| |
| |
| |
Evert Werkman
Bloemendaal mei 1960
Wees niet bevreesd, mijn kind: 't is alles lang geleden,
Auschwitz, Treblinka, en de lange dodentrein,
Die naar het oosten reed; och, al die dingen zijn
Slechts boze schimmen uit een ver, voorbij verleden.
Kom mee en zie het land, de bossen en de weiden,
De wolken en de lucht, die boven Holland staat.
Ginds is de brede weg, die naar het zeestrand gaat,
Laat mij je door het duin naar gindse heuvel leiden:
Daar is het smalle pad, met bloemen langs de rand,
Het grint knerpt zacht, je hoort de leeuweriken zingen,
Zie, bij de heesters, die de hoge muur omringen
Waait fier de vlag, die in het duinzand staat geplant.
Volg nu dit spoor en hoor de stilte om je heen,
Er komt hier niemand, maar je hoeft niet bang te wezen,
Zoals de duizenden, die deze stilte vrezen;
Lees nu de letters in die muur van ruwe steen,
Waarin beschreven staat, wie in de duinen rusten:
De doden van de jaren, toen een vreemde macht
De vrijheid heeft geschonden en het recht verkracht;
Het laarzenvolk regeerde toen aan Hollands kusten.
Lees nu hun namen, lees ze langzaam, een voor een,
En zie vooral hoe jong de meesten hunner waren,
Die stierven voor de vrijheid in de zwarte jaren,
Toen wat het leven waarde geeft verloren scheen.
| |
| |
Zij waren het, die in die dagen onbevreesd
De vijand, sluw en slim, met list en moed trotseerden,
Die voor zich zelf geen uiterlijke roem begeerden,
Doch streden voor hun land en voor het recht het meest.
Wees niet bevreesd mijn kind; die hier nu slapen, vragen
Niet meer waarom geen mens nu nog iets van hen weet:
Zij stonden, hoog van naam, naamloos ten strijd gereed,
Bereid hun wapenschild tot in de dood te dragen;
Zij vragen niet van ons, dat wij hun dood beklagen,
Beklaag hen des te meer, die angstig en benauwd
Aan goed gewin hun schande hebben toevertrouwd
En tot vandaag de last dier schande moeten dragen,
Dat zij het zijn geweest, die door hun laf gepraat
Hun trouweloosheid nu nog dagelijks belijden:
Wat deden zij om de onvrijheid te bestrijden
En wie bevrijdt hen van hun mateloze smaad?
Wees niet bevreesd, mijn kind, de vijand is verslagen,
De doden zijn al lang tot stof en as vergaan,
Doch weet: wie hier in vrijheid naar hun graven gaan
Verstaan de boodschap wel en zullen niet versagen
Waakzaam te zijn zolang dezelfde duivelsmachten
Die ons verdrukten snoeven op hun hoge eer,
Het zijn dezelfde spijkerlaarzen van weleer,
Die ongeduldig op het uur der wrake wachten.
| |
| |
Blijf waakzaam bij de doden, lees nogmaals met mij
Hun namen; weet waarvoor zij destijds zijn gevallen.
Een hoornsignaal zal straks weer door de duinen schallen,
Straks in de avonduren van de stille, vierde mei;
Hoor het signaal, zie om je heen, mijn kind en weet:
De doden slapen, niemand zal hun rust verstoren,
Doch allen, die met jou hier het Wilhelmus horen,
Staan andermaal, als God het wil, ten strijd gereed.
Wees dan bij hen, die hier hun graven niet vergeten,
Klim op het duin en zie hoe in jouw vaderland
Het rood-wit-blauw van Hollands vrijheid staat geplant,
Weet, hoe die vrijheid eens in stukken werd gereten.
Ga nu van hier, je kent het smalle pad en leid
Mij van de doden weg; jij hoeft je niet te schamen,
Zoals ik zelf mij schaam; onthoudt hun fiere namen,
En als het nodig is, wees dan, als zij, bereid.
|
|