| |
| |
| |
J.W. Schulte Nordholt
Optelgoed in Zuid-Afrika
Hoe lang is het geleden, dat het Nederlandse volk, geleid door de Nederlandse jonge koningin, met warme sympathie en luid medeleven uitzag naar het strijdende broedervolk in Zuid-Afrika? Dat Dietse verlengstuk van God, Nederland en Oranje is diep verankerd geraakt in het bewustzijn van minstens twee generaties hier in Holland, een eerste die het zelf meebeleefde, een tweede uit de onvergankelijke L. Penning. Ik hoor zelf nog bij het geslacht, dat als school-jongens met briesende kindermondjes over de straat galoppeerde, allemaal Louis Botha en Christiaan de Wet. De leeuw, waarvan wij toen leerden zingen, dat hij Holland zou houen, zijn zwaard en zijnen kroon, brulde daarginds onder het Zuiderkruis nog luider; was het niet dezelf de leeuw?
Hollands leeuw, die hier moet kwijnen
Door der volkren overmacht,
Heeft in Afrika's woestijnen
Zich verheven in zijn kracht.
Nu hij ginds zijn brullen hoort,
Voelt hij hier zijn kracht ontwaken,
Om 't vertrapte recht te wraken,
Door de liefde aangespoord.
Dat schitterende beest, een kosmische leeuw waarlijk, is uit één van de honderden meelevende Hollandse gedichten van de jaren rondom 1900. Zo'n strofe tekent wel, merkt men al lezend in de ontboezemingen van die tijd, de sfeer dier verzetspoëzie, die, zo uit de verte, zelden verzet was, behalve met de mond, en nimmer pöezie. Dat wil niet zeggen dat er geen echte gevoelens achter stonden, ongetwijfeld wel, en ze zijn ook lange tijd blijven hangen. Hier en daar treft men ze tot op heden.
Het is trouwens een belangrijker zaak, dan men gemiddeld denkt, die Boerenoorlog. Een collega geschiedenisleraar, die ik tegenkom op een onderwijsconferentie, vertelt me dat hij heel wat oude ‘stof’ uit de 19e eeuw in Europa zo lang- | |
| |
zamerhand
laat vallen om meer tijd te hebben voor de huidige wereld - een loffelijk streven binnen zekere grenzen. De Boerenoorlog slaat hij over, en zijn afkeer van de opgeblazen romantiek daarvan kan ik begrijpen. Maar eens kan ik het niet met hem zijn. De Boerenoorlog is nog altijd niet afgelopen. Deze week - ik schrijf dit op 3 oktober - wordt zelfs het zoveelste vervolg van die tragedie opgevoerd, sommigen zeggen het laatste. De nederlaag van 1902, de droefgeestige ontmoeting in het plaatsje Vereeniging, Kitchener gearmd met Botha drie dagen later: ‘We are good friends now’, dat alles moet gewroken worden en ongedaan gemaakt 58 jaar later. In een verkiezing zal een republiek zegevieren deze week, zo ziet het er naar uit. Kruger's ideaal moet door Verwoerd, de Hollander, verwezenlijkt worden. Het is niet onmogelijk dat er Nederlanders zijn die een historische gerechtigheid ontwaren in zo'n verloop. De Boerenoorlog toch nog gewonnen!
Ik zou het toen ik een jongen was zelf zo gedacht hebben, want ik had geen boek gemist van Penning, al zijn leeuwen en helden van Modderspruit en Spionkop. Die oorlog tussen een vrij, democratisch volk en het naar goud dorstende Engeland, wat klopte het hart, daarvan lezend, wat een tranen stonden in het jongensoog om de nederlaag. En ik moet bekennen, de sympathie voor de stamverwanten ben ik nooit meer kwijtgeraakt. Men gaat de nuanceringen ontdekken, in het oude zwart-wit-patroon, het interesseerde mij ook eens Engelse boeken te gaan lezen over de helden van mijn jeugddromen, over Kruger en de Wet, over de uiterst bekrompen, eigenzinnige, vrome, dappere, domme, vieze, nobele Boeren, over de vanzelfsprekende patriarchale hoogmoed die ze hanteerden tegenover de ‘naturellen’ - de zending in Zuid-Afrika was, en ik denk terecht, even bang voor de Oud-Testamentische Transvalers als voor de niets ontziende Empire Builder Cecil Rhodes, en zocht tegenover beide steun bij de regering in Londen, meer vertrouwend op de Pax Brittannica, dan op welke blanke bazen in Zuid-Afrika zelf ook.
De waarheid bleek zo veelzijdig en ingewikkeld, zag ik in, al lezend, al bleef de liefde, zoals zij dat gewoon is, zelfs
| |
| |
de simpelste jeugdliefde, proberen om te verstaan. Met hoeveel plezier en bewondering ontdekte ik de groei en grote bloei van een Zuidafrikaanse litteratuur. Alleen, zo langzamerhand begon ik ook van een andere kant dan vanuit die oude jeugd-aanhankelijkheid Zuid-Afrika te benaderen. Toen ik tien jaar was, speelden we Tranvaalse-boertje, en niemand, en ook ik allerminst, wou de Engelsman wezen; toen ik twintig jaar was, was de Duitser in het land, en Engeland, alléén Engeland in de hele wereld, hield stand. Het wereldrijk Engeland met zijn hele aanhang, al zijn dominions, die getrouw mee in de strijd waren gegaan, ook Zuid-Afrika, waar een regeringswisseling nodig was om het zover te brengen. Smuts verving Hertzog, Zuidafrikaanse troepen hadden een krachtig aandeel in de oorlog tegen de rassenwaan van Hitler. Maar nee, dat waren maar heel gedeeltelijk dezelfde dappere, oude Boeren van vroeger. Onder hen, juist onder de Transvaalse diehards onder hen, de goeden niet te na gesproken, leefde meer sympathie voor het Duitsland van Hitler, dan voor de oude vijand Engeland. Een paar citaten maar:
‘Zuid-Afrika's deelnemen aan de oorlog is de grootste blunder en fataalste fout ooit door een verantwoordelijk staatsman gemaakt. Ik vraag opnieuw naar een bewijs dat Duitsland uit is op wereldverovering’.
Generaal Hertzog, leider van de
Nationalisten, in januari 1940.
‘Adolf Hitler is gevallen in de voorhoede-gevechten tegen het bolsjewisme, hij was de grootste man van zijn tijd en één van de grootste van alle tijden’.
Oswald Pirow, in het vooroorlogse kabinet
Hertzog minister van defensie, in 1946.
Deze twee zijn makkelijk aan te vullen met vele andere, van Malan, Strijdom, Verwoerd en de hele kliek, die sinds 1948 in het land de lakens uitdeelt. Ik zeg een kliek, ik bedoel dus een groep mensen, die elkaar allemaal onderling kent, samen de baantjes verdeelt, met leuzen het volk aan de lijn houdt, en uit een geheime organisatie voortkomt. Dat laatste overdrijf ik iets, maar niet veel. De Afrikaanse Broederbond, die al sinds 1918 bestaat, is een politieke macht van betekenis
| |
| |
achter de schermen, en heeft een geheime ledenlijst, maar men mag wel aannemen dat zowel Malan als Strijdom er op voorkwamen. Zij was verwant aan de zogenaamd culturele organisatie in de tweede wereldoorlog van de Ossewabrandwag, geleid door de volbloed-fascist Hans van Rensburg, een club die ‘deliberately launched a campaign of sabotage against the war effort’. Dat citeer ik uit een boek van Pirow, dus van een man die met dat streven tot sabotage sympathiseerde.
Toen ik twintig jaar was, en het Transvalertje-spelen voorbij, werd ik Anglofiel. Toen ik dertig jaar was bracht ik mijn oude liefde nog meer in het gedrang. Ik begon mijn studie van het negerprobleem in de Verenigde Staten, een heel ander probleem dan dat in Zuid-Afrika in bijna alle opzichten, en toch in wezen uit dezelfde wortel geschoten, nl. uit hoogmoed, dat is: uit de gedachte dat men de mensen kan scheiden naar hun kleur en taal, en dan de één boven de ander stellen. Dezelfde argumentatie als in het Zuiden der Verenigde Staten vond ik terug in de uitspraken en geschriften van de Zuidafrikaanse Boeren. De zelfrechtvaardiging, dat men de ander wel apart stelde, maar niet minder achtte, al sloot men hem buiten, sprak uit de beslissing van het South African Appeal Court en van het Hooggerechtshof in Amerika. Apart stellen werd daarbij gerechtelijk gesanctioneerd op voorwaarde dat er gelijkelijke faciliteiten voor beide rassen zouden zijn. ‘Separate but equal’ was de vermaarde formule. Alleen, de Amerikaanse uitspraak in deze zin was van 1896, en werd in 1954 herroepen, omdat men in die bijna 60 jaar duidelijk had gezien, dat ‘separate’ nooit en te nimmer ‘equal’ betekent. Maar in Zuid-Afrika, waar de vrees alles beheerst, werd de gemelde uitspraak gedaan in 1953.
Dezelfde gewoonten en vrezen heersten en heersen in beide gebieden, Zuid-Afrika en het Zuiden van de Verenigde Staten, in het ene land gesteund, in het andere bestreden door de regering. De neger komt aan de achterdeur, hij heeft altijd ongelijk, hij is altijd het tweede aan de beurt. Wil ik werkelijk vergelijken tussen die twee landen, dan moet ik constateren, dat Zuid-Afrika minstens 50 jaar, zoals uit
| |
| |
bovenstaande wetgeving blijkt, soms misschien 100 jaar achter is. Zoals de slaven in het Zuiden van voor de Burgeroorlog in Amerika, zo dragen de negers nu in Zuid-Afrika hun passen. Zoals het 50 en zelfs nog 10 jaar geleden was in Amerika, zo is het nu in Zuid-Afrika: Geen land waar men, vergeleken met de rest van het werelddeel, meer doet voor opvoeding en gezondheid van de negers, maar toch nog altijd met een verhouding van één staat tot vijf en tot tien en tot twintig, als men de getallen voor blanke scholen etc. ernaast ziet. Zoals de vrees is in Amerika en de eeuwige vraag: zou jij willen dat je dochter met een neger trouwt? als laatste en heiligste argument, zo in Zuid-Afrika. En in beide landen is een grote groep gemengden, die in de Kaapkolonie de Kleurlingen heten, en dan komt er een professor uit Zuid-Afrika en zegt op een Hervormde gemeente-avond in Rotterdam met instemming van de dominee aldaar, dat het van de zeelui komt en ‘ons is almal maar ménse’. Ja, wij wel, maar laat een neger in dat land de hand eens uitsteken naar een blanke vrouw!
Een huichelachtigheid op dit kardinaalste probleem van de verhoudingen der rassen, die men steeds weer aantreft. Zuid-Afrika is een land waar minstens een miljoen mensen rondlopen van gemengd ras [1.281.000 vermeldt de Zuidafrikaanse vraagbaak, een tamelijk infantiel geschriftje van de inlichtingendienst der regering aldaar], en waar men bij de wet het huwelijk tussen verschillende rassen verbiedt, en, wat ik het hoogtepunt van huichelachtige goddeloosheid vind, het overspel tussen mensen van verschillend ras strafbaar stelt. Hoe is het bij God mogelijk, dat een Christenmens, of wat voor mens ook, zoiets verdedigt, met welk argument dan ook.
Ik kan hier niet de hele problematiek gaan bespreken, ik hoop dat nog eens een keer historisch uitvoerig te doen, als het nog nodig is, denk ik er bij. Boeken als dat van Buskes: Zuid-Afrika's apartheidsbeleid: Onaanvaardbaar [waarom is dat in Nederland slecht verkocht?] of het proefschrift van Dr. K.L. Roskam: Apartheid and discrimination, spreken zulke duidelijke taal. Ik vind daarin ook zulk een eerlijke poging tot begrip voor de Zuidafrikaanse situatie en
| |
| |
de verstaanbare vrees van de blanken, zulk een liefdevolle kritiek bij de besliste afwijzing. Men kan over de hele zaak net zo goed praktisch praten, als idealistisch, wat soms wel een modern scheldwoord lijkt voor fatsoenlijk. Maar wat is er praktisch te verwachten! Weet men zeker dat sinds de slachtingen van 1960, bij Sharpeville en bij Nqusa's Hill in Pondoland, waar angstvallig de journalisten werden geweerd, weet men zeker dat de fraaie verticale apartheid sindsdien te verwezenlijken is? In het laatste nummer van het blad Africa South in exile, dat in Londen wordt gepubliceerd, vindt men o.a. een artikel van Hannah Stanton, een Engelse zendelinge, die in de opwinding na Sharpeville met honderden anderen in de gevangenis werd gestopt. Zij beschrijft de drie soorten behandeling daar: één voor blanken, één voor kleurlingen, één voor negers, telkens minder. Dit is in het klein een beeld van het hele land.
Twintig, ja tien jaar geleden, hadden tenminste de Kleurlingen nog hun rechten, maar ook zij zijn naar beneden geduwd door de blanken, verstoten in algehele apartheid, alsof het er om ging consequent een soort Marxistische verelendungspolitiek in het raciale door te voeren. Is dat een praktische oplossing?
Separate is equal, roepen de rasmannen die de leiding hebben. Is het werkelijk zo, zelfs voor de Kleurlingen? Laat ik een gedicht van D.J. Opperman citeren, een kleine film van een stukje apartheid, handelend over het tragische geval van een zelfmoord:
Draaiboek
Kiek badkamer, maar swak belig;
wys seun wat aan 'n tou verwurg.
Eine kleine Nachtmusik - verdof.
Wissel flitstonele in die hof:
‘Waarom het hy dié nag hom opgehang?
Was daar miskien 'n nooi in die gedrang?’
‘Nee, al was my oudste in sy fleur,
het hy hom aan g'n nooi gesteur’.
| |
| |
‘Soms raak 'n vader en sy seun oorhoop.
Het dié hom dikwels deurgeloop?’
‘Nee, 'n ware aanspraak sonder gier -
net graag alleen voor die klavier’.
‘Mevrouw, kan u ons waarlik niks vertel?’
‘Ag, Edelagbare, dis God se spel!’
Maar waarom.... waarom so'n daad verrig?’
‘Sy vel was donker, sy broers s'n lig’.
Kiek waar vier kinders vroeg opstaan
drie na wit en hy na bruin skool gaan.
Wij zijn in het jaar 1960, het jaar van Sharpeville. Weer zal de kwestie Zuid-Afrika in de Verenigde Naties ter sprake komen. Weer wordt van ons land, van ons volk, een positie-bepaling gevraagd ten opzichte van ons broedervolk in Zuid-Afrika. Net als 60 jaar geleden. Net als één jaar geleden. In 1900 leefden wij intens mee met de Boeren, met hun leed, met de martelgang van hun vrouwen en kinderen in de concentratiekampen. In 1959 veroordeelde onze delegatie in de Verenigde Naties het Zuidafrikaanse apartheidsbeleid als strijdig met de beginselen van het Handvest en met de rechtsbeginselen van het Koninkrijk der Nederlanden. Maar Nederland onthield zich van stemming, het was nog altijd een interne aangelegenheid van Zuid-Afrika naar de mening van onze regering. Daarin stonden we natuurlijk tamelijk alleen. De vraag is, wat we dit jaar zullen doen. Er is sinds november 1959 veel gebeurd in Zuid-Afrika, wat de redenering van interne zaken op losse schroeven zet. Wij hebben bovendien steeds meer te maken met het feit, dat onze representatie in New York er één is niet alleen van Nederland, maar ook van Suriname en de Antillen. Als de regels die ik hier schrijf de lezers onder ogen komen, is misschien al bekend, hoe wij in deze veranderde situatie thans gekozen hebben.
Het is een grote beslissing die van onze regering gevraagd
| |
| |
wordt. Wie weet wat ze filosofeert, als ze de Doorman niet sturen kan. Het is allereerst een beslissing van ons volk, als we een democratie zijn. Er is redelijke hoop, dat de meerderheid van ons land geen afzijdigheid bij de stemming zal goedkeuren, en de overzeese rijksdelen zullen zeer duidelijk zijn in hun eisen. Met een duidelijke uitspraak zullen we kunnen bewijzen, dat we nog geloven dat de Verenigde Naties een taak hebben, en de volken een beginsel van menselijkheid. Tenslotte zijn wij maar een klein land; de brutale politiek van grote mogendheden als Rusland, dat de inval in Hongarije een interne kwestie noemt, en tot vandaag aan de dag daar geen waarnemers van de UNO toelaat, dat in deze herfst met Frankrijk en Zuid-Afrika samen [!] tegen een resolutie in zake inmenging in de Congo stemt, zo'n politiek kunnen wij gelukkig niet voeren. Behalve bij de marine is de grootheid van Nederland gelukkig voorbij. Niet de grootheid, maar de gerechtigheid verhoogt een volk, zegt de Schrift.
Er zijn natuurlijk wel heel wat mensen, die over Zuid-Afrika even makkelijk denken, als indertijd over Indonesië, toen wij daar, om met de meesterlijke typering van Dippel te spreken, een pastorale pantersprong deden. De pastorale pantersprongen in Sharpeville etc. worden met dezelfde argumenten door vaak dezelfde mensen verdedigd. En dan hoor ik ook weer de redenering: ze willen zelf ook niet anders, die aanhankelijke, kinderlijke, luie, muzikale, domme, gekleurde mensen, aan wie wij wat groots verrichten. Dat werd gezegd in het Zuiden van de Verenigde Staten: selfsegregation heette het daar, maar vandaag aan de dag geloven niet zo veel mensen het meer. Dat werd gezegd in Algerije, en hoe lang duurt daar al de oorlog tegen die trouwe onderzaten? Dat werd gezegd in heel Oost-Europa, en bleek zo evident in Hongarije in november 1956, en al tien jaar in Oost-Duitsland, waar er 2 ½ miljoen zijn weggelopen. Dat werd gezegd in Indonesië, en sommigen zeggen het nog, wat er ook gebeurt. Dat werd en wordt gezegd in Zuid-Afrika: De verstandige mensen willen het zelf zo. Er zijn wel een paar malcontenten, die tegen de ‘eiesoortige ontwikkeling’ zijn, maar het zijn er maar een paar. Opruiers
| |
| |
natuurlijk, door de communisten betaald, zoals dat heet. Het gewone volk wil niets anders dan lieve, gehoorzame kinderen blijven.
De heer Dideni Rababa, een stamhoofd van 45 jaar in het Umtata-district, benoemd door de blanken als hun zetbaasje, heeft één nacht toen hij een vrouw bezocht, zijn lijfwacht thuisgelaten. Midden in de nacht omsingelde de hele stam de hut waar hij was, gooide er petroleum overheen en stak de boel in brand. Rababa kwam naar buiten rennen, maar werd met assegaaien teruggedreven. Het is een bittere, donkere vraag, die naar Zuid-Afrika's toekomst. Wie wind zaait, zal storm oogsten, dat is weer de Schrift, maar men krijgt haast de indruk, dat het al storm is, die in het land van onze stamverwanten wordt gezaaid.
Er is geen toekomst te voorspellen. De principiële uitspraak van Nederland in de Verenigde Naties zal Zuid-Afrika niet redden, als het niet gered wil worden, en misschien ook niet als het wel gered wil worden. Wij kunnen niet veel redden, en wie willen wij redden? De blanken, de negers, beide? Ik heb gelezen van een apartheidsverdediger, hoe hij zijn positie romantiseerde door te verklaren dat hij òpkwam voor de blanke underdog in Zuid-Afrika, door de hele wereld gesmaad. Alleen aan de foto's te zien vind ik de heer Verwoerd er nog niet zo als een underdog uitzien, moet ik zeggen.
En principieel wil ik mij niet laten meesleuren en in de tegenstelling van blanken en zwarten spreken. Zelfs de gedachte van de blanke schuld tegenover de zwarte wereld lokt mij niet, al kan ik daar goed inkomen. Er is soms schuld van volk tegen volk, van groep tegen groep. Maar wat moeten we met de blokvorming van een blanke en een zwarte wereld? Elk gesprek, elke toenadering van mens tot mens wordt er door belemmerd. Zal Nederland alleen tegen Zuid-Afrika stemmen in de Verenigde Naties, omdat Suriname en de Antillen dat willen? Laat het in de naam van God, wiens mensen wij zijn, om mensen gaan, en niet om kleuren. Laat het handvest van de Verenigde Naties zijn, wat volgens rechter Harlan - in zijn afwijkend oordeel bij de uitspraak van het Hooggerechtshof in 1896 - de grondwet van de
| |
| |
Verenigde Naties is: kleurenblind. Om weer Opperman te citeren:
En wie is ek en hoe 'n man?
Dit is mos net afhanklik van
hoe ver 'n mens van die vuurtjie sit.
Die nag kan hom, soos God, nie steur
Aan 'n mens se afkoms of sy kleur.
Daàrom moet Nederland tegen Zuid-Afrika stemmen in de Verenigde Naties.
Er zijn tegenwoordig nogal wat politici, die spreken van de belachelijkheid van het schuldgevoel van de blanken, die daarmee hun eigen positie ondergraven. Als ze daarmee bedoelden, deze in hun soort radicale denkers, dat wij die schuld niet dragen kunnen, en dat de menselijkheid dat ook niet vraagt, dan zou ik het roerend met ze eens zijn. De blanken zij niet allemaal schurken, de zwarten allemaal heiligen, verre van daar. Maar ze bedoelen helaas dikwijls dat alles maar bij het oude moet blijven. Zoals in Zuid-Afrika, dat dan ook in bladen als De Telegraaf al weer verdedigers schijnt te vinden, naar ik hoor zeggen, want ik kan er niet toe komen, dat snelst groeiende [godbetert!] dagblad van Nederland zelfs met een tang aan te pakken.
Een mens in Zuid-Afrika, een kleurling, afstammeling van donkere en lichte mensen, een dichter zelf, S.V. Petersen, een man die de Afrikaanse taal schrijft, heeft men gevraagd, wat hij dacht over zichzelf en zijn eigen mensen. Hij heeft met een gedicht geantwoord, waarbij hij in de laatste strofe deze eenvoudige typering geeft van zijn soort mensen:
Er zijn al zoveel mensen, zoveel volken de eeuwen door niet meer geweest dan alleen maar optelgoed. Daartegen de stem te verheffen, hoe vruchteloos het ook lijkt, is te allen tijde de enige plicht en het hoogste recht van de mierenhoop der mensheid.
|
|