‘Bundesrepublik’ nu tot de rustigste en genoeglijkste delen van de wereld behoort: in feite de geestelijk-meest-bedreigde plaats ter wereld.
De geschiedenis van het nationaal-socialisme is de penetratie van een archaïsche samenleving in onze zo verlichte, moderne, beschaafde wereld. ‘Wij hebben niet de vrijheid, dit niet te geloven!’ Dit is de belangrijke gedachte, die Dr. Kütemeyer zijn landgenoten tracht duidelijk te maken, en omdat men niet bereid is, dit te aanvaarden, wordt verdraagzaamheid met apathie verwisseld en deze brengt nolens volens onverdraagzaamheid voort. De schrijver is het met Friedrich Heer eens, dat de leidende kerken noch ten aanzien van de eerste, noch ten opzichte van de tweede wereldoorlog iets wezenlijks gezegd hebben - niet ervoor en niet erna. Hij meent dat dit op een lange voorgeschiedenis berust, en wel op een, in strijd met het wezen van het christendom, toenemende onmacht van de theologie en de kerken tegenover de z.g. materiële grondslag van het leven der volkeren, een onmacht betreffende het stoffelijk bestaan. De traditionele geringschatting hiervan had tot gevolg, dat in de schrikwekkende autonomie van het aardse concrete leven, in deze, door alle goede geesten verlaten, lege ruimte, de zucht naar binding en autoriteit kon doorbreken, en de storm van het primitief ‘geloof’ van de ‘moderne’ mens onweerstaanbaar werd. ‘Zoals het hert roept naar de waterstromen ...’, maar nu is het, dat slechts stinkend vocht in plaats van water aangeboden wordt. In de aldus verschrompelde en vernederde mensen heeft het klein-burgerlijke geen grens. Het omvat evenzeer de ‘prinsen’ als de ‘kerkvorsten’ - zoals wij tot 1945 ervaren hebben. Camus heeft reeds gewezen op deze toenemende onmacht van de kerken voor de vormgeving van het reële leven der volkeren, en op het verdwijnend geloof in de alles omvattende geest, die het christendom in de wereld gebracht heeft.
Om de afgrond van primitiviteit, geestelijk verval bij de ‘normale’ duitser te demonstreren, deelt de schrijver ons een gesprek mede met een onderwijzer, een gewezen ‘kreisleiter’ in een klein stadje, waar ‘niets bijzonders’ gebeurd is. De afschuwelijke afbeeldingen, die van de concentratie-