Maatstaf. Jaargang 13
(1965-1966)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 403]
| |
C. Kruyskamp
| |
[pagina 404]
| |
blz. 11a denazifikatie en op blz. 11b denazificatie; hij schrijft demokratie, reaktionair, kommunist in de ‘progressieve’ vorm, maar sympathieën, élite in de ‘oude’ spelling. Wat verder in deze jaargang schrijft een auteur enerzijds reakties, kompromiteren, konfrontatie (183), anderzijds effect, concentratiekamp (183). Bijzonder bont maakt het in dit tijdschrift de heer Doets, die er een heel eigen spelling op na houdt met vormen als intervjoewer (4), siklies (5, wat cyclisch moet voorstellen, als u begrijpt wat hij bedoelt), resente, fabriseren (5), masjiene (6) naast machinerieën (28); die enerzijds braaf schrijft essentiële (30), revolutionair (59) en dan weer vervalt in relasie (59) en abberrasie (59, sic!), die op één bladzijde schrijft potensjele en financiële (59). Op blz. 5 kan men het gedrocht luuksjeus lezen, wat met geen enkele gangbare uitspraak overeenstemt en bewijst dat in dit hele vertoon slechts een kinderachtige baldadigheid en een geforceerd non-conformisme schuilt, dat overigens niet verwondert bij een zo fervent bewonderaar van het surrealisme. Ook in Maatstaf kan men fraaie staaltjes vinden. In de afgelopen jaargang schrijft J. Kassies op blz. 455 konsertbezoek met een dappere s, maar op dezelfde blz. participatie met een c en op blz. 457-58 kommercie en kommerciële. De heer Cornets de Groot, die in de titel van zijn essay De Wegen der Ondergang al blijk gaf op gespannen voet te staan met het meest elementaire taalgevoel, legt in zijn spelling dezelfde onberadenheid aan den dag: naast catastrofaal (678) bezigt hij katastrofe (682); naast conceptie op blz. 679 konceptie op blz. 729; naast door de Woordenlijst niet gesanctioneerde noviteiten als compleksen (725), ekspressies (ib.) en het kortweg foutieve eksakt (728) (men zegt immers ekzakt), ‘ouderwetse’ spellingen als scabreus (809), detective (145) en détail (149), om dan weer de dwaasheid ten top te voeren met een vorm als Perfekti (805): de Latijnse meervoudsvorm bij een ‘vernederlandste’ spelling! Terwijl in de afgelopen jaargang dergelijke radicalismen nog vrij schaars zijn, schijnt de nieuwe - in verband met de mutatie in de redactie? - resoluut verder op deze weg te | |
[pagina 405]
| |
willen gaan: het eerste nummer levert de woordbeelden paradoksale (63), aksentuering (65), ekspansieve (ib.), kompleksen (67), eksplosieve (68), eksploreren (73), terwijl de schrijver van dit artikel echter halt houdt voor existentiële (68) (dat immers klinkt als ekzis-) om dan op blz. 74 toch weer te vervallen tot ko-eksistentie, op blz. 110 gevolgd door Neudecker met koëksistentie. In dit nummer duiken nu ook de o-spellingen op voor de Franse eau met kadootjes (64) en nivo (110), waar de vorige jaargang nog niveau schreef (152, 695). Het zal nu niet lang meer duren of wij worden weer onthaald op odeklonje, dierbaar aan de naturalistische schrijvers uit het eind van de vorige eeuw (op dit 19de-eeuwse aspect van de zaak kom ik straks nog terug). Ook Literair Paspoort komt in zijn laatste nummer voor den dag met de spelling redaksie (85) (maar in hetzelfde artikel architect naast architekten, en relaties!). Alvorens men op deze weg verder gaat is het toch wel gewenst zich enige vragen voor te leggen, als: wat wil men eigenlijk en waarom wil men het? Is er van deze nieuwe spellingen enig voordeel te verwachten, zijn ze eenvoudiger, is er enige noodzaak toe? Is er in de traditionele schrijfwijze van de vreemde en bastaardwoorden iets dat strijdig is met het Nederlandse gebruik der lettertekens? Om met het laatste te beginnen: de tekens c, q en x, die het nu zo moeten ontgelden, hebben tot het Nederlandse schriftbeeld behoord zo lang er Nederlands geschreven is. In het Middelnederlands gebruikte men ze even goed in gewone woorden uit de eigen taal, als in vreemde; men schreef rustig ic can (ik kan), ic quam (ik kwam), omdat icx (ik's < ik des) niet en wiste. Thans gebruikt men ze alleen in vreemde woorden, maar met de klankwaarde ervan is de lezende en schrijvende Nederlander sedert de vroegste tijden vertrouwd en het is niet aan te nemen dat de kinderen van onze tijd die moeilijker zouden kunnen leren dan die van vroeger. Het is ook gemakkelijk aan te tonen dat men eenvoudig niet uitkomt zonder deze tekens. Tot de algemene Nederlandse taalschat van heden behoren allerlei Latijnse of naar Latijns model gevormde beroepsnamen op -cus: medicus, technicus, historicus. Deze hebben als meer- | |
[pagina 406]
| |
voud medici, technici, historici. Zelfs de meest fervente voorstander van de ‘progressieve’ spelling zal hier toch niet, op de wijze van de heer Cornets de Groot met zijn ‘Perfekti’, willen decreteren dat wij medisi, technisi, historisi moeten schrijven? of dat er anders maar een meervoud medikussen, technikussen enz. gecreëerd moet worden? Met andere woorden: de c, in haar dubbele functie van klankteken voor s en k, blijft onmisbaar, en daarmee blijft de bron van onzekerheid bestaan voor hen die er k of s naast elkaar willen stellen. Immers waar mag dat dan wel en waar niet? Op blz. 66 van deze jaargang van Maatstaf vindt men de spelling handikap. Een fraai staaltje van de drogredenering, waartoe de fobie voor het c-teken leidt! De schrijver kent het woord handicap, bedenkt dat hij om modern te zijn geen c mag schrijven en vervangt die dus door een k en ziedaar! het monstrum is geboren! Immers men zegt niet handikap, maar hendikep; dat echter zou niemand herkennen, en daarom maar de nonsensicale spelling handikap! Dit alles is niet nieuw. Het is al ruim honderd jaar geleden breedvoerig besproken en in zijn consequenties overzien door De Vries en Te Winkel in hun Grondbeginselen der Nederlandsche Spelling (1ste dr., 1863). In de §§ 141-178 handelen zij uitvoerig over de spelling der vreemde en bastaandwoorden en over wat reeds toen de ‘nieuwere’ en de ‘oudere richting’ heette, en hebben zij de fundamentele zwakheid van die ‘nieuwere’ aangetoond, nl. de onzekerheid en de onnauwkeurigheid ervan. Als men de vreemde woorden schrijft overeenkomstig hun vreemde afkomst, dus volgens het spellingbeeld van de taal waaruit zij zijn overgenomen, behoeft men nooit te twijfelen omtrent de schrijfwijze. Men schrijft dan handicap, omdat dit de Engelse spelling is. De aanhanger van de ‘nieuwere richting’, van de ‘progressieve spelling’ daarentegen gaat twijfelen; hij meent de c door een k te mogen vervangen, maar verder...? Verder durft of kan hij niet, omdat hij anders onbegrijpelijk wordt, omdat, zoals De Vries en Te Winkel reeds zeggen, ‘een aantal (vreemde woorden) in Nederlandsch gewaad gestoken volstrekt onherkenbaar zouden zijn’ (§ 153). | |
[pagina 407]
| |
De ‘vernederlandsing’ van de vreemde woorden leidt dus tot onzekerheid, en als de ervaringen met de spellingsregeling van 1954 iets geleerd hebben is het wel dat het publiek en de scholen die onzekerheid niet wensen. Men wenst zelfs niet de keuzemogelijkheid, die de Woordenlijst op zo ruime schaal heeft gelaten, en de praktijk heeft geleerd dat men die keuze ook niet aan kan: zij leidt alleen maar tot verwarring, inconsequentie en volstrekte systeemloosheid, zoals de hierboven gegeven voorbeelden voldoende hebben aangetoond. Behalve tot onzekerheid leidt de vernederlandsing ook tot onnauwkeurigheid. Ook dit is door De Vries en Te Winkel afdoende aangetoond. Zij zeggen (§ 155, 2): ‘De vreemde spelling stelt steeds de juiste uitspraak voor, hetgeen de Nederlandsche in vele gevallen slechts zeer gebrekkig kan doen; de ware uitspraak van sherry, chocolade, machine, genie, ingenieur, sergeant, patrouilleeren, compagnon, wordt slechts onjuist en eenigszins plomp door sjerrie, sjokolade, masjine, zjenie, inzjenieur, serzjant, patroeljeeren, kompanjon of kompanion afgebeeld; zelfs onze oe schijnt te lang en te zwaar voor de Fransche ou, in goeverneur en soeverein’. Hierboven heb ik reeds gewezen op de onjuistheid van de spelling eksakt; men hoort hier immers geen s maar een z: eguzakt, en zo in tal van gevallen als executie, existentie, exuberant. Wat voor zin heeft hier een ‘vernederlandsing’ van de x tot ks als men daarmee toch niet uitkomt, d.w.z. toch niet de klank kan weergeven die men hoort? En dat is toch de (fictieve) basis van de ‘vernederlandsing’. Men zou dus het enkele, simpele letterteken x moeten vervangen door tenminste twee lettercombinaties, ks en kz. Wie kan in ernst volhouden dat dit een vereenvoudiging is? Afgezien van het boven gesignaleerde feit dat de x van de oudste tijden af tot het Nederlandse schriftbeeld behoort en er dus niets aan valt te ‘vernederlandsen’, kan toch niemand beweren dat het eenvoudiger is ekskluzief te schrijven, met zijn opeenstapeling van consonanten en lusletters, dan het oude exclusief. Toen in 1947 de ‘vereenvoudigde’ spelling werd ingevoerd, was een van de argumenten dat men daarmee zoveel letters minder hoefde te | |
[pagina 408]
| |
schrijven. En nu meent men dat het een vereenvoudiging is in tal van woorden een aantal letters toe te voegen! Niet slechts tot onzekerheid en onnauwkeurigheid leidt deze zgn. vereenvoudiging, maar, zoals ik al elders heb aangetoond, in sommige gevallen ook tot vervalsing. De fervente Belgische progressist pater Verschueren geeft in zijn Modern Woordenboek, editie 1961, als progressieve spelling restorant. Hier wordt dus gesuggereerd dat het woord restaurant aan het eind met een Nederlandse -nt dient te worden uitgesproken! Geen beschaafd Nederlander zal het in zijn hoofd halen dat te doen, maar als de vereenvoudigers hun zin krijgen zal het hem straks worden opgelegd dit te schrijven (pater Verschueren is lid van de nieuwe Nederlands-Belgische commissie die de minister moet adviseren over de schrijfwijze van de bastaardwoorden). De zgn. ‘vernederlandsing’ zal alleen maar kunnen leiden tot een toenemende vulgarisering van de spreektaal, tot, zoals De Vries en Te Winkel al 100 jaar geleden terecht schreven, een ‘onjuiste en plompe’ weergave van de klank der vreemde woorden. En dit heet dan progressief. Ik weet niet wie deze benaming heeft ingevoerd voor het streven naar ‘vernederlandsing’ van de spelling der vreemde woorden. Het Woordenboek der Nederlandsche Taal (dl. XII, afl. 34 [1941]) kent deze betekenis niet. Van Dale [1961] vermeldt haar onder 4., als ‘op vooruitgang gericht, vooruitstrevend’. Wat er aan vooruitstrevends ligt in een vervalsing van het woordbeeld is mij een raadsel, maar ik weet wel wat er aan de basis ligt van dit streven en dat dit niets met ware progressiviteit te maken heeft. Dat het niet nieuw is blijkt genoegzaam uit het feit dat het al honderd jaar geleden door De Vries en Te Winkel bestreden is. Dat het niets met vooruitgang te maken heeft, maar in wezen een verouderd standpunt vertegenwoordigt, is gemakkelijk aan te tonen. Het overgrote deel, zeker 80%, van de ontleende woorden in het Nederlands komt uit het Frans en uit het Latijn en zij bewaren, in de traditionele spelling, daarvan het woordbeeld. Ook het Duits heeft zijn vreemde woorden grotendeels uit die talen. De voorstanders van de ‘verneder- | |
[pagina 409]
| |
landsing’ wijzen er nu op dat in het Duits de spelling van die woorden in vergaande mate is aangepast aan die van de eigen woorden, b.v. Kodifikation, Koeffizient (maar Koexistenz: de x laten zelfs de Duitsers onaangetast!), en zij vinden dit een navolgenswaardig voorbeeld. De Duitsers zelf noemen deze aanpassing ‘Eindeutschung’, en daarmee is het proces wel voortreffelijk gekarakteriseerd. Het is een papieren annexatie, die historisch bepaald is. Als men van het meest gezaghebbende Duitse vreemde-woordenboek: J.C.A. Heyse's Fremdwörterbuch, een oudere uitgave raadpleegt, b.v. de ‘Stereotyp-Auflage’ van 1873 (de eerste is van 1804), dan vindt men daar alle uit het Frans en Latijn ontleende woorden die een k-klank hebben, gespeld met een c: Combination, Commandant, Commentar; incapabel, inconciliabel; Reproduction enz. enz. De bekende encyclopaedie van Brockhaus heet nog in de 13de uitgave (1882-'87) Conversations-Lexikon. Pas in de loop van het achtste decennium van de 19de eeuw is de overgang op de k-spelling tot stand gekomen, in de jaren dus van de grote expansie en het groeiende nationalisme. Dan ontstaat die mentaliteit van: wat moeten wij met al die vreemde woorden? mogen wij die niet op onze eigen wijze spellen? is de Duitse spelling soms niet goed genoeg? mogen wij niet alles wat wij gebruiken verduitsen? Dit is ook de mentaliteit die aan de ‘vernederlandsing’ van de spelling der vreemde en bastaardwoorden ten grondslag ligt. Wel verre van progressief te zijn is dit een typisch 19de-eeuwse, enghartig nationalistische geestesgesteldheid, volkomen in strijd met het hedendaagse inter- en supranationalisme, dat immers streeft naar een vergaande onderlinge aanpassing op alle gebied, ook in het taalgebruik. Wel verre van modern en progressief te zijn, is de ‘radicalisering’ van de spelling van internationaal gangbare vreemde woorden, van hedendaags standpunt bezien, reactionair; het is een standpunt dat 100 jaar geleden modern was, maar nu volstrekt verouderdGa naar eind1. Dit geldt in nog sterkere mate voor het purisme, het streven om voor vreemde woorden omschrijvingen of equivalenten in de eigen taal te bezigen. Zeer onlangs is | |
[pagina 410]
| |
daar nog op gewezen door prof. J.A. HuismanGa naar eind2 in een lezenswaardig, hoewel in zijn strekking m.i. volkomen scheef betoog. Hij zegt daarin (blz. 8-9): ‘Wanneer een woord als televisie, dat een over de hele wereld gelijke zaak aanduidt, die geen enkel nationaal karakter vertoont, in het Duits vertaald wordt tot Fernsehen, dan betekent dit dat men, naast de wereldterm, een apart woord voor eigen intern gebruik schept, waaraan geen enkele behoefte bestaat. Integendeel, de miljoenen kinderen, die de wereldtaal in de toekomst gaan leren, zullen het alleen maar moeilijker hebben (spat. van mij, C.K.). Geschiedt dit op grote schaal, zoals op IJsland en in Israël, dan heeft dit tot gevolg dat de studie van de betreffende taal voor buitenlanders zeer wordt bemoeilijkt. Hierdoor wordt de actieradius van de nationale taal verkleind (spat. van mij, C.K.), wat zeker niet de bedoeling van de puristen is.’ Wat hier voor de woorden gezegd wordt, geldt ook voor de woordvormen en de spelling. Wat voor zin heeft het kokteel te gaan schrijven, als het internationaal gangbare woord cocktail is? De ‘actieradius van de nationale taal’, zoals prof. Huisman het noemt, i.e. van het Nederlands, wordt daarmee verkleind. Het is daarom in strijd met zijn eigen betoog als deze zegt dat ‘aanpassing aan het klanksysteem en eventueel aan de flexie van de ontvangende taal nodig en zelfs gewenst is’, wat hij achteraf erkent in een aantekening (blz. 16): ‘de nationale aanpassing der afzonderlijke universele woorden kunnen wij zien als een “reculer pour mieux sauter”’. Een omweg is echter nooit de kortste weg. Nederlanders zullen altijd aangewezen zijn op vreemde talen om in de wereld mee te kunnen spreken en hoe nauwer de uit die talen in de eigen woordenschat overgenomen woorden zich bij de vorm en spelling daarvan blijven aansluiten, hoe gemakkelijker dat zal vallen.Ga naar eind3 Al dat gedokter aan de spelling der vreemde woorden moet natuurlijk ook in een ruimer kader gezet en gezien worden, dat van de spellingtheorie in heft algemeen. Het is hier niet de plaats daarover uit te weiden; slechts enige algemene aanduidingen mogen hier nog volgen. Men weet | |
[pagina 411]
| |
dat er een vereniging bestaat die de hele Nederlandse spelling wil herzien en die meent dat men moet schrijven hij vint; giet dri liter in di giter (zie folder April 1965). Haar leus is: ‘spelling is geen taal; spelling is door tekens de spraakklank schriftelijk weergeven’ (ib.). Dit is in de huidige situatie een volstrekte misvatting. Als men voor een inheemse Afrikaanse taal, zonder schrijftraditie, een spelling wil ontwerpen, dan kan men zeggen: wij gaan de spraakklanken van die taal in tekens weergeven en dat is dan de spelling van die taal. Maar zo is het met het Nederlands niet. Het Nederlands wordt sinds negen eeuwen geschreven en er is een uitgebreid stelsel van woordbeelden ontstaan dat ons in die eeuwen in een zee van documenten is overgeleverd. Men kan dit niet oveíboord gooien en zeggen: wij gaan opnieuw beginnen. Men heeft het recht niet het in al die eeuwen gevormde woordbeeld te vernietigen, zomin als men het recht heeft het Latijn plotseling anders te gaan schrijven omdat de woordbeelden de uitspraak voor de Nederlander niet goed weergeven. Het spellen van een cultuurtaal is nieft ‘de spraakklank schriftelijk weergeven’. Wij schrijven geen klanktekens, wij schrijven (zoals wij ook lezen) woordbeelden. Elke cultuurtaal gaat de weg op waarop het Engels al zo ver gevorderd is dat, zoals Mario Pei zegt in The Story of LanguageGa naar eind4 ‘the only comparison possible is with languages like Chinese and Japanese, where the ideogram for each word must be individually learned. Whether we realize it or not..., every English word is at least in part an ideogram, with the pronunciation offering some clue, but never a complete key, to the spelling’. Dit geldt tot zekere hoogte ook voor het Nederlands, het sterkst misschien voor de ‘vreemde woorden’, en men moet en kan dit accepteren. Het ideogramkarakter van het Engels heeft, Pei wijst daarop uitdrukkelijk, niet belet dat het een wereldtaal is geworden en dat nog steeds meer wordt. Wat de tegenwoordige nieuwlichters in de orthografie bepleiten is de volstrekte verwerping van het historisch gewordene, het is geestelijke kapitaalvernietiging en blinde vernielzucht. ‘Gültiges ist nicht denkbar ohne geschicht- | |
[pagina 412]
| |
lichen Grund’ zegt Emil Staiger in Geist und Zeitgeist, en: ‘Jeder, der mit Vergangenem umgeht, hat nur auf eines bedacht zu sein: es nicht zu verfälschen, es sein zu lassen, wie es ist, es tunlichst herauszuarbeiten, wie es sich selber zeigt’Ga naar eind5. De schrijftaal, het stelsel van woordvormen en woordbetelden waarin wij ons uitdrukken, is ons overgeleverd; wij kunnen ze aanvullen en nuanceren, maar wij mogen ze niet onherkenbaar, en daarmee het verleden ontoegankelijk maken. Immers wat in oude geschriften de huidige generatie het meest afschrikt zijn de ongewone woordbeelden, niet de taalvormen. Als er nu een radicale spellinghervorming zou worden ingevoerd, zou binnen een generatie al wat in de vorige spelling was geschreven voor nieuwe geslachten afgesloten, althans minder toegankelijk gemaakt worden. Een eenmaal bestaand, officieel spellingstelsel moet daarom niet nodeloos en onbedachtzaam gewijzigd worden. Men moet het aanvaarden zoals men de taal zelf aanvaardt van het voorgeslacht. Men zal er niet aan denken de woorden opeens anders te gaan spreken dan men ze geleerd heeft. Een willekeurige ingreep in de woordbeelden is even verwerpelijk als zo'n ingreep in de spreekgewoonten zou zijn. De schrijftaal heeft haar eigen rechten, naast - niet onder - die van de spreektaal. De opvatting dat de schrijftaal alleen maar een afbeelding van de klanktaal zou zijn is een gruwelijke overschatting van de waarde van de spreektaal. De spreektaal ìs niet belangrijk. Wat U en ik onder de koffie tegen elkaar zeggen, de woorden waarmee U in een winkel een artikel te koop vraagt, de ongevormde zinnen van een forumdiscussie voor de radio, hebben als taalexpressie geen enkel belang. Al wat gesproken wordt en wèl belang heeft of kan hebben - een toneelstuk, een lezing, een gedicht, een verhaal - berust op een tekst, op iets dat eerst geschreden is. De geschreven taal, het document, de tekst is in de cultuurtaal van primair belang; in feite de hele cultuur berust erop. Het is nodig dit te zeggen als reactie op de grenzeloze overschatting van de spreektaal bij de schrijf-zoals-je-spreekt-mensen, die op hun beurt reageren op een vroegere miskenning van de realiteit van de gesproken taal. Het is | |
[pagina 413]
| |
niet alleen bij ons dat die reactie, aan den dag treedt en nodig is. Ik wijs op het hoofdartikel in Times Literary Supplement van 3 Juni van dit jaar, waar melding gemaakt wordt van een experiment aan de universiteit van Edinburgh, bestaande in de mondelinge overdracht van een gedicht van zes personen op elkaar, telkens met een interval van een week, om te zien hoe het ten slotte vervormd te voorschijn kwam. ‘What the experiment does emphasize’, zegt de hoofdredacteur van T.L.S., ‘is the irreceplability of the written-down words that for the most part constitute our literature - precious reservoirs of experience and pleasure that are only accessible through close attention to their form. It is a fact worth stressing at a time like the present, when there is a strong anti-verbal camp among, the educationists, and altogether in the world at large less and less encouragement of careful reading and remembering’. Aandacht en eerbied voor het geschreven woord, dat is wat voor de continuïteit in en het eenvoudige bestaan van de cultuur altijd nodig is en zal zijn. En het woord is het woordbeeld, dat niet verminkt mag worden. Wat is de praktische conclusie uit dit betoog, dat in zijn titel zinspeelt op de chaos waarop de onberaden ijver der spellinghervormers aanstuurt? Voor wat het eigenlijke onderwerp betreft, de spelling der vreemde woorden, is die conclusie eenvoudig: afschaffing van de dubbele spellingen en terugkeer naar de traditionele, bij de taal van oorsprong aansluitende schrijfwijze. Vernederlandsing kan alleen maar leiden tot onzekerheid, onnauwkeurigheid en vervalsing. Voor het overige: geen wijzigingen die het traditionele woordbeeld en daarmee de continuïteit van de schrijftaal aantasten; slechts correctie op ondergeschikte punten, zoals betreffende de verbindings-n en het gebruik der hoofdletters. Juni 1965 |
|