Tekenen van tegenspraak
In Het Parool van 24 augustus 1962 reageert Sybren Polet fel op enkele uitlatingen van Max Nord in een bespreking van poëzie. Nord wekte in die bespreking de indruk, dat de steun aan poëzie van regeringswege wel genoeg was. Wie andere uitlatingen van Nord naast deze legt, weet dat hij die mening niet is toegedaan en dat een wat ongelukkige formulering en een weinig terzake doende generalisering tot een misverstand leidde. De reactie van Polet doet denken aan de discussie die Nes Tergast en Dr. Jan Hulsker in 1955/'56 in dit tijdschrift hebben gevoerd over het overheidsbeleid ten aanzien van de literatuur. Nes Tergast had de Jan-Campertprijs geweigerd en verantwoordde zich daarvoor in Maatstaf. In zekere zin was het een dialogue des sourds, zoals altijd wel het geval zal zijn, wanneer een bedroefde zich beklaagt bij iemand die zich uitslooft om zijn droefenis weg te nemen. Toch heeft Polet een groot deel van het gelijk aan zijn zijde, als hij vaststelt, dat ‘zij in al die jaren geen duimbreed [zijn] opgeschoten met deze cultuurpolitiek in de breedte’. Binnenkort zal in Maatstaf een uitvoerige beschouwing verschijnen over mogelijkheden en onmogelijkheden van een litteratuurpolitiek. Voor het ogenblik rest alleen een vraag aan Polet en zijn medestanders: waarom laat men het bij de letterkundigen toch bij artikelen nu en dan? Men heeft een groot deel van de publiciteitsmedia om zo te zeggen ‘in handen’. Waarom geen stelselmatige actie gevoerd? En waarom geen bustocht naar Den Haag? Dat is nuttiger en waardiger dan een bustocht naar Apeldoorn!
J.
In De Volkskrant van 2 augustus 1962 schrijft de heer Lambert Tegenbosch een recensie over een expositie van een Amsterdamse schildersvereniging. Een recensie: de kop luidt: ‘ontzagwekkende rommel’ en deze woorden komen ditmaal werkelijk in het stuk voor; de ondertitel luidt ‘burgerlijke kunstvlijt van X’, de naam doet er nu niet toe. Verder ‘het gaat niet aan alle ellende te besommen’, ‘ik zag nu eerst de penning geslagen bij gelegenheid van het koninklijk bruiloftsfeest. Als de man bij feesten al zo kwalijk zijn penning slaat, hoe moet dat dan op weekse dagen toegaan. In miezerigheid doet Y niet voor hem onder, wie de prijs toekomt voor het slechtst en viest uitgeklede naakt’. Dat is dan een recensie, die verder nog enige lof en kritiek aan exposanten uitdeelt. Deze recensie zegt uiteraard weinig over het geëxposeerde werk, veel over de heer Lambert