| |
| |
| |
G.H. 's-Gravesande
Een strijd in sonnetten
In het novembernummer van Maatstaf van deze jaargang heeft S. Vestdijk zijn ‘Herinneringen aan Willem Pijper’ vervolgd. Hij drukt daarin een brief af van de componist, die over een ‘koldereuze rijmpartij’ tussen Vestdijk en Werumeus Buning schrijft. Vestdijk licht die brief toe en herinnert er aan, dat Buning in een anagram in een Shakespearevertaling het op hem gemunt had, welk anagram ‘even beledigend door mij in de Telegraaf [? in elk geval stond de rest in de Telegraaf] [was] beantwoord’.
De geschiedenis speelt in december 1939 en het leek mij niet oninteressant eens uit de doeken te doen hoe alles in elkaar zit. Vestdijk had zich geërgerd aan een artikel in De Telegraaf over de roman ‘Schandaal in Holland’ van E. du Perron. Dat artikel in het Amsterdamse blad had Buning niet geschreven, wat Vestdijk toen niet wist. Zijn reactie noemde hij ‘De fatsoensrakker’, een term, die daarna veel gebruikt is. Hierop heeft Buning op een zeer eigenaardige manier gereageerd. Hij gaf een vertaling van ‘The Comedy of Errors’, welke vertaling in ‘De Gids’ werd gepubliceerd.
Wanneer Buning niet aan een van zijn goede vrienden had verteld, dat hij in de eerste acht regels een anagram had verstopt, zou het waarschijnlijk onopgemerkt zijn gebleven, maar Ter Braak kwam het ter ore en die heeft er in ‘Het Vaderland’ van 8 december bij de bespreking van het Gidsnummer aldus op gereageerd: ‘Een geoefend oog uit onze omgeving heeft opgemerkt, dat Buning van deze vertaling gebruik gemaakt heeft om te “antwoorden” op den scherpen aanval van S. Vestdijk in Groot-Nederland van November, door de volgende regels:
They brought one Pinch, a hungry lean-fac'd villain,
A mere anatomy, a mountebank,
A treadbare juggler, and a fortune-teller,
| |
| |
A needy, hollow-ey'd, sharp-looking wretch,
A living dead man. This pernicious slave,
Forsooth, took on him as a conjurer;
And, gazing in mine eyes, feeling my pulse,
And with no face, as 'twere, out-facing me,
Cries out, I was possess'd.
aldus te vertalen bij wijze van portret:
Spits, dat verdriet, dat vale doctorsfacie,
Vies uitgebeend geraamt, die zielsverpester,
Een kale knoeier, een krom kaartenlezer,
Schriel, schelvischoogig, schichtig stuk schavuit.
Te meer, dat lijk, dat stinkend aas, Genade,
Durfde het mij te plage' als duivelbanner,
IJlings brutaal me in het oog te zien;
'k Zeg u: de pols te voele' en met dat smoel -
‘De lezer zal opmerken met een acrostichon te doen te hebben’, vervolgt Ter Braak, ‘getuige de door mij vetgedrukte letters, die samen den naam van den geportretteerde vormen. Inderdaad een amusante manier om te “antwoorden”, als men geen lust heeft of geen kans ziet om werkelijk te antwoorden’.
Ter Braak maakte Vestdijk hierop attent en dat er een reactie op volgen zou, lag voor de hand. In ‘Het Vaderland’ van 12 december werd het volgende sonnet van Vestdijk, dat eveneens een acrostichon is, gepubliceerd:
| |
Antwoord aan Werumeus Buning
Wát, botte keukenpiet, gij durft mij smaden
En, misbruik makend van een eed'le taak,
Roodziend van drift en varkenscarbonade,
Uit Shakespeare slijk te puren voor uw wraak?
Maar mij geschiedt een eer, uw laf vermaak
Eert mij als geus en tot uw eigen schade:
Uit 't graf weerklinkt een stem en stelt u aan de kaak:
Shakespeare wil zich niet met uw naam beladen!
| |
| |
Bulkt gij in 't duister eens acrostichons,
Uit kookboeken van àndren, ons voor ons
Naamverzen brouwend, die een Tekst verminken,
Ik strijd, 't vizier geopend, en ik roep:
Nu gij niet met de pen genoeg kunt stinker,
Gooi mij met uien, uit uw uiensoep.
Dat Buning het antwoord niet schuldig bleef, blijkt uit het volgende sonnet, dat in ‘De Telegraaf’ van 14 december werd gepubliceerd:
Ach, Simon Vestdijk, kom eens bij mij eten:
'k Lees U mijn laatst sonnet, dat langer leeft
Dan iets van U, ook als ge een eeuw beleeft;
Dus laten wij ùw ruzie maar vergeten.
Want, bovendien: men zou eens willen weten
Of U, die zoo fel, vreemd, en onbeleefd,
Tegen mijn keuken, en mijn vers, iets heeft,
Zich met mìj, in diè zaken, wel mag meten?
Een man, die zich zoo schandelijk uit kan laten
In zake de uiensoep, en des faisants,
En die, in poëzie, maar amper mee mag praten
Heeft die man wel genoeg gezond verstands?
Ik geloof, niet; gij gelooft, ja. Welnu,
't Zal blijken: twee kunsten aan mìj; uw kunst aan U!
De uitnodiging van Buning heeft Vestdijk in het volgende sonnet in ‘Het Vaderland’ van 16 december afgewezen:
Neen, waarde Jobs, voorloopig toch maar niet.
Niet dat uw uiensoep mij niet zou smaken, -
De stank is obligaat, - of dat uw laken
Te lijden had van 't mes dat 'k erin stiet,
Of om het een of ander, - maar ik liet
Niet na u onder 't maal attent te maken,
Dat wat ik u verweet zoek is gaan raken
Onder de straaltjes van uw versvergiet.
| |
| |
Het ging over 't fatsoen en deszelfs knechten!
Gij hult u in uw geur'ge rookgordijnen,
Uw mak sonnet, met wrakke slotcadens.
Daarom: voor 'k aan uw tafel zal verschijnen
Doet gij een keus uit wat ik wou berechten:
Fatsoensgeblaf - of een fatsoenlijk mensch.
Buning had na zijn etensinvitatie in sonnetvorm verklaard, dat dit zijn laatste woord was en hiermee was het duel ten einde. In het ‘Algemeen Handelsblad’ echter heeft een medewerker, die zich tot de ‘goede neutralen’ rekende, een verlate poging gedaan tot verzoening, die natuurlijk niet geslaagd is. Ter completering van het poëtisch debat volgt het sonnet hier:
‘Ach Simon Vestdijk, kom eens bij mij eten’
Zei Werumeus Buning. - Simon kwam. -
Hij heeft hem toen de trap niet afgesmeten
Maar gaf hem capucijnertjes met ham
En een faisantje en heeft hem niets verweten.
En Simon at en dronk en werd heel tam,
Want zulk een kok had hij nog nooit bezeten.
Hij was verzaad en zacht gelijk een lam.
‘Als jij niet...’ zoo begon hij. Maar zijn gastheer
Schonk een bokaal hem vol met Franschen wijn
En waarschuwde: ‘Drink toch geen zure kwast meer,
Dat kan nooit goed voor gal en lever zijn.
Ik kan wel koken, maar ik kan niet heksen.
Wie overvloed van gal heeft krijgt complexen’.
|
|