Maatstaf. Jaargang 12(1964-1965)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 500] [p. 500] Jan H. De Groot [Gedichten] Er is geen morgen... Er is geen morgen eer de morgen daagt. Wat zal de zon ons van de nacht beloven, de maan ons van de dag? De sterren doven in wolken om wier kern zwart stuifmeel vlaagt. Het strand is met bedorven schuim bestoven, de branding braakt de visdood uit haar maag. Er is geen kieuw die meer om adem vraagt; geen ziel meer die in morgen kan geloven. Een laatste uur, meer kunt U niet verwachten. De zuurstof in de bergen is verbrand. Ik strompel naast U, dronken van vergif. God woont als angst binnen ons middenrif, hij houdt een toevlucht tegen overland en sluipt reeds als een dief door onze nachten. [pagina 501] [p. 501] Oude man voor het raam Men kon hem juist zien tussen glasgordijnen van 't linker raam, waar hij het uitzicht had op het verkeer dat langs kwam uit de stad of afboog naar de bruggen en de pleinen. Soms leek het of hij sliep, soms of hij bad maar niemand zag hem langzaamaan verdwijnen tussen het dunne rag der glasgordijnen toen hij al schever in zijn leunstoel zat. Hij staarde blind de dag in, vroeg en laat totdat een oog verzakte in 't gelaat en hij in 't sop vergleed van beurse wonden. Toen heeft een buurman uit dezelfde straat hem in ontbinding - verregaande staat - achter het raam, op het karpet gevonden. [pagina 502] [p. 502] Dagsluiters Uitventers van uw zoetste zaligheden maken uw beeldbuis tot een kermiskraam. Beroepsprofeten hebben er uw Naam tot lollie en tot kauwgummi versneden. Verwaten wouwelaars zijn zij te saâm, verkocht aan de reclame voor gebeden. De heiden heeft U eerlijker beleden als hij uw grootheid danst in 't licht der maan. Gij moet wel barsten Heer van ongeduld om zoveel kletspraat om uw Naam geweven. Fotogeniek werd uwe Heerlijkheid. En daarmee raakten wij het restje kwijt aan gist en zout dat ons nog was gebleven in liefde hemelwaarts bruisend van schuld. [pagina 503] [p. 503] Psalm voor Louis Worms Voor de opperzangmeester Heer, doe hem recht, voer Gij zijn rechtsgeding tegen de oppermachtige proleten, die met de rechters samen zijn gezeten en zich verbonden tot één Sanhedrin. Hij is uw Worms, de handelaar in schroot, die de fraudeurs bij naam en toenaam noemde, voor een gerecht dat al hun rot verbloemde en hem wegdrukte in een hoek van nood. Rechtsboeken op de plank zijn witte zerken; rechters, gewitte wanden, bang voor macht van schoften die de wereld staag beroven. Waar bleef 't protest van uw geachte kerken? Maar Gij hebt hem verlossing toegebracht. Ik zal uw Naam en Toenaam eeuwig loven. [pagina 504] [p. 504] Dodemansknop De dodemansknop van 't gebed geprevel uit miljoenen monden heeft niet Gods liefste spil gevonden die 't treinstel op de remmen zet. Wij razen naar de laatste ronde, want God is goed ons, maar niet gek. Daar slaan wij door 't Behouden Hek gillend naar Zijn vermaarde afgronden. Daar zong opeens een kinderstem van 't scheepje onder Jezus' hoede en van een storm gestild door Hem. En toen de schepping barstte en bloedde trok Jezus uit Jeruzalem het scheepje uit de watervloeden. [pagina 505] [p. 505] Bandenzang Voor Jan Coljé Ontwaken in het midden van de nacht (een zomernacht, het venster stond wijd open) werd feest, want het gezang kwam binnenlopen dat hier eens woonde en weer werd thuisgebracht. Geen woord herkende ik, maar wel het hopen dat zingen wekt waarop je hebt gewacht. Maar 't lied bleef ver, droomver en even zacht, soms stokte het en dreigde af te lopen. Maar het begon opnieuw, een zoemend zingen van autobanden over 't wegcement; elk maakte een lied tot psalmen in de nacht. En toen het uit was heb ik nog gedacht of ook het wegdek zelf één droommoment al psalmen zingend uit de band zou springen. Vorige Volgende