| |
| |
| |
Olga Koning
Gatta melata
Lang zwierf ik rond in verschillende landen,
zoekend vergeefs naar een plaats op de wereld
waar ik kon blijven in rust en in vrede.
Zo ging ik verder en trok door de bergen,
hoog en reusachtig en kwam toen, o wonder,
bij een kasteel dat bewoond werd door katten.
Eén was er koning, een grote en zwarte.
Viervoetig epos gewijd aan die koning
laat ik nu volgen en vraag om uw aandacht
voor avonturen bij welke Odysseus
loopt wat bedremmeld in Hades te kijken.
Schoon was de kater en heerlijk zijn woning,
liggend temidden van lieflijke tuinen.
Achter de tuinen verhieven de bergen
statig hun ruggen tot ver in de wolken -
tijden trotserend gelijken zij eeuwig.
Dikwijls de kater bezag deze bergen -
luide bezong hij hun schoonheid in nachten.
Ver klonk zijn zang in de stilte en ieder
luisterde ademloos naar zijn gezangen -
Orpheus gelijkend, doch ver overtreffend.
Roerloos daar stonden de bomen en struiken,
beken weerhielden hun water te stromen,
's nachts als de kater liet klinken zijn zangen.
Toen, in die stilte, mijn god, hoe ontzettend,
ijslijke stoornis een specht durfde maken:
barstte van lachen en viel haast zijn tak af.
Woedend gelastte de kat hem te zwijgen:
schaterlach klonk als het enige antwoord.
| |
| |
Toen vloog de kater de boom in en blazend
ging hij te lijf daar de specht, de brutale.
Weg was de specht op geruisloze wieken -
elders toen liet hij zijn kreten weergalmen.
Mogelijk smeekte hij god om vergeving,
schuldig zich wetend aan monsterlijk pogen,
goddelijk dier als de kater te pesten.
Wie zal het zeggen? De specht en de goden
kennen de waarheid. Wij kunnen slechts gissen.
Stilte kwam spoedig weer over de tuinen.
Kalm gleed de kater de boom uit en hief toen,
edel gebaar, onnavolgbaar, het hoofd op:
verder nu zong hij tot aanbrak de morgen.
Eindlijk verhief hij zijn sierlijke leden,
richtte zijn schreden naar huis en naar bed toe,
dwars door het gras dat nog nat was van tranen:
zo had ontroering de sprieten gegrepen.
Dicht bij de keukens vernam hij het piepen,
komend uit hokken zorgvuldig getralied.
Knaagdieren zaten bij massa's daarbinnen,
keken met olijke kraalogen vragend.
Kater bekeek met een innig genoegen
vriendlijke diertjes en gaf ze te knabblen.
Lang bleef hij toeven, strelend hun kopjes,
spinnend en goedig als was hij hun vader.
Rukte zich los van dit lieflijke schouwspel,
ging toen naar binnen, het stille kasteel in.
Hoog op de troon sprong de gitzwarte kater.
Daar kwamen dromen hem spoedig bezoeken,
deden verleden weer rijzen als vroeger:
draken en slangen en gieren en honden
vochten als razend - het ging om hun leven.
Wat zij ook deden: zij waren verloren.
Bevende smeekten zij hem om genade,
welke de kater grootmoedig verleende.
| |
| |
Ook kwamen dromen de toekomst vertonen -
glorierijk schouwspel - zoals te verwachten.
Daar was de Kater, die ver boven allen
woont in de hemel, de Witte, de Grote.
Statig hij wenkte met vriendlijke blikken.
Naamloos is hij en slechts zichtbaar voor ogen
die door materie naar binnentoe kijken.
Katten vermogen dit zonder veel moeite.
Voorouders oefenden eeuwen geleden
zich in dit kijken en 't werd een gewoonte,
haast vanzelfsprekend, dat katten dit leren.
Wat is ook schoner dan dit te beoefnen?
Zien wat onzichtbaar is geeft hier het antwoord.
Bij het ontwaken bedacht toen de kater,
dat het nu tijd werd een offer te brengen.
Daarom beval hij om zes dikke muizen
heerlijk te braden en dan aan de Witte,
zingend toepaslijk, te bieden met eerbied.
Nam hij het offer niet aan dan kon kater
rustig gaan eten - zo wil de traditie -
wetende dat er geen schuld op hem rustte.
Toen een kwartier was verstreken met wachten,
plaatste de kater zich recht voor de schotel,
rook eerst aandachtig - begon toen te eten,
muizen, die net niet te heet nu meer waren.
Na deze maaltijd begon hij te wassen,
grondig en rustig met fraaie gebaren
heel zijn schoon lichaam van onder tot boven.
Toen stond hij op en begaf zich naar buiten,
luisterde wat daar de vogels vertelden,
want het is nuttig te weten wat elders
voorvalt om breedheid van inzicht te houden.
Vreemde gebruiken bij andere volken
leerden de vogels de kater zo kennen.
Zeer wijze vogels verzocht hij te komen
| |
| |
in het paleis waar zij bleven voor eeuwig.
Daarom probeerden zij allen bijzonder
wijs en bezonnen te spreken en hoopten
vurig gekozen te worden uit velen.
Eén sprak er echter niet anders dan onzin,
lachte de kat uit en beet in zijn oren,
altijd te vlug af om lellen te krijgen.
O die barbaar, die geen prijs scheen te stellen
op deze eer was natuurlijk de Sluwe.
‘Laat hem maar lachen, het beest is niet wijzer’
sprak dan de kater tot andere vogels.
‘Liever heb ik, dat de kat ze ziet vliegen!’
sprak dan de specht en hij lachte uitzinnig.
Niemand begreep wat hij daarmee bedoelde.
Na de verkiezing der wijste der vogels
braadde de kok een gerecht zeer bijzonder.
Niemand mocht kennen de ingrediënten -
vragen daarnaar was zelfs zeer onbehoorlijk.
Na het gebraad volgden groenten, zeer fijne,
valeriaan werd als toespijs gegeven.
Dit voorkomt hoofdpijn, een kwaal die de katten
dikwijls komt plagen, omdat zij veel denken.
Dan kwamen muizen, de olijke diertjes,
speels en zo vriendelijk de kater vermaken.
Buitelen deden zij over elkander,
rennen en stoeien als vrolijke kindren,
tot het weer tijd werd voor ernstige zaken:
dan werden zij weer gebracht naar hun hokken.
Meestal ontbrak aan het aantal een enkle.
Had hij het leven in armoe verkozen
boven het hof dat zo goed voor hem zorgde?
Mogelijk is het, want steeds lokt de vrijheid,
ook als gevaren dit leven bedreigen.
‘Doe toch geen moeite om ze weer te vinden’
zo sprak de kater geheel onverschillig,
| |
| |
‘Mij is het wel!’ en de kater ging slapen.
O waren allen toch zo als de kater,
zo onzelfzuchtig, barmhartig en nobel.
Slapen deed ik naast de kat op de kussens
tot hij mij wekte en sprak, heel wijsgerig,
Over de Tauros van Minos op Kreta:
was hij een kater, bijzonder van grootte,
die, zoals vroeger gewoon was voor katten,
levende muizen als voedsel gebruikte,
doch in verband met zijn ijslijke grootte
mensen verslond om zijn honger te stillen?
Lang bleven praten wij beiden hierover -
liggend op kussens - gedempt onze stemmen.
Zie hoe zijn ogen vol vreugde nu stralen:
wijsgerig peinzen bemint hij het meeste.
Hier eindigen de verzen plotseling.
In een geheel ander handschrift volgt nog:
Taai was de kwezel - zoals bij zijn leven.
Bah, wat een nasmaak. Ik ga nog wat drinken!
|
|