gezien en beschrijven doodgemoedereerd zelfs leiders, een Lenin! - Je moet alleen bepaald du Perron ‘De Smalle Mens’ lezen!! Verzuim dat vooral niet. Het is mutatis mutandis toch ook Bakoenin tegen Marx... zonder Bakoenin natuurlijk. Zijn vertaling van Malraux is nog steeds niet uitGa naar eind13.
Ik hoop spoedig weer iets van je te hooren - ook over Bakoenin, die mij te pakken heeft. Het is me door de lezing van dien man precies duidelijk geworden, waarom ik jou apprecieer en b.v. den Marxist Last niet. Het Marxisme is geboren voor de nieuwe kleinburgers van Rusland, het syndikalisme is voor honnêtes hommes. Heb jij Bakoenin voor Nietzsche gelezen?Ga naar eind14 Het antwoord op die vraag zou me interesseeren.
Mijn vrouw vraagt me je vooral hartelijk te groeten. Wij hebben sedert 4 weken een Kropotkinistisch getint emigrant in huis, een vriend van Rudolf RockerGa naar voetnoot15, met wien ik over deze dingen ijverig discussieer.
Zelf hart. gegroet van je Menno
Arthur Lehning
|
-
eind1
- Menno ter Braak leerde ik in het najaar van 1926 te Amsterdam kennen. Hij werd een geregelde medewerker voor de film aan het door mij geredigeerde tijdschrift i 10 (1927-1929). Toen ik hem tijdens een kort verblijf in Nederland in 1934 bezocht, gaf hij mij bij die gelegenheid een exemplaar van zijn Politicus zonder Partij met de opdracht: ‘Voor Arthur, politicus mèt partij, den Haag 24 Mei 1934’. Ik schreef hem enige tijd later dat, voor mijn gevoel, zijn boek, ook wat de stijl betrof, doordrenkt was van het klimaat van Nietzsche. Zijn brief, die hierboven in extenso is afgedrukt, was hierop het antwoord. (Twee evidente verschrijvingen zijn zonder verdere verwijzing gecorrigeerd).
-
eind2
- Het door mij, vanuit Barcelona, geredigeerde tijdschrift Die Internationale, onder meer bestemd voor illegale verspreiding in Duitsland. Het nummer bevatte onder andere een artikel over de moord op de duitse dichter en anarchist Erich Mühsam in het concentratiekamp Oranienburg (9 juli 1934). In Het instinct der intellectuelen (1935), opgenomen in zijn bundel Het tweede gezicht, schreef Ter Braak, naar aanleiding van Spengler: ‘[...] blijkbaar heeft Spengler er toch de voorkeur aan gegeven, de post waarop hij zo gelaten wilde sterven, niet ontijdig te identificeren met de prozaïscher latrine, waarin Erich Mühsam werd opgehangen’. (Verzameld Werk, III, p. 505).
-
eind3
- Op 4 oktober 1934 werd te Madrid een rechtse regering gevormd, die de regionale autonomie wenste af te schaffen. In geheel Spanje braken stakingen uit, die in Asturië het karakter van een sociaal-revolutionaire opstand aannamen. 5000 gewapende mijnwerkers bezetten de hoofdstad Oviedo, waar een arbeidersregering werd gevormd. De opstand werd door het leger, versterkt met Moorse divisie's en het tercio (het spaanse vreemdelingenlegioen), op bloedige wijze neergeslagen. (Ook voor de ‘christian gentleman’ Franco waren twee jaar later de Moren en het tercio, het schuim der europese onderwereld, belangrijke hulptroepen voor de fascistische Reconquista. En nog vele jaren daarna: ‘jusqu'en 1950 les Asturies étaient un camp de concentration, les ‘régulaires’ - troupes marocaines - et le ‘tercio’ étaient établis dans la région’. Le Monde, 30 mei 1964). De hierop volgende justitionele terreur bracht, reeds
alleen in Asturië, 8000 arbeiders in de gevangenis en ongeveer 25000 in geheel Spanje, één der factoren die anderhalf jaar later tot het uitbreken van de burgeroorlog zou leiden. Te Barcelona werd de 6e oktober door de Generalitat, het Catalaans bestuur onder Companys, een onafhankelijk Catalonië, binnen het kader van een spaanse federalistische republiek, geproclameerd. Na korte gevechten werden, door in Barcelona gelegerde regeringstroepen, de staatsgreep verijdeld en de staat van beleg afgekondigd. Luys Companys, na het einde van de burgeroorlog naar Frankrijk gevlucht, werd in 1942 door het bewind van Vichy aan Franco uitgeleverd en terechtgesteld.
-
eind4
-
Michail Bakunins sozial-politischer Briefwechsel mit Alexander Iw. Herzen und Ogarjow. Mit einer biographischen Einleitung, Beilagen und Erläuterungen von Prof. Michail Dragomanow. Stuttgart 1895.
Michael Bakoenin (1814-1876), russisch revolutionair en anarchist. Nam actief deel aan de revolutionaire democratische beweging in Europa, o.a. in 1848 in Parijs en in 1849 in Dresden, waar hij werd gevangen genomen, ter dood veroordeeld en uitgeleverd aan Rusland. Na 7 jaar kerker en 4 jaar verbanning naar Siberië vluchtte hij in 1861 via Japan en Amerika naar Londen. In de volgende jaren, tot zijn dood, ontwikkelt hij zijn theorieën van een federalistisch socialisme. Naast Marx was hij de belangrijkste figuur in de Eerste Internationale. Hij is de grondlegger van de anarchistische beweging en zijn invloed op de arbeidersbeweging in de slavische en romaanse landen is zeer groot geweest; in de spaanse anarcho-syndicalistische beweging heeft deze zich tot in de moderne tijd voortgezet.
Alexander Herzen (1812-1870), één der grootste en invloedrijkste russische schrijvers, leefde na zijn vertrek in 1847 uit Rusland in West-Europa. Bakoenin leerde hem en Nicolaj Ogarev (1813-1877), kort voordat hij Rusland in juli 1840 verliet, kennen. Deze correspondentie is een belangrijke bron voor de biografie van Bakoenin.
-
eind5
-
Karl Marx-Friedrich Engels. Historisch-kritische Gesamtausgabe Briefwechsel. Beriijn, 1929-1931, 4 den, de eerste volledige en ongekuiste uitgave van de briefwisseling tussen Marx en Engels. De ongeveer 1500 brieven bevinden zich in het Marx-Engels-archief in het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam.
-
eind6
- Brief uit Italië aan Herzen en Ogarev van 19 juli 1866. (Ed. Dragomanov, op.cit. pp. 116-133).
-
eind7
- In één van zijn kronieken, gedateerd 9 december 1934, schreef Ter Braak, naar aanleiding van een boek van Stefan Zweig over Erasmus: ‘In een buitengewoon merkwaardige brief aan de destijds te Londen vertoevende Russische schrijvers Herzen en Ogarew geeft de bekende anarchist Bakoenin aan, wat hem, de man der volstrekte maatstaven ten opzichte van de revolutionering van Rusland, onderscheidt van zijn vrienden, die trachten langs de weg van compromissen met de tsaar hun doel te bereiken. Na de beide standpunten
met tal van argumenten tegen elkaar te hebben afgewogen, schrijft Bakoenin aan het slot van deze brief het volgende: Maakt U los, bevrijdt U van seniele vrees en grijsaards-overwegingen, van alle flankmanoeuvres, van tactiek en “practijk”, houdt op Erasmus te zijn, wordt mannen als Luther, en met het verloren geloof aan de zaak zal Uw oude wels prekend heid en Uw oude kracht terugkeren.
In dit verband doet het niet ter zake, wat het resultaat van deze “oproep” is geweest; ik haal de passage aan om het contrast der beide namen, Erasmus en Luther. Bakoenin, de eeuwige agitator, voelt zich, waar hij zijn verhouding tot een man als de sceptische Herzen moet bepalen, als de gelijke van de van dadendrang overschuimende Luther, terwijl hij in Herzen (het lijdt geen twijfel, of Bakoenin richt zich in dit schrijven in de eerste plaats tot Herzen) het evenbeeld ontdekt van de aarzelende, steeds naar twee kanten georiënteerde, voorzichtig manoeuvrerende Erasmus; en hiermee neemt hij een vergelijking op, die in het boek van Zweig het eigenlijke hoofdthema vormt. Niet alleen Bakoenin en Zweig overigens hebben in de tegenstelling tussen Erasmus en Luther een symbolisch feit gezien; het contrast dringt zich immers vanzelf op, het was misschien nooit zo onafwijsbaar belichaamd als juist in deze beide historische figuren. De onmogelijkheid deze twee uitersten in een synthese te verzoenen, ligt zelfs zozeer voor de hand, dat men de “oproep” van Bakoenin aan “Erasmus” om “Luther” te worden wel als een staaltje van betrekkelijke naïveteit mag beschouwen; nooit immers zal het wezen Erasmus iets begrijpen van het wezen Luther [...]. Ik voeg er dadelijk, ter voorkoming van misverstand, aan toe, dat de tegenstelling Bakoenin-Herzen allerminst eenvoudigweg kan worden afgedaan met de parallel Luther-Erasmus; er spelen hier allerlei andere factoren mee, die de verhouding veel gecompliceerder maken; maar juist daarom is het merkwaardig, dat Bakoenin op een bepaald punt van zijn leven deze vergelijking te binnen is geschoten. Blijkbaar heeft hij gevoeld, dat de keuze tussen Erasmus en Luther voor hun tijdgenoten ongeveer hetzelfde heeft betekend als het “entweder-oder”, waarvoor hij de Russische revolutionairen heeft gesteld’. (Ter Braak, Verzameld
Werk, V, pp. 361-362).
-
eind8
- Brief van 14 juni 1868 aan Ogarev (Ed. Dragomanov, op.cit. pp. 163-164). ‘Ich weiss zwar im voraus, dass alle über mich schimpfen werden: Russen, Polen wie die Slaven überhaupt, aber ich schere mich wenig darum, ich werde mir treu bleiben und das ist für mich die Hauptsache. Ich werde der unmögliche Mensch bleiben, solange die jetzt möglichen Menschen so bleiben, wie sie sind’.
-
eind9
- Peter Kropotkin (1842-1921), russisch geograaf, historicus en revolutionair. Leefde tot zijn spectaculaire vlucht uit de gevangenis, in 1876, tot zijn terugkeer naar Rusland in 1917, in West-Europa. Met Proudhon en Bakoenin, de belangrijkste theoreticus van het anarchisme. Zijn in honderden edities in alle talen verschenen publikaties behoren tot de meest verspreide anarchistische literatuur. Tot zijn algemeen bekende werken behoren zijn Gedenkschriften van een revolutionair (oorspronkelijk in 1899 in het engels verschenen en waarvan de laatste editie in 1961 in New York verscheen), een klassiek werk over de Franse Revolutie (Parijs 1909) en een sociologische studie: Wederkerig dienstbetoon (eerste engelse editie Mutual Aid, 1903).
-
eind10
- Hugo Ball (1886-1927) schreef een dissertatie over Nietzsche und die Erneuerung Deutschlands. Dramaturg in München. Oprichter van het cabaret Voltaire - de geboorteplaats van Dada - in Zürich in 1916. Werkte gedurende de oorlog mee aan het pacifistische blad Die Freie Presse in Zwitserland. Een werk over Bakoenin, met een vertaling van een keuze van diens geschriften, was gereed voor de druk, maar is niet verschenen. In 1919 publiceert hij zijn boek Zur Kritik der deutschen Intelligenz, met uitvoerige beschouwingen over Bakoenin. Het wat moeilijk te resumeren werk zou men kunnen samenvatten als: Thomas Münzer tegen Luther, en ook: Franz von Baader tegen Hegel, deze ‘verschrikkelijke protestantse Jezuïet’. De duitse gedachte is door de duitse staatsidee vernietigd: men heeft te doen met ‘een konspiratie van de protestantse met de joodse theologie (sinds Luther) en een konspiratie van beide met de pruissische geweldstaat (sinds Hegel)’, die niet alleen streeft naar de onderwerping van Europa en naar de wereldheerschappij maar die tegelijkertijd streeft naar een vernietiging van religie en moraal. In Nietzsche en Bakoenin zag Ball de twee opmerkelijkste geesten van de 19e eeuw tegen de theocratie. Nergens heeft de idee van de staat zulke gewelddadige en almachtige vormen aangenomen als in Pruissen-Duitsland. Door wat Ball noemt ‘de systematische laster en doodzwijgcampagne van de marxisten ten opzichte van Bakoenin’ bleven diens geschriften onbekend in Duitsland, waar zij, volgens hem, het meest nodig waren. Max Nettlau, de biograaf van Bakoenin, meende, dat de heftige anti-duitse gezindheid van Bakoenin ook daartoe bijgedragen heeft. Met instemming citeerde Bakoenin het woord van Ludwig Börne: ‘Andere Völker mögen Sklaven sein, man mag sie an die
Kette legen, darnieder halten, aber die Deutschen sind Bedienten, man braucht sie nicht an die Kette zu legen, man kann sie frei im Hause herumlaufen lassen’.
Ball begreep ook wat Bakoenin het pangermanisme van Marx noemde, n.l. de identificatie van het staatscentralisme van Bismarck met het streven van Marx naar een gecentraliseerde, duitse, industriële eenheidsstaat. Vandaar dat men ook wel over Bismarxismus heeft gesproken. Toch achtte Ball de gevolgen van het werk zowel van Nietzsche als van Bakoenin bedenkelijk, omdat zij in hun stormloop tegen een theologische staat en een leugenachtige autoriteit ook het christendom en de godsidee als zodanig betrokken: niet alleen de afgoden, maar ook de goden bestreden. Ball werd overigens korte tijd na het schrijven van zijn Zur Kritik der deutschen Intelligenz katholiek en heeft dit werk, naar hij, in 1925, zelf schreef voor een groot deel gedesavoueerd.
-
eind11
- In het zesde hoofdstuk van Van oude en nieuwe Christenen, getiteld: ‘Socialistische gelijkheid’, schreef Ter Braak:
‘Voor de mens betekent vrij zijn, zegt Bakoenin, die christelijkste aller anti-christelijke negentiende-eeuwse agitatoren, door een andere mens, door alle mensen die hem omgeven als vrij erkend, beschouwd en behandeld te worden. De vrijheid is dus geenszins een aangelegenheid der isolering, maar der wederzijdse erkenning, geen zaak van afgeslotenheid, maar, integendeel, van vereniging; de vrijheid van iedere mens is niets anders dan de spiegeling van zijn mens-zijn of van zijn mensenrechten in het bewustzijn van alle vrije mensen, van zijn broeders, van zijn kameraden.
Waar vindt men deze vrijheid en gelijkheid anders dan... in de hemel, waarvan Bakoenin een afschuw heeft? Sterker nog: hoe had deze man ooit zo overtuigd en zo onpsychologisch kunnen fulmineren tegen de godsdienst en het idealisme, dat er de uitloper van is, als hij niet alle instincten van de Christen, die geen geloof meer nodig heeft om Christen te zijn, in zich had gehad? [...]
Men kan Bakoenin tegenover Marx, de systemenbouwer, beschouwen als één dier christelijke sectestichters, bij wie de gelovige (het individu) gaat boven het geloof (de wetenschap). Zonder de gelovige als creatief wezen is het geloof een dode letter; “abstracties hebben geen voeten, zij lopen slechts, als zij door werkelijke mensen gedragen worden”. Dat is scherp gezien, maar het verraadt ook een tekort aan inzicht in de psychologie van het gemiddelde; want abstracties zijn veeleer als duizendpoten, zij lopen slechts, wanneer zij door onwerkelijke mensen, door gesuggereerden en genummerden, gedragen worden. Het is één van de vele tegenstrijdigheden in Bakoenin als apostel der gelijkheid, dat hij individualistisch heeft gedacht, dus geen sluitend systeem heeft kunnen scheppen voor zijn Christus en diens onvoorwaardelijke autoriteit. In Bakoenin smeulde nog iets van de gelovige Christen, die dood moet gaan om de disciplinaire Christen te doen leven; zijn geloof was, dat hij critiek had op de wetenschap, dat hij haar steriliteit en onpersoonlijkheid als een gebrek beschouwde. Meer dan Marx, wiens onaangename wetenschappelijke zelfgenoegzaamheid en schoolmeesterachtigheid hem vreemd was (men legge slechts de correspondentie van Bakoenin naast die van Marx!), is Bakoenin een Christen “van de oude stempel”, met ook iets van de exaltatie en het exhibitionisme van dien; daarom is niet hij, maar Marx de Augustinus van het Christendom zonder hiernamaals en van vrijheid en gelijkheid zonder metaphysisch centrum geworden’. (Ter Braak, Verzameld Werk, III, pp. 297-299).
In de terminologie van Ter Braak is Marx trouwens ook een christen, zij het om andere redenen. Marx, de man van de wetenschappelijke discipline, noemt hij een ‘christelijk systeembouwer, zoals er na Augustinus geen tweede geweest is’. Ter Braak heeft zeer helder het utopistische element in het systeem van Marx gezien, waarbij de wetenschap een zaak van geloof is geworden. Het komt er niet op aan, leest men bij Marx, wat deze of gene proletariër denkt - socialisme bestaat daarin dat men gelooft, dat de wetenschap - n.l. die van Marx - bewezen heeft, dat het proletariaat niets anders kan doen, dan waartoe het historisch zal worden gedwongen, d.w.z.: dat het maatschappelijk proces met wetmatige noodzakelijkheid op het socialisme zal uitlopen. Alleen als men dit gelooft, is men in de terminologie van Marx socialist. Dit is de leer van het wetenschappelijk socialisme van Marx. Of in de woorden van Ter Braak: bij Marx krijgt de wetenschap macht over het individu, ja zelfs over het gehele proletariaat, ‘dat denken kan wat het wil, maar zich toch niet zal kunnen onttrekken aan de historisch-materialistische praedestinatie’ - ‘Noemt men Marx een Christen, dan is dat geen bewering die zich richt tegen zijn wetenschappelijkheid, noch een poging tot eerherstel van de metaphysici, die hij bestreed. De wetenschap neemt in het marxisme de christelijke taak van het geloof over, nadat zij het geloof en de metaphysica heeft afgezworen; bij Marx wordt immers de wetenschap van constaterend scheppend, en daarmee krijgt zij macht over het individu, daarmee wordt zij ook, zoals Bakoenin inzag, de homunculus, die zich opblaast tot heerschappij over mensen. Het geloof gaat hier boven de gelovige; de gelovige heeft zich te onderwerpen aan de leer, zijn gelovigheid wordt zelfs volkomen afhankelijk van zijn trouw aan de leer. Men miskent de geaardheid van geloof en wetenschap, wanneer men hen tegenover elkaar stelt als het irrationele en het
rationele; want het irrationele van het geloof is niets zonder de feiten, waaraan het zich vastklampt en waarin het pas een kracht tegen andere geloofsmachten wordt, terwijl het rationele van de wetenschap, zodra zij gebruikt wordt om de wereld te verklaren als een wetmatig verlopend proces, niets is zonder de onderwerping aan het “plan”, dat aan het proces ten grondslag moet liggen. Geloof en wetenschap zijn slechts tegenstellingen, voor zover zij op twee verschillende soorten christenen betrokken worden: de “oude” christenen, die het hiernamaals of zijn metaphysische schaduw, de “nieuwe” christenen, die de wetmatigheid als richtsnoer van hun leven bewezen willen zien; maar beide gehoorzamen aan dezelfde discipline’. (Ter Braak, Verzameld Werk III, pp. 302-303).
-
eind12
-
Van oude en nieuwe Christenen. Het eerste hoofdstuk: ‘Gesprek over de zin des levens’, verscheen in Forum, dec. 1934.
-
eind13
- Du Perron's vertaling van La condition humaine / Het menselijk tekort, verscheen in november 1934.
-
eind14
- Het was Nietzsche. Ook Hugo Ball zag, evenals Ter Braak, verwantschap tussen Nietzsche en Bakoenin. Hij constateerde dat veel van Nietzsche's formuleringen vrijwel woordelijk bij Bakoenin te vinden zijn. Aan deze wat onverwachte stelling voegt Ball toe, dat het niet onwaarschijnlijk is, dat Nietzsche de geschriften van Bakoenin heeft gekend en dat het mogelijk is dat Nietzsche Dieu et l'Etat (een fragment van Bakoenin's omvangrijke, ongepubliceerde manuscript uit het jaar 1871, dat onder die titel in 1882 verscheen) bij het schrijven van zijn Genealogie der Moral ter hand had. (Zur Kritik, op.cit. pp. 138 en 276). Ball is van mening dat de genealogie van de staat en de moraal en de onderzoekingen over de religie bij Bakoenin zakelijker en helderder zijn dan bij Nietzsche en ook meer op de maatschappij gericht.
Bakoenin schreef in Dieu et l'Etat: ‘Toute autorité temporelle ou humaine procède directement de l'autorité spirituelle ou divine. Mais l'autorité c'est la négation de la liberté. Dieu ou plutôt la fiction de Dieu est donc la consécration et la cause intellectuelle et morale de tout esclavage sur la terre, et la libené de l'homme ne sera complète que lorsqu' elle aura complètement anéanti la fiction néfaste d'un maître céleste’.
Het feit dat Nietzsche geschriften van Bakoenin gekend zou hebben, meent Ball te kunnen verklaren door de vriendschap van Nietzsche met Malwida von Meysenbug, die het milieu van Herzen en Bakoenin van nabij had gekend. Voor zover mij bekend, is deze kwestie nog nooit nader door de biografen onderzocht.
-
voetnoot15
- Rudolf Rocker (1873-1958), duits anarchist. Vanaf 1919 tot 1933, toen hij naar Amerika emigreerde, één der voornaamste theoretici en leiders der duitse en internationale anarcho-syndikalistische beweging. Tot zijn grotere werken behoren een biografie van Johann Most (Berlijn 1924), een cultuurgeschiedenis: Nationalism and Culture (New York 1937) en zijn mémoires (Buenos Aires 1947).
|