| |
| |
| |
J.B. Charles
Van het kleine koude front II
Bloedneus en abattoir
Ik werp mij niet op als een deskundige beoordelaar van muziekdramatische kunst, maar ik zeg dat ik de opera Martin korda dp een verbazingwekkende zaak vind. Mij verbaasde de ernst, waarmee merkwaardige banaliteiten werden uitgeroepen, respectievelijk uitgeschreeuwd, en begeleid, voorafgegaan en gevolgd door zogenaamde muziek. Ook wel de ernst waarmee ernaar werd geluisterd. Ik was soms bang, hard te gaan lachen, maar òf de halve zaal zou dan met mij in een weliswaar bevrijd, maar toch ongepast plezier zijn uitgebarsten, òf iedereen zou mij in de steek gelaten hebben - ik vertrouw het Haagse publiek niet - en dan was ik misschien uit de zaal verwijderd. En, eenmaal door enkele krantenverslagen op dit politieke muziekstuk opmerkzaam gemaakt, leek het mij beter, de opera Martin korda dp dan ook maar uit te zitten.
Mijn geduld werd trouwens nog enigszins beloond. In het eerste tafereel van het derde bedrijf zien wij op een enorm doek, van de achterwand van het toneel af geprojekteerd, een aaneenschakeling van boeiende voorstellingsloze film-schilderijen gebeuren in kleur en beweging, begeleid door elektronische muziek. Het was vervelend, dat in de diepte vòòr het doek op het toneel enkele gekke figuren stonden te praatzingen, maar gelukkig was daar geen woord van te verstaan. [En ik zat op de vierde rij!] Zou men van deze beelden, met de bijbehorende muziek, niet een bioscoop-voor-filmpje van een minuut of tien kunnen maken? Dan moet er even een andere naam bedacht worden dan ‘hallucinaties’, want het zijn eerder plezierige filmische experimenten. Met permissie van Hendrik de Vries zou ik willen voorstellen: ‘De tovertuin’. Dat filmpje zou ik nog wel eens willen zien.
Ik zie dus nog wel iets goeds in deze opera, al betreft dat
| |
| |
helaas net het stukje dat uit de filmfabriek komt en met de opera niets te maken heeft. Maar hierin sta ik als leek eenzaam en alleen. In Elsevier zegt Wisse van het enige fragment dat mij boeide: ‘En deze hele scène werd de ergste mislukking: een pretentieuze mislukking’. Rutger Schoute zegt in het Utrechts Dagblad van Badings: ‘Hij bezit het vermogen voor elke situatie, voor iedere gemoedsgesteldheid, noten bij de hand te hebben. Maar herhaaldelijk werden oplossingen gekozen, die in de muziektaal van Badings tot cliché geworden zijn. Het goedkoopste is dat het geval met het gedeelte van het derde bedrijf, dat van elektronische muziek gebruik maakt’.
Dat ik de eigenlijke muziek banaal vond zegt niets; ik ben niet deskundig. Maar nu sta ik niet alleen. De N.R.C. spreekt nogal ingehouden een toch striemend vonnis uit, Het Parool is niet geestdriftiger en op sommige plaatsen ‘onaangenaam getroffen door het bepaald banale karakter van de muziek’. Dr. Jos Wouters van De Groene begeleidt zijn veroordeling van de opera met zeer duidelijke en didaktische overwegingen. Het Handelsblad spreekt van ‘bombastische illustraties in plaats van dramatische bewogenheid’ [‘De sfeer van Martin korda dp is nog het best te vergelijken met die van De Consul van Menotti; het verschil is echter dat de kitsch van Menotti zijn effekt nooit mist omdat hij een man van het theater is, terwijl Badings weinig feeling heeft voor de opera’.] De Telegraaf heeft voor dit goedkope probeersel geen goed woord en De Waarheid geen zin om ‘de stumper-achtigheid’ van de opera op zichzelf te bespreken; het blad noemt in zijn kop deze ‘vluchtelingen-opera’ belijdenis van een Nazi-collaborateur’. Dat is boud gesproken. Het leidt onze aandacht naar de dramatische betekenis van het stuk. Sluiten wij de balans over de muzikale betekenis van dit brouwsel af, dan is vastgesteld, dat het geval algemeen zóver onder de maat geoordeeld wordt, dat het ministerie van okw [waaarover straks meer], alleen hierom al flink pijn in de buik moet hebben. Als een ministerie een buik heeft. Maar het dramatische gedeelte van de opera, daarover wil ik wèl zelf oordelen. Welnu, Martin korda dp is een ordinaire stunt. En de opening met deze opera van het
| |
| |
Hollands Festival 1960 is een schandaal voor het voornoemd ministerie.
Niemand verwacht van een libretto litteratuur. Dit libretto, van meneer Van Eyk van de ncrv verdient zonder meer al koude verachting door de brutale manier waarop men litteratuur heeft willen maken. Er is niet veel afschuwelijker dan nagebootste experimentele ‘proëzie’. Deze meneer Van Eyk heeft Schierbeek gelezen en Lucebert, vooral Schierbeek, en is met ijdel vuur en heel weinig schroom aan de slag gegaan. Een zingmevrouw brengt er bijvoorbeeld het volgende uit over de goede voornemens van de mensen. Er is geen woord van te verstaan, maar op papier blijkt het naderhand te zijn [III-1]:
een vergeetboek openen in Warschau
palmen zijn boven kinderen in Marokko
Enzovoort. Die zit! Men ziet dat het poëtische proza van Bert Schierbeek sterker is dan sommigen nog steeds denken: hoe behendig men probeert het na te apen, de poging wordt vals. De tekst zit verder vol van het soort associatiegrapjes waar de goedkopere amuseurs succes mee menen te oogsten. Op syfilis volgt gesyfiliseerde maatschappij [I-1]. Na een ‘mop’ krijgen we [III-1]
In I-2 lezen wij [verstaan was volstrekt onmogelijk] het fijne:
wij zijn int'ressante gevallen
wij ZIJN ook gevallen, met een smak,
uit de sneltrein die leven heet.
| |
| |
Of men wil onze gevoeligheid beetnemen met [III-1]
een telexlied op een verdronken xylofoon
òf men valt door de mand [III-1]:
Alexis: Ik ben zo mak als een lam
Dame: Als een oorlam, hihi,
Heer: Hou op met dat geginnegap
Dame: Meer melk en rauwkost
Alexis: Rouwkost, hè zo begrafenisachtig.
* * *
Het vluchtelingenprobleem is van alle eeuwen en het is een afschuwelijk probleem. Ook het vluchtelingenvraagstuk van vandaag is dat. Het meest typerende van een vluchtelingen-probleem is altijd zijn samenhang met dat van gisteren. De Eichmannen zijn tenslotte ook vluchtelingen en Argentinië zit er nog vol van. Duitsers, Hongaren, Nederlanders en welke landslui ook, die de baas waren toen miljoenen anderen voor hen vluchtten of trachtten te vluchten. Met niet veel succes. De meeste miljoenen van de getekenden van vóór 1945 leverden geen vluchtelingenprobleem op, omdat geen vlucht mogelijk was.
De ijver van de beulen van gisteren heeft voor vandaag dus een vluchtelingenprobleem nagesleept. Natuurlijk zijn er die het onverdiend en die het terecht miserabel hebben. Maar de grootste schurken hebben elkaar, als ze aan arrestatie konden ontkomen, allang weer op het droge geholpen; zij zitten in West-Duitsland of Egypte, of zijn met Vaticaanse papieren naar Spanje of Zuid-Amerika uitgeweken. Als er nog ‘verkeerden’ in de vluchtelingenkampen zitten, zijn het dus de kleinen onder hen. Daarom zou het kinderachtig zijn, de ontheemden van na 1945 stuk voor stuk op hun toerekenbaarheid ten aanzien van de aggressie van tot 1945 te willen vaststellen. Zonder dat de mogelijkheid van deze schuld uit het oog verloren mag worden, is er gewoon het
| |
| |
probleem van de vluchtelingen. Het weegt zwaar genoeg op onze schouders, dat ook de kunstenaars zich genoopt kunnen voelen zich ermee bezig te houden.
Een dringende eis is dan allereerst dat wij de proporties in het oog blijven houden. Daarvoor is de vergelijking met 1932-1945 voldoende. Verder moet de goede trouw van de bezorgdheid vaststaan, want de bloedneus van na 1945 pleegt door de weer vrijwel springlevende fascistische politiek te worden afgemeten tegen het abattoir dat in 1945 onschadelijk gemaakt is. Dit in aanmerking genomen is het een natuurlijke zaak, dat Martin korda dp artistiek, muzikaal en litterair door de mand moest vallen. Het is een kwestie van de Gerechtigheid die in de kunst is: een opera die knarst van de valsheid kan niet goed zijn.
* * *
Als ik de hiervoor gebruikte vergelijking nog even mag bezigen, dan heeft het de heer Badings goed gedacht, een klaaglied te componeren over de bloedneus. Wij zouden dit plan toegejuicht hebben, als het een vervolg was van een vóór 1945 gezongen klaaglied over het abattoir. Wij zouden gezwegen hebben als de heer Badings tijdens het directoire van het abattoir althans niets gedaan had. Maar de heer Badings was de muzikale entertainer van het abattoir en geliebt bei hoofdslager Seyss Inquart. Daarom moeten wij zijn opera over de bloedneus van ná 1945 als een perfiditeit afficheren; wat wij hierbij doen.
Korda is vluchteling uit een land, waar pas een burgeroorlog beslist is in het voordeel van ‘de revolutionairen’. Dit is natuurlijk een oostelijk land; de plaatsnamen Banjaluka en Sombor zijn op een atlas in Joego-Slavië te vinden, schrijft het Parool; maar ook de niet-geïdentificeerde namen doen Slavisch aan: Adam uit Strem-Mitrowitza, Slavka Krizanovic, Marjan Zidan en vele andere namen van een lijst, die als een soort dodenrol wordt voorgelezen.
‘De revolutionairen zijn fanatiek, wraakzuchtig’ [II-1]. Zij willen Korda, die zelf revolutionair is, dwingen een valse aanklacht te tekenen tegen zijn direkteur, die een vijand van
| |
| |
het volk zou zijn. Op een ‘zitting’ van ‘het revolutionaire tribunaal’, waarbij onzinnig beschuldigden in een lichtkegel moeten kijken en mishandeld worden, gaat Korda door de knieën. Hij tekent en vlucht. Ondertussen wordt mejuffrouw Korda, de zuster van Martin, verkracht. Ik heb nog nooit zo schaamteloos van dik hout planken zien zagen op de planken. En hierin harmonieert het valse, hier en daar ‘christelijke’ sentiment van deze tekst zo knap, dat men het toeval moet uitsluiten en zich geconfronteerd weet, zij het dan niet met een opera, dan toch met een geïntegreerde ‘boodschap’. Een boodschap van de heren Badings en Ab van Eyk en van het ministerie van okw? Het lijkt wel een boodschap van de firma Buchman en Oberländer, te Caux, zelf. Dat is het in wezen ook. En het ministerie van okw zal tenminste moeten verklaren:
a. | dat het die boodschap in deze ‘opera’-stunt helaas niet tijdig doorzien heeft; |
b. | dat het de ideologische strekking van het door hem gepousseerde praatzingspektakel niet voor zijn rekening neemt. |
Lijkt dit wat fors gezegd? Laten wij de positie dan nog een ogenblik overzien en daarbij het feit, dat de opera gilt van valse politieke propaganda eerst twee alinea's buiten beschouwing laten.
Het stuk is ‘litterair’ affreus; het komt boven pretentieuze doch ordinaire kitsch niet uit. Dan zou de muziek het misschien kunnen redden, maar de muziekkritiek over Martin Korda luidt, en wel in bijzonder uiteenliggende hoeken van deze kritische wereld, unaniem allerslechtst. Men moet dus tot de gevolgtrekking komen van een enorme blunder van het ministerie van okw, dat het Holland Festival 1960 met deze blunder feestelijk heeft laten openen. Maar zo'n blunder kan niet voorkomen, wanneer een lichaam als het okw de hem ter beschikking staande controles laat funktioneren. Er is dus een ander belang geweest, dat men met de vertoning van dit muzikaal-dramatische kreng heeft willen dienen.
Als ik een vergelijking zoek, denk ik bijvoorbeeld, dat Real Madrid in het Olympisch Stadion zou komen voet- | |
| |
ballen en dat een referendaris van minister Cals de taak had daar een representatieve Nederlandse club tegen uit te nodigen. Deze meneer kiest het elftal van de voetbalvereniging van Rotpokkeweer, goedwillende maar vierde klasse amateurs. Men kan dan kiezen uit enkele stuk voor stuk verbluffende conclusies, maar in alle gevallen staat déze conditie vast: meneer heeft een soevereine minachting voor het publiek op de tribunes. En verder heeft meneer, òf zich laten omkopen, door wie dan ook, òf meneer is gek en nu eenmaal een speciale vriend van Rotpokkeweer. Dit moet een heel diepe vriendschap zijn. Men is bijna geneigd het woord kameraadschap te gebruiken.
* * *
Nu had Badings in de oorlog zulke kameraden. Jan Goverts schreef in het blad van de nazi's, De Schouw van 15 januari 1942: ‘Aan profetie wil ik mij niet wagen. Het zou mij echter niet verwonderen als de algemene erkenning van Bading's Leiderschap in het Europeesche, in elk geval in het Germaansche muziekleven, binnenkort een feit zou zijn. Reeds thans worden de uitvoeringen van zijn werken in het buitenland als gebeurtenissen beschouwd’.
Badings mocht tijdens de bezetting een nieuw ‘Nederlandsch volkslied’ van E. Breman op muziek zetten [‘Luister naar het nieuw geluid / dat klinkt door bosch en bouwland...’]. Hij was niet alleen lid van de Kultuurkamer, maar van de Kultuur Raad, een lichaam, dat er volgens de Centrale Eereraad op gericht was ‘de denkbeelden van de vijand ingang te doen vinden bij ons volk en diens geest van verzet te doen fnuiken’.
Nu is een van de naarste dingen in deze affaire de volgende kleinigheid: Meneer Badings kreeg, toen de vijand zijn vrienden achternazat, toen meneer Badings de plaats van de weggejaagde Sem Dresden als direkteur van het Rijksconservatorium had ingenomen, meneer Badings kreeg toen van de vijand de Rembrandtpreis. Maar in het programma, waarin de successen van de heer Badings opgesomd staan en zijn prijzen, missen wij deze nazi-prijs, groot 7500 Mark.
| |
| |
En omdat die in de rij ontbreekt, moet hij een bijzondere betekenis hebben. Die heeft hij dan ook.
De ‘Eereraad voor de Muziek’, onder voorzitterschap van Prof. Mr. J.C. van Oven, heeft Badings wegens het treden in dienst van organen der zogenaamde ‘nieuwe orde’ en het op andere wijze propageren of ondersteunen van deze ‘nieuwe orde’ en het hiermee in de waagschaal stellen van de hoogste kultuurwaarden en in gevaar brengen van de Nederlandse beschaving [aldus de verkorte uitspraak] uitgesloten voor de tijd van 10 jaren. De al genoemde, bijzonder clemente ‘Centrale Eereraad van de kunst’, waarvan de uitspraken oorzaak werden van het aftreden van de ‘Vereenigde Eereraden’, maakte er anderhalf jaar van. De Centrale Raad, die hem ernstige schuld verweet, sprak uit, dat de gedragingen van Badings voortvloeien ‘uit een politieke onverschilligheid en gebrek aan begrip voor den worstelstrijd op leven en dood, waarin ons volk gedurende den bezettingstijd gewikkeld was’.
Het is goed om, na veel publikaties over de onvolmaaktheid der wederontvangst van veroordeelden in Nederland, vast te stellen dat deze infidele na de expiratie van de hem opgelegde maatregel geen spoor van achteruitstelling heeft ervaren. Integendeel. Niemand kreeg zoveel opdrachten en onderscheidingen. Maar was hij geresocialiseerd? De basis voor een wederaanpassing is schuldbesef. Welnu, de lezer heeft op dit punt niet lang in onzekerheid te blijven. Hij heeft na de oorlog zijn vierde pianosonate laten verschijnen onder het motto: ‘Aan Cor de Groot in trouwe vriendschap opgedragen tijdens gemeenschappelijk genoten ‘bijzonder recht!’. Badings is dus gebleven die hij was: een man die aan de zijde van de vijand stond toen deze vijand zijn collega's ten dode verdrukte.
Nu is het merkwaardige, dat deze verstokte infideliteit hem na de oorlog niet minder profijt gebracht heeft dan de aktuele hulp aan de vijand gedurende de oorlog. En dat is niet de schuld van Badings, die wij nu verder graag loslaten, maar die van het ministerie van o.k. en w. Is in de boezem van dit departement een neo-fascistische lobby werkzaam? Of alleen maar een verregaand incompetente, voor zijn be- | |
| |
grip en zijn smaak veel te invloedrijke ambtenaar, die er keer op keer invliegt?
Men herinnert zich, dat Badings van het departement de opdracht kreeg, ook ter ere van het Rembrandtjaar 1956 een opera te componeren. In de Tweede Kamer is gevraagd, of het gevaar niet bestond, dat de te maken opera met enige wijzigingen dezelfde zou zijn welke Badings in de oorlogsjaren in opdracht van de nsb-overheid geschreven heeft... Dit werd bij monde van minister Cals categorisch ontkend; evenwel moest het plan om een opera van Badings op het Holland Festival 1956 uit te voeren, worden opgegeven. Het bericht luidde, dat dit het gevolg was van een verschil van inzicht met de librettist... Maar in 1960 kòn het waarschijnlijk wel weer.
Nee, het kon niet. Het ministerie mag deze man blijven bevoordelen zoveel als het dat wenst. Maar het kon niet het Holland Festival 1960 openen met een muzikaal benedenmaats, litterair ordinair stuk op een belangrijk politiek thema, in opdracht van het ministerie vervaardigd door een man die ‘uit een politieke onverschilligheid en gebrek aan begrip voor de worstelstrijd op leven en dood, waarin ons volk gedurende den bezettingstijd gewikkeld was’, fout werd.
De zaak ‘Badings’ is de ‘schrootaffaire’ van het ministerie van o.k. en w., zei een hoogleraar onlangs. De heer Badings interesseert ons niet. Wel deze schrootzaak. Want déze schrootaffaire stinkt bovendien nog naar het aktieve neo-fascisme.
[Wordt voortgezet in de volgende aflevering]
|
|