Maatstaf. Jaargang 12(1964-1965)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 762] [p. 762] A. Roland Holst Man en vrouw Na jaren lust, vermeende liefde, en later afkeer, en later weer doodmoe verdrongen wrok om ontgoocheling (hoe lang al zongen geen vogels meer en blonk er nergens water?) kwamen zij in een landstreek die zij meenden zich te herinneren uit een voormalig bestaan, een haast vergeten andertalig tesamenzijn. Hij slikte en zij, zij weende, of bijna. Toen, een lange bocht om, zagen links van de weg zij dat onvergelijkbaar klaar water weer, en vlak maar onbereikbaar daarachter uit voorgoed verloren dagen de wijde glooiïngen en heldre beemden, dat vroegste landschap, met het openbloeien van de vruchtbomen en het sterke stoeien van de dieren des velds - al het ontvreemde - Daar lag het, stralend en in een volkomen stilte des doods - toch nog toegankelijk, scheen het, maar het was dat niet meer; het was voor eeuwig, als binnen een kristal, aan hen ontnomen. Zo werden hun dwaalwegen droeve omwegen naar 't oord terug vanwaar zij eens vertrokken, en zeker had hen dit teruggeschrokken, waren - en als vanzelve - zij niet tegen zichzelf geworden. Sindsdien, als verdreven, gaan zij de stenen weg van hun nadagen langs het gewezen paradijs. Zij zagen zonder een woord naar de verloren dreven. Vorige Volgende