Maatstaf. Jaargang 10(1962-1963)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 256] [p. 256] Lode Bisschop [Gedichten] Louter Toen hoorde ik God zeggen: toen je blootshoofds over straat liep en de regen op je haren gutste gooide ik mijn ijsberenmuts naar beneden die mijn eigen hoofd tegen noodweer beschermen moest Toen je warmgekleed in Afrika liep zond ik in je slaap een dagdief die je winterjas ontvreemdde je shawl en je pullover Ik trok ze zelf aan hoewel mijn lichaam schroeide van mijn licht Toen je gewond werd in de oorlog tussen Arabieren en Negers en beiden hun zweep en kromzwaard misbruikten op jouw nauwelijks geteisterd lichaam beurde ik de wonden van je af en wierp ze op mijn Lichaam Zo weerde ik van je af het leed aan de vezels van je lichaam maar nu je lijden puurt uit de bloem van het Paradijs zal je ziel blijven roepen tot de jongste dag [pagina 257] [p. 257] Angst of één oog Mijn ziel trilt ik ben bang bang voor een eenoog en voor een vlo en een dwerg ik zie ze niet maar voel hun aanwezigheid daarom druk ik mijn hoofd angstig in het kussen ik kleum van emotie de morgen veegt en vlo en dwerg weg de eenoog alleen slaat op mijn hart en spiedt behoedzaam naar de massa [pagina 258] [p. 258] Geheim De spanningen laten zich niet lezen ze willen gegrift in mijn ziel staan maar in een duister als van een grot waar het zonlicht schaars doordringt ze staan als voorwereldlijke tekeningen als jagers pijlend op krommende bizons als stervende bizons met een groot oog de jager begrijpend, en toch hem verwijtend zo staan ook mijn spanningen in mijn hart getekend met griffels met houtskool op het kalk van mijn grot ze zijn de runen van mijn eigen keisteen de gedichten op mijn oud perkament en wie ze leest is enkel mijn oog Vorige Volgende