Tekenen van tegenspraak
‘Toen sneed ik maar in het wilde weg en de bloedige glip groeide aan tot een hele grote rode zon met dikke rode stralen, die ook weer uitliepen tot kleine straaltjes. Op de maat van de muziek, die heerlijk hard op de voorgrond klonk, kraste, hakte en sneed ik op het drillige vlees, ik had een verschrikkelijk kick en probeerde maar te snijden en te steken. Toen het mes, koudgeworden, opeens in het vel bleef steken en ik het met een ruk dwars door het vlees trok, gaf Henri een harde krijs. Eén moment was ik verdwaasd door dat lawaai en vond ik het vreemd dat er aan al dat bloed nog een mensengezicht zat; daarna, één moment later, irriteerde me dat zo, dat ik van woede en van drift het mes haast in het vette gezicht had geplant... en we scholden van: ‘vuile rotjood, vieze smous... en ik zal je godverdomme...’.
Fragment uit het dagboek van de een of andere nazi-ploert? Beschrijving van een housewarming-party bij Heydrich? Mis: een avondje uit met Ikjancremer, volgens aankondiging in Gard Sivik no. 28 nu op het punt van verschijnen bij De Bezige Bij. Toegegeven: er staat niet rotjood en smous, maar ruigpoot en flikker.
In hetzelfde nummer van Gard Sivik, waarin het boventaande fragment prijkt (no 26), vraagt Wim Brinkman zich af of men de oudere generatie eigenlijk wel de vraag mag stellen: ‘Waarom deden jullie niets terug?’, d.w.z. tegen de jodenvervolging. Hij komt tot de conclusie dat wij (d.i. de jongere generatie) het recht missen om deze vraag te stellen, en wel vanwege de onzekerheid over wat wijzelf in een dergelijke situatie aan morele moed zouden opbrengen. ‘Verontwaardiging over het fascisme-van-toen is, van onze kant, volkomen gratuit’. Het is goed dat dit hier nu eens zo onomwonden wordt gezegd, want het begint er veel van weg te krijgen, dat anti-fascisme (en antisemitisme) de enige morele norm is die bij de beoordeling van literatuur nog toegepast mag worden, zonder het risico te lopen meteen bij de druiloren en hypokrieten te worden ingedeeld. Brinkman wil echter niet blijven staan bij de konstatering dat ons anti-fascisme gratuit is. Hij gaat door met ons te wijzen op het recht en zelfs de plicht de integriteit van de oudere generatie, die niet aan het verzet heeft deelgenomen, ‘met het grootste wantrouwen’ te bezien. Waarom alleen de oudere generatie? vraag ik me af. Gaat het dan werkelijk om iets van waarde, die keuze voor-of-tegen het fascisme? En deed dit alterna-