biecht, en b) de objektiverende en relativerende bekentenis.
In de eerste kategorie (Miller, Kerouac, Burroughs, Cremer, Vanvught) wordt van de nood van eigen falen, eenzaamheid enz. een geïdealiseerde deugd gemaakt. Het enige onderwerp dat aanleiding kan geven tot een kreatief moment en waarop dan ook op ontstellende wijze roofbouw gepleegd wordt, is voor deze schrijvers hun eigen verslaving aan een of andere vorm van ‘kick’ (c.q. sex, junk, onmaatschappelijkheid enz.). Om dit kreatieve moment, waaraan ze ondanks hun luid geproklameerde afkeer van alle ‘kunst’, toch zo'n evidente behoefte hebben, te kunnen behouden zijn steeds heviger ‘kicks’ nodig, moeten ze uiteindelijk hun toevlucht nemen tot een ware mystiek van de kick. Hun proza desintegreert onder deze druk tot een esoterisch abakadabra, een Lou-taaltje waaruit alleen degenen die in zijn nog enige zin (menen te) kunnen puren. Vanvught en Cremer hebben dit laatste stadium nog niet bereikt, maar bij leven en welzijn kan het niet lang meer duren. Het zwoel-romantisch karakter van deze schijnbaar zo hardgekookte lektuur zal ieder objektief beoordelaar duidelijk zijn. Met opzet spreek ik hier dan ook niet van bekentenis, maar van ‘biecht’. De sfeer is die van de biechtstoel in een novicen-klooster, het liefst met de praktijk zoals die in Spanje nog gebruikelijk schijnt te zijn, nl. de penitent (voorzover van het mannelijk geslacht althans) tussen de gerokte knieën van de biechtvader, en dan samen lekker genotteren over die heerlijke zondigheid. Sociologisch ligt een vergelijking voor de hand met het soul-searching (ook alweer amerikaans import), waarvan Fokke Sierksma in éen van de laatste nummers van De Gids passiviteit, individualisme en masochisme als hoofdkenmerken noemt.
Het enige dat de romans van de tweede kategorie met die van de eerste gemeen hebben is het autobiografisch element. Voor de rest zijn boeken als Op weg naar het einde, Voskuils Bij nader inzien en Romijn Meijers Onder schoolkinderen in ieder opzicht het tegendeel van de verlekkerde biecht. De enige mogelijke waarde van de ‘biecht’ is gelegen in zijn authenticiteit als document humain, ten bewijze waarvan de uitgever eigenlijk een mapje met bescheiden, getuigen-ver-