glazen deurtjes. Het stond vol potjes en flesjes. Op een bureau bij het raam lag een ongeordende hoeveelheid paperassen.
De direkteur ging tegenover zijn vrouw zitten en wees de student een stoel. Mevrouw bood hem zwijgend een sigaret aan. Ze had dikke witte handen met kortgeknipte nagels. ‘Zoals je misschien al gemerkt hebt’, zei de direkteur, ‘worden op deze etage de zieken verpleegd; we hebben hier zes dames, allen hulpbehoevend en bedlegerig. De patiënten die hier liggen hebben geen familie meer of ver verwijderde neven en nichten die niet naar hen omkijken. Ze hebben zich in het huis ingekocht en genieten verzorging tot en met hun dood. Ik bedoel inklusief de begrafenis. Wij regelen alles’.
Mevrouw leunde achterover en probeerde vergeefs kringetjes te blazen.
‘Nu hebben wij indertijd gezegd, dat de medische verzorging bij de prijs inbegrepen is. En als het beslist nodig is, laten we ook wel een dokter komen, maar we moeten dat, gezien de kosten, natuurlijk wel beperken. En dat kan ook best, zonder schade voor de patiënten, want de hele medische verzorging van bejaarden berust op suggestie. Iedere man in een witte jas die geduldig verhalen kan aanhoren, die zogenaamde middeltjes geeft en die zelf ook eens een verhaaltje vertelt over mensen die precies hetzelfde man- | |
| |
keren, kan dit. En daarom wilden we jou naar deze afdeling overplaatsen en je onder andere met dit werk belasten.
‘Er is aan oude mensen niets te verbeteren en weinig te bederven’, zei mevrouw. ‘Het stelt allemaal zo weinig voor, we konden het net zo goed nalaten, maar hij wil het nu eenmaal’.
‘Och’, zei de direkteur, ‘we hebben het beloofd en nu moeten we het ook zo goed mogelijk waar maken’.
Het buffet bleek de huisapotheek te bevatten. Er waren homeopathische middelen en er lag een handboek bij waar je alles over de kwalen en de medicijnen in vinden kon.
Onder in het kastje lagen een stethoskoop en een bloeddrukmeter met een gebruiksaanwijzing erbij, met de hand geschreven. ‘Er zijn ook slaapmiddelen, maar daar moet je zuinig mee zijn; daar kunnen we slecht aan komen’.
‘En hier is een hele doos met thermometers. Nooit rektaal aanleggen; dat is veel te veel gezeur. In de mond, maar wel kunstgebit uit, want ze willen nog wel eens op zo'n ding bijten’.
‘Je ziet wel, je bent nog zo'n beetje verpleger ook’.
Het hinderde de student, dat de direkteur er blijkbaar geen ogenblik aan dacht, hem te vragen of hij dit werk wilde doen.
‘Je komt intern, en je houdt evenveel vrije tijd als nu’.
De student dacht aan zijn koude kamer, de vroege tocht iedere ochtend. Het was maar voor een half jaar, dan kon hij klaar zijn. Hij pakte het geld aan, dat de direkteur hem als voorschot gaf. De zaak was beklonken en de direkteur haalde onder uit het buffet een fles cognac.
‘Die hebben we hier voor gezamenlijk gebruik, voor de gezelligheid als je je eens melig voelt. Je mag er een nemen als je er zin in hebt, maar je moet altijd met een streepje op het etiket aangeven hoeveel je gedronken hebt’.
Hij liet de student de fles zien. Op het etiket stonden op regelmatige afstanden kleine streepjes. Ongeveer in het midden was er een veel grotere afstand tussen de streepjes. ‘Dat was een sterfgeval’, zei de direkteur. ‘Als de fles leeg is, kopen we met z'n drieën een nieuwe’.
Diezelfde avond nog keerde de student met zijn koffer
| |
| |
terug om zijn intrek te nemen op de eerste etage van het rusthuis. Mevrouw zat in het kantoor met een glas cognac. Ze zag, dat de student naar de fles keek.
‘Nee’, zei ze, ‘hier staan geen streepjes op, dit is mijn eigen flesje, dit betaal ik zelf’.
Ze had een hese stem en haar make-up was gevlekt. Ze hing met haar armen op tafel en het witte kapje stond niet helemaal recht.
‘Mijn man zal je je kamer wijzen; je krijgt 6a. Welterusten jongen’.
Aan het eind van de gang opende de direkteur een deur en knipte in de kamer het licht aan. Hij schoof een kamerscherm dat voor een bed stond opzij. Er lag een oude dame te slapen. Ze reageerde niet op het licht en het geluid.
‘Mevrouw hier is doof en blind’, zei de direkteur. ‘Ze is al bij ons van het begin af; wij waren de enige inrichting die haar wilde opnemen. Maar we hebben haar de langste tijd gehad; ze gaat hard achteruit. Jammer.
Je moet door deze kamer om in de jouwe te komen; het huis is niet zo praktisch gebouwd. Maar het is verder geen bezwaar, want ze merkt er niets van. We hebben een scherm neergezet, ander voelt zij door de tocht als er iemand binnen komt en dat maakt haar onrustig’.
In de andere hoek van de kamer stond nog een leeg bed. De direkteur stond hard te praten, alsof de oude dame een voorwerp was.
‘In noodgevallen leggen we in dat bed wel eens een dode neer, ook met een schermpje er omheen natuurlijk. Toen de eerste hier stierf waren we nog niet zo goed ingericht. Ze lag op een kamer met een andere dame en we moesten haar dus meteen weghalen. Een brancard hadden we nog niet. Ik heb beneden in de konversatiekamer de sjoelbak gehaald en daarop hebben mijn vrouw en ik haar weggedragen. Het was gelukkig een licht vrouwtje.
Nu hebben we hier boven uitsluitend eersteklaspatiënten, die alleen liggen. Alleen als een kamer vlug ontruimd moet worden voor een spoedopname, gebruiken we dit bed even’.
De direkteur opende de deur achterin de kamer. Ze kwamen in een klein vertrek, dat was ingericht met meubels van
| |
| |
een vroegere bewoonster. Toen de student in zijn bed stapte, vroeg hij zich af, waarom de blinde vrouw niet hier lag. Voor hij insliep nam hij zich voor, het de volgende dag aan de direkteur te vragen.
De student ontwaakte uit een onrustige slaap. Het ouderwetse veren bed lag slecht en het kussen was te hoog. Voor hij kamer 6 door ging, luisterde hij aan de deur, maar hij hoorde niets. Hij glipte langs het scherm zonder erachter te kijken.
Met de direkteur maakte hij zijn eerste rondgang. Mevrouw trok hem een witte jas aan en stopte, toen hij het kantoor uit wilde gaan, nog gauw een stethoskoop in de zijzak.
‘Er zijn er nog maar twee bij hun positieven’, zei de direkteur, ‘de ene kan zich nauwelijks meer bewegen, daar heeft mijn vrouw veel werk aan’.
De vrouw lag als een grijze steen in het bed; ze bewoog alleen haar ogen, toen de direkteur en de student binnen kwamen. Naar de direkteur luisterde ze achterdochtig en zij keek de student grimmig aan, alsof ze de hele vertoning door had.
De volgende was een kaboutertje, dat met een wit mutsje op tevreden in bed lag. De direkteur sprak tegen haar met neerbuigende vriendelijkheid. Ze stak een kleine hand onder de dekens uit en groette de student hartelijk. ‘Dag dokter’, zei ze met een hoge stem.
‘Kamer 3 is een dure; die ligt de hele dag aan haar dekens te plukken. We hebben het al eens met een zeil erover geprobeerd, maar dan wordt ze onrustig. Ik heb haar familie op de hoogte gesteld, want ik zal die dekens toch ekstra moeten berekenen’.
Op kamer 4 zat een oude vrouw rechtop in bed ijverig een puzzel te maken van zeer grote stukken. Ze droeg een brilletje met halve glazen en bekeek ieder stukje van de legkaart aandachtig voor ze het op zijn plaats paste. ‘Haar geheugen is zo gering’, zei de direkteur, ‘dat ze met twee puzzels toekan’.
Toen ze de student in de witte jas zag, begon ze te giechelen. ‘Dag jongen, wat kom je doen?’ vroeg ze.
| |
| |
De direkteur probeerde het haar uit te leggen, maar ze bleef hem met open mond ongelovig aanstaren.
In de volgende kamer lag een vrouw hoog in de kussens. Op een muurplankje naast haar hoofd stond een oud radiotoestel.
‘Dat moet de hele dag aan staan; als ze naast haar hoofd niets hoort, wordt ze lastig. 's Avonds zet ik wel eens een buitenlands station aan, dat na twaalven nog een poosje doorgaat, maar als ik zelf naar bed wil, moet dat ding uit’.
De vrouw keek hen wezenloos aan en bleef met haar oor vlak bij het toestel.
De patiënt van kamer 6 lag zacht voor zich heen te praten. Op haar linkerarm en haar hand waren met pleisters het snoer en de knop van een bel bevestigd.
‘We hebben haar gelukkig kunnen leren, te bellen als ze de ondersteek nodig heeft, want aan vuile bedden kunnen we hier niet beginnen’. De direkteur schepte er een genoegen in luid over haar te praten bij haar bed.
De vrouw zette de gefluisterde monologen voort. De directeur en de student bogen zich over haar, alsof ze een gestoorde buitenlandse zender wilden afluisteren. De direkteur voelde met de rug van zijn hand aan haar wang; de vrouw bewoog haar gezicht als een paard dat een vlieg onder zijn oog wegjaagt.
‘De temperatuur is goed’, zei de direkteur.
Het was de student na enkele dagen nog niet duidelijk, waarom hij de doktersrol spelen moest, want geen der dames schonk veel aandacht aan hem bij zijn dagelijkse bezoeken. Niemand van hen had bovendien kontakt met de buitenwereld, dus voor de rekommandatie van het huis had het ook geen enkele betekenis.
Iedere ochtend, als de student de ronde deed, stond de direkteur voor het kantoor en volgde de witte jas. Hij stond in dezelfde houding met de handen op de rug en zonder een spier van zijn gezicht te vertrekken, zoals een gerant naast de tapkast uit zijn ooghoeken de obers controleert.
Hij speelt de vervulling van een wensdroom, dacht de student, of hij is een sadist.
| |
| |
Als de student de ronde gedaan had, verwisselde hij de witte jas voor zijn stofjas en ging aan het werk. Hij hield de gangen schoon, het kantoor en kamer 6. Bij de andere dames mocht de student slechts in witte jas komen, want de direkteur wilde ieder risiko vermijden. Mevrouw was verpleegster op de eerste etage. Ze kankerde voortdurend op de oude wijven, ze rookte onder haar werk en deed aan het wassen en verschonen van de dames zo weinig mogelijk.
Op zondagmorgen werden alle kamerdeuren wijd opengezet, ook de deur van kamer 6. De direkteur zette zijn pick-up op een tafeltje voor het kantoor en draaide een plaat met geestelijke liederen. Iedere week een andere kant, want hij had maar één plaat in dit genre.
De student was ruim een week op de eerste etage in dienst, toen het met de patiënte op kamer 6 mis ging. Op een morgen hoorde hij haar snurken, toen hij uit zijn kamer kwam. Hij keek achter het scherm en zag haar met open mond in een vreemde diepe slaap. De direkteur en zijn vrouw kwamen kijken.
‘Ik zou er maar een dokter bij halen’, zei ze, ‘als je zoiets laat versloffen, kun je groot gedonder krijgen’.
De direkteur haalde zijn schouders op.
‘Laat maar’, zei hij. ‘Ligt ze op een zeil?’
De volgende nacht had de student lang wakker gelegen, luisterend naar de zware ademhaling in de kamer naast hem. Hij herinnerde zich, dat er steeds langere rustpozen in de ademhaling optraden; dan hing er een diepe stilte in het huis. Tijdens zo'n stilte moest hij in slaap gevallen zijn.
Toen hij 's morgens wakker werd, bleef het stil op kamer 6. De direkteur keek even over het scherm en ging toen op het kantoor haar map opzoeken. Er kwam een dokter voor de lijkschouwing. De direkteur begroette hem als een oude bekende. Ze bleven lang in het kantoor en de dokter rook naar cognac, toen hij kamer 6 in ging.
‘Kom maar bij ons in het kantoor zitten’, zei mevrouw 's avonds. Ze dronken koffie en hij las de krant van a tot z, want hij wilde geen boeken uit zijn kamer gaan halen.
| |
| |
Toen er gebeld werd, ging de direkteur naar beneden; hij liet de deur van het kantoor wijd open staan. Enige tijd later kwam hij de trap op met twee mannen in lange grijze jassen. Zij droegen een doodkist.
De direkteur kwam terug in het kantoor en schonk drie glazen cognac in.
‘Ze redden zich wel’, zei hij, ‘ze gaat meteen mee. Morgenmiddag om twee uur is de begrafenis; dat kan net, want we hebben het overlijden op vannacht twee uur gesteld. Het wordt heel eenvoudig, alleen een lijkauto en zes dragers’.
Er klonk gestommel op de gang.
‘Dat hebben ze vlug gedaan’, zei mevrouw en schonk opnieuw een glas in.
In de kast aan het eind van de gang stond een mand; daar moest de student de kleren van de dode in doen.
‘Kijk de laden goed na en als je nog wat anders vindt, doe je het in dit doosje’.
Er lag wat ouderwets ondergoed in de kast en er hing een donkergrijze japon van dunne wollen stof. Er zat een kleine broche op. In zijn kamer pakte de student zijn koffer; het kostte hem geen moeite die naar beneden te smokkelen en te verbergen in het schuurtje waar hij de mand met kleren neer moest zetten.
Met de broche in het doosje ging hij naar het kantoor. De direkteur zat aan zijn bureau; zijn vrouw keek lodderig in haar glas. Ze wilde een gesprek met de student beginnen en bood hem een glas aan uit haar eigen fles. Maar hij bedankte en zei, dat hij vroeg naar bed wilde.
‘Je hebt het morgen rustig, dokter, er is een patiënte minder’, grinnikte ze.
Vroeg in de morgen werd de student koud wakker. Hij had gekleed op het bed liggen slapen. Uit het kantoor haalde hij de sleutelbos en over de stille gangen sloop hij naar de keuken. Hij opende de buitendeur en haalde zijn koffer uit het schuurtje. De sleutelbos legde hij op de keukentafel.
Hij was doodmoe, toen hij een café vond dat om zeven uur openging. Boven zijn opgewarmde koffie overlegde hij, wat hem te doen stond. Hij telde zijn geld na; een paar dagen kon hij zich gemakkelijk redden. Toen het licht werd,
| |
| |
gaf hij zijn koffer in het café in bewaring en slenterde de stad in.
Om half twee was hij bij de begraafplaats. De hekken stonden open. Hij zag twee vers-gedolven graven. Er liep een man met een uniformpet rond, maar hij kon hem niets vragen, want hij wist niet hoe de dode van kamer 6 heette. Hij wandelde het kerkhof over en was tegen tweeën bij het hek terug. Er kwam een grote zwarte auto voorrijden, waar zes mannen in zaten in lange zwarte jassen. Uit de autokoffer haalden ze hun hoge hoeden. Ze stonden nog druk met elkaar te praten, toen de lijkauto voorreed.
Er waren geen volgauto's; dit moest kamer 6 zijn.
Twee mannen haalden een baar en zetten die achter de wagen. Ze praatten verder met elkaar, toen ze de kist uit de auto haalden en op de baar plaatsten. Pas toen de man links vooraan een kort kommando gaf, zwegen ze. De man met de uniformpet wees de dragers de weg. De student volgde de baar, kouwelijk in zijn kraag gedoken. Hij wachtte op enige afstand, terwijl de dragers de kist boven het graf plaatsten. Toen alles gereed was, wenkte men hem naderbij. De man met de uniformpet keek hem vragend aan. De student knikte en langzaam zakte de kist.
Toen hij opkeek, zag hij aan de overkant de direkteur. Hij stond achter de tegenoverliggende graven op een breed pad. Hij hield zijn handen op zijn rug en liet zijn keurende blik over alles gaan. Hij deed of hij de student niet zag. De dragers maakten een buiging naar het graf, zetten de hoge hoeden weer op en formeerden de stoet voor de terugtocht. De student liep achter hen. Hij merkte, dat de directeur naast hem was gekomen. Toen ze de uitgang naderden, zei de direkteur: ‘Je kunt weer mee teruggaan’.
De student keek naar de zwarte broekspijpen voor hem.
Buiten het hek, op het voorpleintje, ontbond de stoet zich. Een ogenblik stond men daar zwijgend bij elkaar. Toen schoot de student tussen de mannen door en zette het op een lopen het pleintje over, de weg op naar de stad.
De dragers keken hem verbaasd na.
‘Een of andere zonderling zeker, die begrafenissen afloopt’, zei de direkteur, ‘ik ken hem ook niet’.
|
|