Maatstaf. Jaargang 10
(1962-1963)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
Jan Kassies
| |
[pagina 3]
| |
Moed en vertrouwen: zo begon de weerstand, meer nog tegen de dreigende apatie, tegen de dadenloosheid, de neerslachtigheid bij ons allen, dan tegen de Duitsers zelf. Dit is het wonderlijke van het wapen, waarover ik hier spreek: het was een wapen, dat ons wapende. Weet U nog hoe dat was, na de capitulatie? Ik herinner me nog de ontreddering en de ontsteltenis van die eerste dagen. Ik herinner me nog, dat de mensen op straat huilden. Ik herinner me nog, dat ik mijn moeder zag haten - een haast ongelooflijk feit. Maar wat mij is bijgebleven als een allesoverheersende indruk is dit: de wereld is anders dan wij denken, wij zien de wereld niet zoals zij werkelijk is. Wij houden haar voor een dambord, maar zij is een ganzebord en wie dat spel niet kent, werpt met blinde stenen. Die maanden na de capitulatie: de sigarenwinkelier was een zieleherder, de dominee een kruidenier, de minister een kwerulant, de politieke leider een vleermuis, de werkster een roekeloze heldin. Daar stonden wij: vernederd, onwetend van wat ging komen, ten prooi aan nu eens de meest optimistische en dan weer de meest pessimistische verwachtingen, maar niet in staat, ons voor te stellen wat vijf jaren lang ons lot zou zijn. Wij moesten ons correct gedragen jegens de bezetter. Wij dienden wel te beseffen, wat het landoorlogreglement bepaalde. Wij moesten - vooral - voorzichtig zijn: had in ons vredige vaderland ooit iemand iets bereikt met onvoorzichtigheid? Welnu dan! - Daar stonden wij: ‘Uit de nood der tijden is een nieuwe taak geboren’, riep men ons toe. ‘Allereerst is nodig, erkenning van de gewijzigde verhoudingen. Nationale samenwerking op den allerbreedsten grondslag. Harmonische economische opbouw, met samenbinding van alle arbeidskrachten in ons volk. Sociale rechtvaardigheid, opdat er kome werk voor allen en arbeidsvreugde voor allen, voor jong en oud, voor den sterke en den zwakke. Bezieling van de jeugd in vaderlandschen zin’. Dat was het dan, het manifest der Nederlandse Unie. En daar tegenover: ‘We weten wat ons te wachten staat. Al onze voorraden zullen worden weggehaald, voedsel, kleding, schoeisel. Spoedig krijgen we het bonnenstelsel voor alles en nog wat en daarna kunnen we zelfs op de bon niets | |
[pagina 4]
| |
meer krijgen. Onze jonge mannen zullen worden gedwongen elders te gaan werken voor den overweldiger. We krijgen stellig spoedig een nieuwen Alva met bloedraad en inquisitie...’ Dat was het dan, het eerste bericht van de Geuzenactie, geschreven door Bernard IJzerdraat. Ik plaats het conformisme en non-conformisme tegenover elkaar, niet om een gemakkelijk effect te bereiken, maar om ons nog eens het valse en het echte te laten horen. Vals: de kreten van de heren der Unie. Echt: de schreeuw van de gobelinrestaurateur uit Haarlem, geworden tot bedienaar van het woord. Laten we vooral niet zeggen, dat we achteraf makkelijk praten hebben en vooral makkelijk vergelijken. Het gaat hier niet om de Emmausgangers van Van Meegeren, het gaat hier om de vraag, welk woord een wapen was en welk een morfinespuitje. En wapens waren nodig, geen slaapmiddelen. De profeet IJzerdraat heeft dat gezien, anderen niet. En hoe hoog die anderen thans ook mogen zijn gesteld, niets kan ons doen vergeten, dat zij in feite de woorden van de overheid hebben herhaald: ‘gaat U maar rustig slapen’. De illegale pers, zoals die reeds in de eerste maanden van de bezetting ontstond, heeft niet in slaap gesust, maar wakker gemaakt. Wie bewust, zoals sommigen, of bij wat men toeval noemt, zoals anderen, haar eerste begin heeft gezien, zal nooit meer uitleg behoeven van de gelijkenis van het mosterdzaadje. De illegale pers is uit het niets geboren. Zij is ontstaan dank zij het initiatief van tot dan toe naamloze en nadien goeddeels wederom naamloze Nederlanders: een man uit een huis-in-de-rij, een jongen uit een fietsenstalling; kan het in ons land simpeler? De geest waait waarheen hij wil. Met enkele tientallen of een paar honderd exemplaren is in 1940 de grondslag gelegd voor oplagen, die tien- en honderdduizend telden. Dwars tegen de officiële aanbevelingen in, om correct te zijn, tegen de vermaningen tot voorzichtigheid, hebben enkele mensen, vooral jongeren, het begin gemaakt. Het begin van het verzet kan men vinden bij de verspreiding van gestencilde, met de hand geschreven, met eindeloze moeiten vervaardigde blaadjes. Laten we, nu we de ontwikkeling kunnen overzien, vooral | |
[pagina 5]
| |
niet denken dat het de bedoeling was, een ondergronds perswezen te stichten. De meeste initiatiefnemers dachten helemaal niet zo ver. Misschien dachten ze wel, dat de oorlog spoedig zou zijn afgelopen. Misschien waren ze ook wel blij, dat na het moeilijke begin anderen hen kwamen aflossen. Misschien wisten ze ook lang niet altijd, hoe ze hun blaadjes moesten vol-schrijven. Dit alles doet niets af aan de daad die zij hebben gesteld: zij hebben een antwoord gegeven op een situatie, die voor honderdduizenden één groot vraagteken was. Het is aan de betekenis van dit antwoord, dat men allereerst de waarde van hun daad moet meten. Of zij nu schreven: Leve het Oranjehuis, of ze nu de berichten, ja geruchten overschreven, of ze nu principiële stukken over de Jodenvervolging schreven - het feit, dat er geschreven werd, hielp ons allen, onze houding te bepalen. Het succes, dat zij hadden, heeft hen vaak verbijsterd. Hun geschriften werden bij duizenden gecopiëerd en verder verspreid. Medewerkers werden aangetrokken voor speciale onderwerpen. In korte tijd ontwikkelde zich een technische, administratieve en redactionele apparatuur, die aan kwijnende periodieken van nu ten voorbeeld kan worden gesteld. Vele medewerkers van het eerste uur waren toen al uitgeschakeld, gevangen of gedood. De illegale pers was tot een kernpunt van het verzet geworden. Wie kan zich de oorlog denken zonder deze pers? Wie kan, de oorlog overziende, de betekenis van deze pers naar waarde schatten? De pers in vredestijd, die kennen wij, zo ongeveer. Zij is de koningin der aarde genoemd en zij is vergeleken met een hoer. Misschien is zij beide - dat kàn, op dit ondermaanse. In die twee betitelingen worden enerzijds haar macht, anderzijds haar verachtelijkheid aangeduid. Een krant is niet alleen maar een stuk papier met nieuws, maar ook een filter, dat het nieuws zeeft, al naar gelang van de cliëntèle. U mag ook zeggen: al naar gelang van de inzichten der hoofdredactie. Dat klinkt hoffelijker, is zonder twijfel juist, maar het is een soort tautologie. Behalve het nieuws is er het commentaar daarop, de informatieve artikelen, pasklaar gesneden naar het model van de abonnee. En dan is er een hele | |
[pagina 6]
| |
reeks kleingoed, waarvan men aan het ene uiterste - naar de mening van deze abonnée - Olivier B. Bommel en aan het andere Jacques Gans vindt. De pers is een spiegel van ons leven, ons denken, onze houdingen, onze gevoelens. Zij onderwerpt zich aan onze driemaandelijkse betalingen; wij onderwerpen ons aan haar. Zij is een constitutionele hoer. En de illegale pers? Is zij geklonken geweest aan dezelfde ambivalentie als haar legale zuster? Zij is het niet en dat niet door het ontbreken van adverteerders. Zij kende een ander duel, dat een weerspiegeling was van het duel harer lezers. Men las de illegale pers, zij was bereikbaar voor vrijwel iedereen. Men las haar gretig, men verslond haar. Men nam het nieuws tot zich, maar verplichtte zich tot niets. Men hoorde de boodschap, maar het geloof ontbrak. De illegale pers was de spiegel der gevoelens, maar een katalysator der denkbeelden was zij niet. Zij was het uitingsmiddel van een minderheid, van minderheden. Zij gaf geen beeld van de werkelijkheid in ons volk. Zij twijfelde zelf, getuige een artikel in Vrij Nederland van 1 februari 1945: ‘Zullen die offers tevergeefs gebracht zijn? Zijn de tranen inderdaad voor niets geweest? En hebben jonge dappere mannen dan voor een hersenschim hun leven geofferd? Wanneer zal er op deze vraag door een heel volk antwoord gegeven worden? Eerst dan, als de boeren van Holland allen hun plicht verstaan en zullen deelen hetgeen zij bezitten, zooals er zoovelen onder hen zijn. Eerst dan, als de burgers van Holland den honger verkiezen, liever dan al spittende en gravende “voor goed loon en goed voedsel” het graf van hun landgenooten te graven. Eerst dan, als elke Nederlander bereid is, terwille van de vrijheid, terwille van vrede en welvaart voor zijn kinderen, den prijs te betalen, die er vandaag voor gevraagd wordt. Dan zal er vrede komen in de doodenzaal, omdat men weet, dat de offers niet vergeefs gebracht zijn. Nu liggen ze daar en wachten, wachten...’ Er was een distantie tussen haar en de werkelijkheid. Hier ligt het verschil tussen de illegale en de legale pers. De maatschappelijke verhoudingen, waarin wij leven, de apparatuur | |
[pagina 7]
| |
van voorlichting en communicatie die daarin groeit en daarop past, leidt ertoe, dat elk voorlichtingsmiddel dat zich van de bewustzijnsinhoud en het werkelijkheidsbesef van de tijdgenoten verwijdert, te gronde gaat. Daarom, denk ik, verandert er zo weinig in onze wereld en gaat dat weinige zo langzaam. De illegale pers was een profetische, een predikende, een bezwerende. Zij was, kortom, de pers van het verzet. Aanvankelijk vooral gericht op het wakkerschudden, op het aanmanen tot de strijd, ging zij later over tot bespiegelingen en beschouwingen over de periode van na de oorlog. Maar nooit, zelfs ten tijde van de felle polemieken tussen de illegale bladen niet, laat zij na, aan te sporen, moed in te spreken, om meer verzet te vragen; nog op 17 maart 1945 lezen wij: ‘Want het werk gaat dóór. De kranten moeten gedrukt en verspreid, de valsche papieren gemaakt, de sabotagedaden gepleegd - de gansche, lange barre tocht moet worden volbracht, tot het einde. Wie gelooft dat straks, als het einde is bereikt, en misschien een aantal van de misdadigers die nu onze vrienden vermoorden in onze macht zullen zijn, een mogelijkheid tot “vergelding” ontstaat, vergist zich. Wat nu gebeurt is niet te vergelden. De bloedorgie, waarin de vijand zwelgt en die elken dag weer getuigenis aflegt van de zieke ploertige mentaliteit van dit Duitsche volk is op geen enkele wijze “goed te maken”. Ons staat slechts één ding te doen; voort te gaan met ons werk, de opengevallen plaatsen te bezetten en met alle kracht die ons heilig gangsterdom opbrengen kan, de Duitschers te benadeelen. En als het ons straks beschoren is, de nederlaag van het nazidom mee te maken, moeten wij met hetzelfde fanatisme vechten voor de verwezenlijking van de “betere wereld” die al die jongens voor oogen stond, toen zij het groote offer van hun pas begonnen leven in de schaal wierpen. Dan zijn ze niet vergeefs gegaan’. Hoe groot is de verleiding om op een dag als vandaag méér te laten klinken uit die grootse episode. Ik weersta die verleiding. Ik weersta haar, omdat citaten ons zó kunnen boeien, dat ze de aandacht afleiden van de hoofdzaak. Die hoofdzaak is niet de intussen historie geworden inhoud van de | |
[pagina 8]
| |
illegale pers, maar het feit van haar bestaan. Men mag zich de vraag stellen: is het woord vlees geworden? Heeft dat wonder zich inderdaad voltrokken? Het is vandaag en morgen gebruikelijk, daarop luidkeels met ‘ja’ te antwoorden. Wij willen immers geen van allen, dat het woord ledig wederkeert. Stel u voor, dat ik hier tot mijzelf en tot u allen zou zeggen: en dat is nu allemaal vergeefs geweest. Ik zou het niet durven, u zoudt het niet aanvaarden. Vandaag en morgen wijzen wij weer op de zin van de offers die gebracht zijn, op het belang ervan voor de oorlogvoering en het winnen van de vrede. Ik heb het daar nogal moeilijk mee. Ik vind het niet eenvoudig, om het belang van de oorlogvoering te meten met de verschrikkelijke offers, die gebracht zijn. Ik geloof ook niet, dat het aan ons is, die meting te verrichten. Wij denken vandaag niet alleen aan degenen die in het verzet gevallen zijn, maar ook aan degenen die - het is een absurde gedachte - zo-maar omkwamen: de Joden. Wat zou het betekenen, indien wij zouden zeggen: het is tevergeefs. Het zou betekenen, de moeite was vergeefs voor het doel waar het om ging - de vrijheid hadden wij, zij het anders, misschien wat later, toch wel gekregen. Zulk een redenering hanteert maatstaven, die aan het leven van het verzet te enenmale vreemd waren. Het verzet mat zijn daden niet naar het effect ervan. Het verzet was geen wijze van denken, maar een wijze van bestaan. En ieder, die het verzet anders benadert, al rekenend, komt bedrogen uit. Indien ooit het woord vlees geworden is en de waarheid werkelijkheid, dan is het toen geweest. Het was de geleefde werkelijkheid, niet van zeggen, maar van zijn. Daarom valt het spreken over die werkelijkheid zo moeilijk, omdat onze woorden haar nooit kunnen onthullen. De werkelijkheid van het verzet was een werkelijkheid van houding. Deze heilige dagen zijn er om te herdenken. Denk maar terug en her-denk. Naar jezelf: het gaat nooit voorbij. Naar je kinderen: het kan nooit worden verteld. Naar ‘hen’: het kan nooit meer worden goedgemaakt. Naar ons allemaal: Het is niet meer te geloven. |
|