| |
| |
| |
Jacques Den Haan
Boek en gouden kalf
Fragmenten uit een ongepubliceerde studie
II
Nacht van zonde
Het is duidelijk, dat de economische druk, in Amerika op de markt uitgeoefend door de boeken-business van honderden miljoenen, ontzaglijk is en in ieder geval ruimschoots voldoende om de verhoudingen tussen schrijver, uitgever en publiek grondig te wijzigen. Tegenover het schijnbare cynisme van Edmund Wilson, die in ‘The Milhollands and Their Damned Soul’ uit zijn novellenbundel Memoirs of Hecate County - in de staat New York nog altijd verboden! - de zakenlui van de boekenclubs doorschouwde, zou ik het onvervalste cynisme willen stellen van de vervaardigers van het leesvoer, zoals dat wekelijks in de ‘pulp-magazines’ en in een deel van de ‘softcover’ uitgaven het publiek wordt voorgezet. In zijn boek The Fires of Spring [New York, 1949], dat kennelijk autobiografische gedeelten bevat, beschrijft de winnaar van de Pulitzer Prize, James A. Michener, de filosofie van de redacteur van magazines als Crime News en True Stories:
‘Dat is ons grote geheim’, grinnikte Morris Binder. ‘Nergens in Amerika kan je een nettere hoop vuil vinden dan wij produceren. Nooit een onvertogen woord. Een massa mensen vragen zich af waarom wij niet in moeilijkheden komen. Ik heb je al gezegd waarom niet. Hoge brammen als Scribner en Harper en Macmillan - die raken iedere keer in de nesten. Omdat ze schrijvers van klasse hebben, die erop staan om de verkeerde woorden te gebruiken...’ Met een vos-achtig gebaar greep hij een nummer van Bare Confessions. Hij bladerde tot hij ‘My Night of Sin’ gevonden had. Zijn rappe vinger zocht naar een regel: ‘Toen gingen we weer naar bed, als je weet wat ik bedoel’. ‘Dat is prachtig’, zei Clay afgunstig. ‘Als je weet wat ik bedoel!’ Morris Binder was
| |
| |
vijftien jaar geleden op 't idee gekomen. Het suggereert alles en zegt niets. Geen rechtbank kon Binder ter verantwoording roepen omdat hij met dat zinnetje de jeugd bedierf. Zie je hoe slim het is? Zelfs een druiloor kan nagaan, dat als hij niet weet wat er bedoeld wordt, hij er maar gauw achter moet komen. De boeren schrijven onze verhalen voor ons! Als je weet wat ik bedoel! Het venijnige mannetje lachte kwaadaardig als hij aan de talloze zwakzinnigen van Amerika dacht, die zo gemakkelijk door auto-eroticisme gekieteld konden worden. Hij had een enorm succes gehad, want hij gaf nu 26 magazines uit. Op sommige dagen verschenen er vier verschillende tegelijk, op houthoudend papier met spikkels, met papperige verhalen, die krioelden van de spikkels van hartstocht en menselijke onwaardigheid. Moord, sex, wanhoop en geestelijke honger naast ongeletterde cowboys, angstwekkende monsters van de zogenaamde science-fiction en imaginaire baseball-wedstrijden, waarin het goede team altijd op het nippertje won. Het was ongelooflijk dat een grote democratie iedere maand het gootwater kon verteren dat er door deze man werd ingepompt’.
Men zou hele hoofdstukken uit dit boek kunnen citeren. De verleiding, waaraan jonge schrijvers in Amerika bloot staan, is nagenoeg onweerstaanbaar. De corruptie, die erop uit is hun potentieel dienstbaar te maken aan de lafste massavergoding, alleen terwille van het geld, vormt een bedreiging van de eerste grootte en niet in Amerika alleen. Op het gevaar aan de andere kant wijst professor Frank Luther Mott in zijn Golden Multitudes. The Story of Best Sellers in the United States [New York, 1947], waarin hij over het algemeen toch vrij hoog van stemming is, waar het zijn beminde best seller betreft: ‘Toch schuilt er een reëel gevaar voor bona-fide uitgeverij in die nadruk op massa-verbreiding. Slechts een gering aantal nieuwe boeken zijn mogelijke best sellers. De duizenden waardevolle boeken, die uitgegeven moeten worden, maar waarbij men niet op meer mag rekenen dan een bescheiden winst, moeten niet vergeten worden bij die wedioop naar de massa-markt. Het is alarmerend te zien dat, terwijl het totaal van de boekenverkoop stijgt, het aantal titels van jaar tot jaar afneemt’.
| |
| |
vox populi - vox humbug?
Generaal Sherman [zonder het vraagteken]
Op gezette tijden wordt ons land opgeschrikt door resultaten van een opinieonderzoek inzake leesgewoonten. Ik herinner mij er een, waaruit bleek dat 63 procent van onze bevolking niet las. Van de rest was 62 procent met een oorspronkelijk Nederlands boek bezig. Met welk? Natuurlijk met de best sellers: Jan de Hartog, Den Doolaard, Piet Bakker, wat dacht men anders? 63 procent leest niet. Wat betekent ‘leest niet’? Leest nooit? Geen boek, geen tijdschrift, geen krant, helemaal nooit?
In Amerika heeft kort na de laatste oorlog een groots opgezet opinieonderzoek plaats gehad over deze materie en de resultaten zijn vastgelegd in een werk van 166 bladzijden: Henry C. Link en Harry Arthur Hopf, People and Books. A Study of Reading and Book-buying Habits [New York, 1946]. Men heeft zich daar niet tevreden gesteld met de vraag van nooit of ooit, maar na een voorbereidende, zorgvuldige analyse van de te ondervragen bevolkingsgroepen, in steden, groot, middelgroot, klein of op het platteland, naar leeftijd, sekse, maatschappelijke stand kwamen de vragen over een gelezen boek: ‘gister, binnen een week, een maand, een jaar, langer dan een jaar geleden, vijf jaar geleden?’ De antwoorden werden ondergebracht in drie groepen: ‘active readers’ waren zij die binnen een maand [19%], binnen een week [10%] of gister een boek gelezen hadden [21%]. Samen 50%. ‘Inactive readers’ waren zij die binnen een jaar een boek gelezen hadden [21%]. ‘Non readers’ werden degenen genoemd, die meer dan een jaar geleden een boek gelezen hadden [29%]. Het is duidelijk zinloos, tranen te vergieten bij die 63 procent Nederlandse niet-lezers in verhouding tot die 29 procent Amerikaanse ‘non-readers’, zolang we niet weten of de Nederlandse enquête met dezelfde voorzorg en deskundigheid op dit gebied is uitgevoerd. Van welk een belang bijvoorbeeld schoolopleiding en milieu der ondervraagden zijn, leert het feit, dat in een bepaalde stad in de armste wijken meer dan de helft van de mensen niet bereid werd gevonden, mee te werken aan een onderzoek, dat iets met lezen te maken had, in welke vorm dan ook!
| |
| |
Volgens de genoemde studie bedroeg de omzet aan boeken in Amerika in 1945 een half miljard dollar. Dergelijke bedragen maken het mogelijk een onderzoek als het genoemde in te stellen, waarbij vierduizend mensen uitvoerig werden ondervraagd door in totaal 235 ‘interviewers’, getrainde ondervragers, die regelmatig werden afgelost om het verkrijgen van stereotiepe antwoorden te vermijden. Iedere ondervrager verrichtte 17 onderzoekingen, 106 steden en en dorpen waren bij het onderzoek betrokken en 62 beroepspsychologen hielden toezicht.
De enquête had natuurlijk betrekking op de eigen literatuur. In de studie van Link en Hopf komt een lijst voor van boeken, die het meest genoemd werden bij hun onderzoek, dat in 1945 plaats vond. 28 titels werden meerdere malen genoemd door 1982 ‘active readers’. Overeenkomstig de verwachting staat de ‘best seller of all ages’ aan de top: de Bijbel met 126 vermeldingen. Van die 28 titels, die met name genoemd werden, kon ik er 21 vinden in de best seller lijsten, die Alice Payne Hackett publiceerde in haar boek: Fifty Years of Best Sellers, 1895-1945 [New York, 1945], Dat is dus 75%! Twee van die 21 best sellers waren niet uit de jaren 1944 of 1945, maar enkele jaren ouder al, waaruit de kortdurende aantrekkingskracht van de best seller weer blijkt. Geheel dus volgens de traditie en ook hier hebben we, tot niemands verbazing, de uitkomst dat de best seller het meest gelezen wordt. Helaas worden de titels, die slechts een enkele keer genoemd worden en waar mijn belangstelling nu juist het meest naar uitgaat, samengevat onder ‘miscellaneous’ [1247 keer]. Wil men zich nog wat platter laten drukken door statistisch materiaal, dan kan ik er nog aan toevoegen, dat 58% van de lezenden leest: ‘sitting at home, sitting quietly, smoking, just reading’; 12% leest in bed, 11% leest terwijl ze naar de radio luisteren, 4% ‘at work’, één procent in de kerk!
De studie van Link en Hopf laat mij met twee bange vragen zitten. De eerste is, waar zijn de lezers op het toilet? Meen niet, dat daar nooit iets groots verricht is! Ik heb eens gelezen, dat het vervelendste boek uit de gehele wereldliteratuur de Messias van Klopstock zou zijn en in hetzelfde
| |
| |
bericht stond triomfantelijk vermeld dat er een meneer moet zijn geweest, die het tweemaal gelezen had. Waar? Dáár! Mijn tweede vraag is, waar die tweede ‘best seller of all ages’, Shakespeare, gebleven is? Die wordt door Link en Hopf nergens genoemd!
| |
Deftig gezelschap
Het grote bezwaar van het opinieonderzoek is, dat het ons slechts in aanraking brengt met het gemiddelde: de gemiddelde mens en zijn gemiddelde boek. Het grote bezwaar van het plechtige interview is, dat men de mens altijd op z'n zondags ontmoet. Het is verrassend, wat een keurige namen er voor de dag komen, wanneer men naar leesgewoonten informeert. Niemand schijnt dan ooit van detectiveverhalen gehoord te hebben. Men praat dan alleen maar over Tacitus, Plato en Spinoza.
In het bijzondere nummer van het Critisch Bulletin: Pen en Penseel, dat in de zomer van 1947 verscheen, kan men een aantal bijdragen vinden van letterkundigen over schilders, terwijl omgekeerd de schilders zich over de letterkunde geuit hebben en in het bijzonder hun lievelingslectuur hebben vermeld. Het zijn, zoals te verwachten was, indrukwekkende lijsten, waarvoor ik niet anders dan het grootste respect kan hebben, ware het niet, dat ik een van de ondervraagden toevallig goed ken. Ik ken hem zo goed, dat ik weet, dat zijn lijstje volledig juist is, maar nu juist niet volledig. Voor de helft bestaat zijn lievelingslectuur namelijk uit detectiveverhalen, voor de andere helft is hij inderdaad op zoek naar goede literatuur. Maar waarom 't zondagse pak aan in dit verheven gezelschap, waarom die detectiveverhalen niet vermeld?
Het keurige gezelschap noemde onder meer: Tolstoi, Jules Romains, Dickens, Heine, D.H. Lawrence, Shakespeare, Alain Fournier, de Bijbel, Baudelaire, Couperus, Gide, Kafka, Poe, The Decline and Fall [waarschijnlijk van Gibbon, daar de vermelder in dezelfde zin wel Clio aanroept, maar geen schrijver noemt en ook Evelyn Waugh een onvolprezen Decline and Fall geschreven heeft] Benjamin Constant, Tacitus, Steinbeck, Gogol, Malraux, Trakl, A. Roland Holst, Flaubert, Ramuz...
| |
| |
Wie had gedacht, dat onze schilders de brauw zo hoog dragen?
| |
‘Werdegang’ van een lezer en schrijver
Mijn vriend X ken ik te goed om hem ‘deftig’ te interviewen en ik weet, dat ik van hem antwoorden zal krijgen, die zo eerlijk mogelijk zijn. Hij heeft de M.U.L.O. doorlopen tot en met de zevende klas en zijn Engels voor het belangrijkste deel op zee geleerd. Hij is de schrijver van enkele boeken over de zee en thans een hoge functionaris in een zeer groot bedrijf.
‘Ik heb leren lezen’, zegt hij, ‘uit Tit Bits, de comic weekly papers en uit de magazines. Als ik namen moet noemen van boeken, die mij wat gedaan hebben, dan moet ik Frank Harris het eerst noemen. Zijn My Life and Loves heeft mij geleerd hoe een autobiografie kan zijn, waarin een man openhartig spreekt over de grootste macht in je leven: de liefde. En dan bedoel ik de gewone, alledaagse, vleselijke liefde, dat weet je wel. Dat hij liegt en onbetrouwbaar is, interesseert me daarbij geen lor. Verder heb ik een grote voorkeur voor een paar geestige schrijvers, vooral denk ik, omdat ze zo zeldzaam zijn. Wallace Smith, The Captain Hates the Sea en Guy Gilpatrick, die net als Smith maar één boek geschreven heeft, dat deugt: Scotch and Water. Nee, ik ben als zeeman, niet met Conrad begonnen. Eigenlijk ben ik nooit een Conrad-vereerder geweest, al beschouw ik de Nigger of the Narcissus als een groot boek. Dat heb ik inderdaad aan boord gelezen. Hier, dat is Conrad: ‘And the immortal sea stretched away, immense and hazy, like the image of life, with a glittering surface and lightless depths; promising, empty, inspiring - terrible’. Wat ik niet van hem lust, is dat hij deze ‘depths’ nooit in zichzelf heeft verkend. Lenormand heeft hem eens geïnterviewd voor de N.R.F. Die heeft hem gevraagd waarom hij, die toch voor een psycholoog gold, het thema van de liefde altijd zo conventioneel behandelde. Conrad wendde zich af: ‘gêné’. Dat is voor mij genoeg. Die halfheid zit me dwars bij alles wat ik van hem lees.
Ik heb indertijd veel gehad aan die ‘yellow backs’, je weet nog wel, die twee shilling boeken van Hodder and
| |
| |
Stoughton. Vooral Taffrail heb ik daarin met veel plezier gelezen. Verder pakte me indertijd dat felle, rauwe oorlogsboek van de eerste wereldoorlog: Aldington's Death of a Hero. Melville natuurlijk! Ik voel niets voor die jacht op het symbool bij Melville, die tegenwoordig zo in de mode is. Lees hem maar als een brok leven en dan zie je vanzelf dat Moby Dick het grootste boek van de zee is. Een man, die te weinig gewaardeerd wordt, is die zee-filosoof Tomlinson. H.M. Tomlinson. Ik geloof dat er nog nooit iets van hem vertaald is en toch is hij de moeite waard, dat verzeker ik je. Nou, je kan begrijpen dat toen ik de zee gedag zei en begon als vertegenwoordiger, er van iets behoorlijks lezen niet veel terecht kwam. Hopalong Cassidy en Zane Grey en Max Brand, daar had ik dan 's avonds nog net fut genoeg voor.
Meer van de zee? Er is veel tweederangsspul onder, hoor! Forester, die Hornblower boeken, zoiets als een moderne Marryat. Voor mensen die van actie houden. Datzelfde kan je zeggen van William Townsend, The Voyage Without End. En Masefield, The Bird of Dawning is ook niet eersteklas. Die man is als dichter belangrijker. Van werkelijk groot gehalte is James Hanley, The Furies en Our Time is Gone. En natuurlijk Hughes High Wind in Jamaica en In Hazard. Dan is er dat dagboek uit de laatste oorlog, van J.L. Hodson, onder andere dat deel The Sea and the Land. Dat staat voor mij op het peil van Pepys. Monserrat, The Cruel Sea is het aangrijpendste boek dat we over de zee-oorlog hebben.
Maar ik was bij Max Brand. En Sapper natuurlijk en Edgar Wallace, Sanders of the River en die boeken over Bones! En Michael Arlen! Daar haal je nou je neus voor op, voor die Green Hat. Veel weet ik er ook niet meer van, alleen.. ze droeg een ketting met olifantjes om haar hals, die ‘were walking into an unknown destination’. Hoor je nooit meer iets van, van dat heer!
Via deze broeders ben ik op de buitenlandse tijdschriften terecht gekomen en op de boekbesprekingen in Punch. Eerst Arnold Bennett en toen al gauw Hergesheimer, Upton Sinclair, Dreiser, Sinclair Lewis en Dos Passos, allemaal vóór de tijd eigenlijk, dat het grote kanonnen werden. Nee, veel smaak voor de heel officiëlen heb ik nooit gehad. Wells en
| |
| |
Shaw en Galsworthy kan je van me cadeau krijgen. In die tijd heb ik wel de smaak voor Shakespeare te pakken gekregen. Dat is een van de weinige officiëlen, die ik wil uitzonderen. Veel heb ik in die jaren gehad aan de boekbesprekingen in de N.R.C. en in de Groene en verder, dat weet je, aan persoonlijke relaties. Mijn uitgever heeft me eens opmerkzaam gemaakt op Boy van Hanley. Hij zei me toen dat hij dat nooit in Holland zou durven uitgeven. Dat is mijn eerste aanraking geweest met de Obelisk Press in Parijs, waarvan ik toen nog niet wist, wat voor belangrijk werk ze daar gedaan hebben om de Amerikaanse en Engelse literatuur uit de zwachtels van het provincialisme te halen. Ik weet nog, dat ik in Parijs Lady Chatterley's Lover gekocht heb en dat ze zelfs daar toen wat schichtig keken. Dát is een groot schrijver, D.H. Lawrence! Niet om die Lady, dat weet je wel, maar The Plumed Serpent, dat boek over Mexico, dat heeft een onvergetelijke indruk op me gemaakt. En The Woman Who Rode Away en The Gipsy and the Virgin. Dat was ook de tijd van Huxley natuurlijk. Music at Night en dat essay van hem over El Greco. 't Is wel gek, maar veel van zijn werk is toch voor me weggevaagd. Ongelooflijk veel heb ik in die tijd gehad aan de uitgaven van de Tauchnitz en later de Albatross. Die hebben een ontzaglijke invloed gehad op de verspreiding van het Engelse boek in Europa, daarvan ben ik overtuigd. Je weet, dat ik nog stapels van die dingen heb en dat ze er grote literatuur in uitgegeven hebben.
Nou en dan Hemingway, hè. Death in the Afternoon en zijn short stories: The Wellighted Room, The Old Man on the Bridge, The Undefeated. Dat geval met die Francis Macomber heb ik altijd erg humoristisch gevonden. Kijk maar niet zo, humoristisch bedoel ik! En dan de Snows of Kilimandscharo. En The Sun Also Rises!’
Ik waag een vraag over de symboliek bij Hemingway, maar hij antwoordt met een kort woord van grote stootkracht, dat ik hier helaas niet kan vermelden. De bedoeling is in ieder geval, dat hij er niets van hebben moet.
‘To Have and Have Not... The Bell... ja, het liefdeselement daarin beviel me maar matig. Across the River is een seniel boek natuurlijk met die padvinderij erin van de ‘jon- | |
| |
gens van de club’. Knap geschreven, dat geef ik toe, vooral die eendenjacht mag er zijn, maar verder is het maar een zielig boek. En Steinbeck, vanzelfsprekend! Voor de oorlog kende ik al The Grapes of Wrath en The Long Valley. Die Wayward Bus van hem van de laatste tijd is niet eens meer derde klas. Ze hebben hem daar te pakken, in Amerika! Die maakt nou best sellers! Serenade van Cain, dat is ook nog een opmerkelijk boek en verder is Caldwell voor mij de man van maar één boek: God's Little Acre. De rest is vullis. Fitzgerald's Gatsby en van Thomas Wolfe, Of Time and the River. Dat is het boek geweest, dat me het volledigste beeld van Amerika heeft gegeven. Heeft een diepe indruk op me gemaakt. Hetzelfde deed, maar lang niet zo sterk: Elmer Rice, Imperial City. Dat hebben ze ook vertaald: Hudson Symphony.
De ‘though guys’ leerde ik kennen uit Appointment in Samarra van O'Hara. Hij is iemand, die het zuiverste beeld gegeven heeft van sommige Amerikaanse milieus. Indrukken, die hij perfect wist weer te geven.
Nou, toen Henry Miller, hè. Dat weet je, de Obelisk Press. Een woest heer, waar ik veel mee op heb. Van al die anderen, uit de handboeken, van Nathan, Cabell, Marquand, moet ik niet veel hebben, zomin als in Engeland van Priestley bijvoorbeeld, hoewel hij in The Doomsday Men een veertig bladzijden geschreven heeft, die voor mij altijd zullen leven als de beste landschapsbeschrijving, die ik ooit tegenkwam.
In de oorlog hebben we uit elkaars boekenbezit gelezen, dat weet je. Ik heb toen Norman Douglas veel gelezen en zijn vrolijke vriend Orioli en Harris maar weer en The Memoirs of a Bankrupt Bookseller. Verder alles wat ik van Miller kon oppikken. De Duizend en een Nacht in de vertaling van Mardrus, Joyce, die ik eerst maar als een kruiswoordraadsel opgevat heb, met bijzondere resultaten moet ik zeggen en dan die onbekende, maar machtig belangwekkende catalogus van meneer Ashbee, Pisanus Fraxi.
Wat voor tijdschriften? Voor de oorlog las ik geregeld The Times Literary Supplement, het huisorgaan van Jonathan Cape Now and Then en Esquire. Maar dat is niks meer. Nu lees ik nog de Saturday Review, de New York Times
| |
| |
Book Review en de Partisan Review. Horizon heb ik indertijd met veel verdriet helpen begraven.
Als ik moet samenvatten hoe je tot dit alles komt? Eerst lezen maar, alles. Ook catalogi. En dan erover praten met vrienden. Zo deed ik het. En ik scharrel wel graag rond in boekwinkels waar ik me thuis voel. Een persoonlijk contact met de boekverkoper interesseert me niet, tenzij het een vriend van me is en we weten wat we aan elkaar hebben. Voor de rest kan hij zijn geleuter aan mij niet kwijt. Maar het zien van veel titels doet me al iets. Nee, ik zou niet veel lijn weten te ontdekken in mijn tegenwoordige lectuur. Ik volg nog wel graag mijn oude voorkeuren. En ik pik nog wel graag eens een boek over het stierenvechten mee, vroeger had je alleen Hemingway, maar dat is nu niet meer zo.
Wie er invloed op mijn eigen werk gehad hebben? Dat zou ik beslist niet weten... Ik ben me nooit van iemands invloed bewust geweest...
| |
Het laatste bolwerk
Ik herinner mij eens een psychologisch proefschrift gezien te hebben over die charmante figuur van het tweede plan: Maurice de Guérin. Ik zag daar zijn ziel gevangen in tabellen, zoveel procent van dit en zoveel procent van dat, opgeteld: Maurice de Guérin. Dat was hij dan, opgesloten in een statistiek. Het was een treurig schouwspel, waarvan ik mij haastig heb afgewend. Grotere figuren dan ik zouden over het onderwerp, waarover ik hier enkele fragmenten publiceer, een bijdrage geleverd hebben met een synthese, overkoepelend, constructief, weet ik veel. Dat zij zo. Maar al mijn beperkingen van ‘wellicht’, ‘in het algemeen’ en ‘met uitzondering van’ zijn verantwoord. Het boek openbaart zijn verblijdend, individualistisch karakter onder andere daarin, dat het nooit binnen de beperkingen van regels, wetten, afspraken, statistieken of conclusies geheel te vangen is. Geen regel zonder uitzonderingen is bij het boek de regel zonder uitzonderingen. Ik kan niet anders dan daar dankbaar voor zijn.
Het boek en de wereld van het boek is nog altijd de wereld van het individu. Onlangs zag ik een advertentie van een Amerikaanse boekenclub, waarin een lijstje voorkwam van
| |
| |
de best sellers, die men aan moest strepen om te zien wat men al of niet gelezen had. Men moest daaruit dan afleiden of men goed of slecht op de hoogte was. De bedoeling was natuurlijk de lezer het schaamrood op de kaken te jagen en hem haastig het formulier te doen invullen opdat hij het volgend jaar evenveel best sellers gelezen zou hebben als zijn buurman en dus ook voor vol aangezien zou worden. De boeiende conversatie met de Hoogeveentjes, nietwaar? Wellicht is de tijd niet ver meer, dat ons nageslacht aan zal treden voor de tafel met de examinatoren, die aan de hand van de twintig wereld-best-sellers - de enige, die nog vervaardigd worden, de intelligentie van het slachtoffer zullen afmeten en hem tot zijn categorie zullen veroordelen. Zover is het nog niet...
Het boek en zijn lezer: hun getal is nog altijd als het zand der zee en ze zijn gelukkig nog ongrijpbaar. Het is mogelijk, maar ‘op de lange baan’ nog geenszins zeker, dat de kloof tussen ‘literatuur’ en menigte groter wordt. Men kan dat de literatuur verwijten of de menigte, maar voor mij staat vast, dat een literatuur, die naar de menigte afdaalt, haar geboorterecht verliest. En wie zich troosten wil met de gedachte dat de kloof tussen ‘lectuur’ en menigte dan tenminste met de dag smaller wordt, zal spoedig niet meer weten wat de zeer groten eens met literatuur bedoeld hebben.
Holbrook Jackson zegt in The Reading of Books: ‘We may desire at times to share some of these experiences, but first and last we read to ourselves and for ourselves whatever reasons we may give, and, in an increasingly regimented world this faculty is a precious possession and should be jealously protected as it may well be the last resort of individual expression’. Menno ter Braak zei het wat korter: ‘De beslissing over de waarde van een boek valt altijd tussen dat boek en één mens, niet “den” mens’.
|
|