| |
| |
| |
Mischa de Vreede
Meisjes van de HBS
I
Het was wel een fijn feest. We hadden lekker close gedanst op de verlichte tennisbaan en amerikaans verstoppertje gespeeld in de donkere boomgaard. Er was van alles te eten en te drinken en de muziek was ook goed. Toen riep Anna, de gastvrouw, ons allemaal bij elkaar.
De meisjes moesten een flinke kei zoeken, zei ze, en de jongens een stok halen bij de houtmijt achter de schuur. Iedereen was benieuwd wat dit nu weer voor wild spel zou worden. Ik vond een mooie steen met een scherpe rand; er waren trouwens keien genoeg, want ze hadden een onbegroeide rotsrand in de tuin. Toen we weer allemaal om Anna heen stonden, keek ze op haar horloge.
Nog drie minuten, zei ze, en dan zal ik zeggen wat we ermee gaan doen. Maar jullie moeten je nu vast op gaan stellen: de jongens voorop, met de stokken in de rechterhand, en de meisjes in een halve cirkel erachter. Toen we stonden zagen we de huisknecht de tuindeuren van het hoge zwarte huis openen. In de lichte rechthoek verscheen de silhouet van het invalidenwagentje van Anna's moeder. Haast onverstaanbaar door het getuf van het motortje fluisterde Anna:
Het is dit keer geen spelletje, het is echt. Mijn moeder komt om welterusten te zeggen en: amuseren jullie je? maar wij gaan haar vermoorden. Als ik nu! roep, gooien de meisjes met volle kracht de keien en daarna rennen de jongens erop af en ranselen er met hun stokken het leven uit. Iedereen moet hard hoera roepen, zodat de mensen op straat denken dat het bij het feest hoort.
En meteen riep ze met overslaande stem naar het naderende karretje:
Welterusten moeder, zij die U doden gaan groeten U.
Maar wij hadden onze stokken en stenen laten vallen, de jongens waren bij hun fietsen gaan staan en mompelden dat
| |
| |
het een rotstreek was, dat dit te ver ging. Ergens begon een meisje te giechelen en kon niet meer ophouden. Het karretje maakte moeizaam rechtsomkeert, de huisknecht sloot haastig weer de deuren. De peertjesverlichting, die men expres voor het feest door de tuin had aangelegd, werd vanuit het huis uitgedaan. Hoewel het pas tien uur was, begrepen we dat dit het einde van het feest moest zijn.
Toen was Anna er opeens niet meer. Niemand had haar weg zien gaan en toen we haar naam riepen, antwoordde ze niet. Besluiteloos stonden we bij elkaar; men wilde naar huis, en zelf wist ik helemaal niet wat ik moest beginnen, omdat Anna mij gevraagd had bij haar te blijven slapen. De grote mensen hadden mij gevraagd, wat met Anna aan te pappen omdat ze volgens een psychiater eenzaam was en het moeilijk had. Maar ik wilde nu wel dat het niet hoefde, dat ik naar huis kon gaan, net als de anderen.
Anna bleef weg. Wie het 't eerst zei, weet ik niet, maar opeens waren we er allemaal van overtuigd, dat ze zelfmoord had gepleegd. We gingen de grote griezelige tuin doorzoeken, de jongens vloekend, de meisjes zwijgend en bang, huilend sommigen. We vonden haar hangend met haar knieën om een tak van een pereboom, haar doorzichtige tulen rokken over haar hoofd naar beneden.
Jullie dachten zeker dat ik zelfmoord gepleegd had of zo, hé? vroeg ze toen we samen over het witte grintpad naar haar huis liepen. Ik antwoordde niet, ik was boos.
In de keuken stonden nog veel schalen met allerlei broodjes en grote dozen met duur lekkers.
Kaviaar, wees Anna, en inktvis en krab en oesters. We gingen zitten en aten er een heleboel van; het was lekker maar ongezellig. Er bleef nog heel wat over, we pakten zoveel mogelijk in onze schooltassen, om er de volgende dag onder de les van te kunnen eten en door te geven aan de anderen. Onder de les van Ojeetje, zo noemden we de natuurkundeleraar omdat hij dat altijd zei. We aten altijd onder natuurkunde.
Daarna gingen we naar bed. Voor deze gelegenheid zou Anna bij mij slapen in het grote tweepersoonsbed in de logeerkamer. De kamer was in lang niet gebruikt. Het was
| |
| |
er koud, alles had een onderwaterkleur en het rook er naar nat hondenhaar.
Tot mijn grote opluchting ging Anna zich wassen en omkleden in haar eigen kamer. Ik was toen nog verlegen met mijn splinternieuwe vrouwenlichaam. Ik leek een vreemd oud meisje in de lange spiegel; nog nooit had ik mezelf in volle lengte naakt gezien. Ik stond nog te kijken toen Anna binnenkwam.
Je hebt heel leuke benen, zei ze, maar door het kanten bovenstuk van haar lange lila nachtpon, zag ik, dat zij het met haar borsten beter had getroffen dan ik. Vlug trok ik mijn pyjama aan, mijn beste: lichtblauw met een bloemetje, lastex in de taille, maar veel te wijd.
Zullen we nog een spel doen? vroeg Anna.
Van zuster Anna, stelde ik voor. Een zelfbedacht spel, twee seconden oud.
Hoe gaat dat dan? Ze was erg kieskeurig met spelletjes.
Nou, jij gaat op het bed liggen, met je gezicht in de kussens. Ik klim boven op de spiegelkast en ik vraag: Zuster Anna, ziet gij nog niets komen? Drie keer. En alle drie keren antwoord jij van niet. Dan spring ik van de kast bovenop je, en ik zeg: Sufferd, had dan goed gekeken, hier ben ik al!
Het leek Anna wel leuk, en mij viel het ook mee. We speelden het vier maal. Toen we moe en lacherig onder het zware dek wilden kruipen, vonden we tussen de lakens de askegel van een sigaar; heel het bed rook ernaar. Anna werd wild en woedend.
Dat is van de huisknecht, natuurlijk, het beest, de smeerlap! Het grootste zwijn dat ik ken! Als ik je daarvan ging vertellen, hoe hij vies doet met mijn broertje, de vieze woorden die hij met zeep op de spiegels schrijft! En hij beloert je als je je wast en zelf staat hij te plassen met de wc-deur open! Mijn moeder heeft hem al twee maal een kruk naar het hoofd gegooid, en hem eenmaal in de pols gebeten, omdat hij haar, expres natuurlijk, in het bad liet uitglijden. Trouwens, mijn broertje heeft eens de hele buks op hem leeggeschoten, want hij was erover aan het opscheppen, dat hij voor tien gulden een levende muis de kop af had gebeten.
| |
| |
Ze dacht even na en boog zich toen vertrouwelijk naar mij over.
Mijn broertje, weet je, dat is een echte psychopaat, heeft die psychiater gezegd! Ik kon nog wel terechtkomen, zei hij, maar dat jong is een echte gek, en mijn moeder waarschijnlijk ook, als ze zich zou laten onderzoeken!
En de knecht ook, denk ik. Waarom nemen jullie dan toch geen dienstmeisje?
Omdat een dienstmeisje de schuld is geweest, een dienstmeisje is de schuld geweest, de schuld van alles. Ons dienstmeisje heeft mijn vader verraden, en zodoende. Wij willen er geen meer zien in dit huis. En ik wist het, ik wist dat dat kreng hem verraden zou! Ze verklikte mijn broertje en mij, alleen om een goede beurt te maken; natuurlijk zou ze mijn vader ook verraden. En ik zeg nog: nee vader, er zit geen mot in die vlag, motten komen nooit in vlaggedoek. Pas toch op, vader, zeg ik nog, pas toch op, dat ze u zo niet zien. Maar nee, hij moest per se die hele grote vlag uitrollen en tegen het licht houden. Het was een hele lap, hij moest hem met beide handen wijd uitgespreid boven zijn hoofd houden en dan sleepte nog het andere eind over de grond. Toen kwam Griet binnen, natuurlijk kwam ze binnen, ze moest de tafel dekken. Ik zag haar kijken, eerst bang en toen blij, naar die grote verboden vlag, waar mijn vader achter stond, ik zag ook hoe haastig en gewichtig ze die avond terugliep naar het dorp.
Diezelfde nacht nog kwamen ze de vlag halen. Ze namen mijn vader ook mee en die ging dood: hij kon nooit veel hebben. Toen mijn moeder dat hoorde, sprong ze uit het raam, want ze wilde ook dood. Dat is waarom ze nu in een wagentje rijdt: omdat ze niet eens dood kan gaan wanneer ze wil. Zoals ze niets kan, ze kan niets!
Behalve psychopaten maken, giechelde ik. Anna klopte me goedkeurend op de schouder, een raar gebaar als je in bed ligt.
Midden in de nacht werd ik wakker. Anna praatte tegen me, al een hele tijd, waarschijnlijk.
...en nu zijn we in stilte verloofd, zie je.
Uiteraard, zei ik, want ik sliep nog half.
| |
| |
Het is een neef van mij; hij zit nu nog in dienst. Ze deed het licht aan, en stapte het bed uit. Ze liep weg, de gang op, en ik bleef achter, alleen en bang, want ik dacht aan de loerende stinkende huisknecht. Ze bleef niet lang weg en bracht een groot leren valies mee.
GEHEIM! stond er op, en Wie Dit Opent Gaat Dood!!
't Is toch zo? vroeg Anna, toen ze mij erom zag lachen. We gaan toch allemaal dood. Maar mijn broer en de knecht denken daar niet aan en blijven hier doodsbenauwd vandaan. Mijn hele verloving zit in deze koffer. Alsjeblieft: vijfhonderd vierendertig brieven. Elke postbestelling één, en dan nog vaak één per expresse.
Ze liet me de vijfhonderdste zien: een grote enveloppe, met goudpapier beplakt, de postzegels er als decoratieve kleurvlakjes op aangebracht, en het adres gecalligrafeerd. Vooral de naam van Anna was vol krullen en slingers.
En dan dit nog allemaal!
Boeken, veel boeken, meest met gedichten. En een kunstsmeedketting, gedroogde bloemen, een flesje waar Tabu opstond, een zwarte beha, een stuk gips met een handafdruk erin en nog veel meer. Ik wist niet wat ik er van moest denken, ik nam maar een boek in de hand en sloeg het open. Zomaar, omdat ik van je houd, stond er heel klein in een hoekje van de titelpagina geschreven. Net zo geschrokken als toen ik eens bij het zoeken naar klavertje vieren een vrijend paar in het gras vond, legde ik het boek terug. Ik kreeg de indruk, dat Anna niet zo ongelukkig en eenzaam was als de psychiater en de andere grote mensen geloofden.
Als er toch iemand van je houdt, dacht ik.
Toen ik alles gezien had, gingen we weer eten. Alle toastjes met kaviaar maakten we op, en toen hadden we dorst, en daarom zogen we een hele doos kersenbonbons leeg, alleen het sap eruit, de rest legden we terug. Daarna deden we weer het spel van zuster Anna, maar nu moest ik zuster Anna zijn, en dat was lang zo leuk niet, omdat ik immers geen Anna heette. We speelden het daarom maar twee keer.
Anna liet me ook nog Het Allergeheimste zien: foto's van Nik. Zo heette die jongen. Ze waren òf over- òf onderbelicht,
| |
| |
zodat hij er òf helemaal wit, òf helemaal zwart op stond. Maar pukkeltjes en adamsappel waren altijd goed te zien. Toch zei ik tegen Anna dat ik het een erg mooie man vond, expres zei ik man en niet jongen. Dat vond ze fijn.
We gingen weer slapen. De huisknecht maakte ons wakker met een blaadje thee en een sigaar in de mond; ik moest overgeven. Van die dag af was ik Anna's vriendin en vertrouwelinge, of ik wilde of niet.
Eigenlijk wilde ik niet.
| |
II
Maandagmorgen, eerste uur, aardrijkskunde. Het was het weekend geweest dat Nik zijn verlof bij Anna door zou brengen. Ze was er nog niet, en ik maakte mij bezorgd over haar, want ze waren heel streng op te laat komen, toen. Toen het uur al bijna afgelopen was, kwam ze binnen. Dromerig, zonder te kijken of te groeten, liep ze naar haar plaats, twee banken schuin achter mij. Zonder te gaan zitten, alsof ze alleen in het lokaal was, begon ze haar tas uit te pakken: schriften en atlas op haar lessenaar, pen, potlood en gum in het daarvoor bestemde gootje, en haar broodtrommel in haar vak. Ze had mooie handen, heel anders dan wij andere meisjes: heel lange vingers met enge lange nagels. Ze deed er ook mooi mee, we zaten allemaal naar haar te kijken. Langzaam keek ze op, toen eindelijk de leraar vroeg, wat dat allemaal te betekenen had.
Mijn moeder heeft een brief geschreven; die ligt bij de directeur, zei ze rustig en ze keek mij aan, en lachte naar me, zegevierend en neerbuigend, zoals een groot mens lacht naar een kind waarvan het een weddenschap heeft gewonnen. Ze was heel anders geworden, ze leek gloednieuw en ouder dan wie ook in de klas. Ik werd nog banger voor haar dan ik altijd al was.
Tijdens het volgende lesuur gooide ze een briefje op mijn bank. Direct na lezing verscheuren en opeten!! stond er buitenop. Ik keek achterom, maar ze lette niet op me. Voorzichtig vouwde ik het onder de lessenaar open. Ik heb vannacht met Nik geslapen! las ik. Ik schrok vreselijk.
| |
| |
O god, laat ze me niet vertellen hoe het ging, was het eerste wat ik dacht, en direct daarop: ze krijgt natuurlijk een kind! Ik keek weer achterom, maar ze keek me niet aan, ze was iets in haar kastje aan het zoeken. Ik at het briefje op, en hoe meer ik er over nadacht, hoe banger ik werd. Ik moest telkens naar haar omkijken; met een geheimzinnig glimlachje zat ze aantekeningen te maken en keek niet op. Ik vroeg me af hoe lang het duren zou, vóór het te zien was. Dat Ze Een Kind Kreeg. Ze zou een keer een beurt krijgen en daarbij iets op het bord moeten schrijven. En als ze dan op haar tenen zou staan, met haar rechterarm in de lucht, dan zou het opeens heel duidelijk te zien zijn, voor iedereen. Ze zouden allemaal naar haar buik kijken, en dan naar mij en dan weer naar haar buik, want ik immers was degene die haar vriendin was, en een goede invloed op haar moest hebben!
Maar vóór alles zou ze me uitvoerig en telkens weer willen vertellen hoe het gegaan was, en wat ze gevoeld had, want zo kende ik haar al, Anna en haar dubieuze confidenties. In de pauze probeerde ik zo snel mogelijk langs haar heen te komen, maar ze hield me tegen en trok me bij zich in de bank.
Kijk, zei ze, ik ben iets aan het tekenen, een symbolische voorstelling. Niemand, niemand weet, wat het is. Een verticale brede, blauwe balk, waar ze een schuine rode bliksempijl tegenaan kleurde.
Natuurlijk weet ik het, zei ik, het is zo duidelijk als wat: het begin van het einde van de ongereptheid. Teleurgesteld verfrommelde ze het papiertje.
Je weet altijd meer dan ik dacht, achter dat zoete voorhoofd van je. En ik was blij dat ze me verder met rust liet.
Onder Ojeetje trakteerde ze op moorkoppen. Wegens een heuglijk feit, zei ze, toen hij vroeg of ze nu al weer jarig was. Alle meisjes giechelden; ze had het weer aan iedereen verteld, merkte ik.
Na schooltijd ging ik naar de leraar tekenen. Ik had altijd een goed cijfer bij hem; men zei dan ook, dat ik zijn lievelingetje was. Waarop ik nooit iets terug kon zeggen.
Ik leende altijd boeken over kunst van hem. Als ik dan bij hem was, deed hij tegen me, of ik gewoon een groot mens
| |
| |
was, net als hij. Hij zei altijd dat hij me graag wou tekenen omdat ik op Maria Lecina leek. Ik kende geen Maria Lecina, maar ik hoopte dat het een heilige was of een mooie Romeinse vrouw. Misschien was het zelfs een filmster.
Hij wist dat ik komen zou. Direct na mijn bellen trok hij de deur open, en beduidde me van boven aan de trap, dat ik zachtjes moest doen, want dat de babies sliepen. Zijn vrouw had kortgeleden een tweeling gekregen. Hij hielp me uit mijn jas; bij het binnengaan van zijn kamer wilde ik hem voor laten gaan, omdat hij immers ouder was en leraar. Maar hij behandelde mij als een echte dame, en onzeker liep ik voor hem uit zijn kamer in: een hoog licht vertrek met veel boeken langs de muren; ik zou er wel willen wonen. Ik mocht in een mooie wijde stoel gaan zitten en een dienstmeisje bracht thee binnen. Ze was weinig ouder dan ik en ik schaamde me omdat ze me inschonk zonder me aan te kijken. Ik geloofde dat ze me uitlachte.
Mijnheer had een grammofoonplaat opgezet. De muziek stond langzaam op en begon door de kamer te bewegen. Ik zei ja, ik vond het mooi, nee, ik rookte niet: alleen op zon- en feestdagen. Héél zon en héél feest, zei ik, en mijnheer lachte er om, gelukkig.
Vind je het dan geen feestdag vandaag? vroeg hij, maar ik moest aan Het Heuglijk Feit van Anna en Nik denken, en antwoordde stijf, dat feestdagen alleen op de kalender voorkwamen.
Mijnheer stond op, en haalde een groot boek over Rodin uit de kast. Voorzichtig legde hij het bij me op schoot, en lachend bleef hij kijken hoe ik blad voor blad omdraaide en de plaatjes bekeek. Bij sommige moest ik blozen; ik sloeg ze dan maar gauw om. Mijnheer lachte mij erom uit.
Vind je dat dan niet mooi? vroeg hij. Ik zei niets, ik dacht aan Anna en Nik en ik voelde mijn ogen nat worden: ik kon er niets aan doen. Mijnheer merkte het geloof ik, hij zei dat ik, als ik het boek uit had, een nieuw boek uit de kast mocht gaan halen, en hij ging zitten lezen. Toen kon ik rustig kijken en mooi vinden.
Toen ik het uit had, stond ik op, voorzichtig om mijnheer niet te storen, en ik liep op mijn tenen naar de boekenkast,
| |
| |
waar ik op mijn knieën voor ging liggen. Het tapijt was pijnlijk aan mijn blote huid, en ik trok mijn rok erover heen. Er waren veel mooie boeken, ook één met grapjes, maar het leek me ongepast om juist dat te bekijken. Mijnheer was achter me komen staan, ik merkte het pas toen ik zijn handen, droog en warm in mijn hals voelde.
Waarom doet hij dat nu, dacht ik verward. Hij begon me te strelen, masseerde mijn nek, volgde met zijn vingers de vorm van mijn oren en haalde zijn handen door mijn krullen. Ik koos gauw een boek uit, over de kathedraal in Den Bosch en ging er mee zitten, heel gewoon, net of er niets gebeurd was, maar trillend onder mijn huid. Mijnheer ging achter me op de stoelleuning zitten.
Waarom? Gaat U toch alsjeblieft weg, dacht ik, maar hij ging niet weg, hij legde zijn handen onder mijn borsten en begon me weer te strelen, een verontrustend prettig gevoel.
Van die kathedraal in Den Bosch herinner ik me niets meer. Toen ik al de bladzijden had omgeslagen, stond ik op, en ik zei dat ik naar huis moest. Toen pas zag hij dat ik huilde. Hij nam me het boek uit handen, en met zijn arm om mijn middel ging hij het terugzetten in de kast. Toen hij weer overeind kwam had ook hij een roodgloeiende kleur. Even drukte hij me in volle lengte tegen zich aan, maar ik stompte hem met beide handen tegen zijn colbertjasje en duwde hem weg. Zelf ging ik voor hem uit de deur door, de gang op. Ik had mijn jack al aangetrokken, toen hij mij vroeg of ik niet even de tweeling wilde zien. Ik dorst niet te weigeren.
De babies lagen samen in een dubbelbrede wieg. Het was net een getekend grapje, zoveel leken ze op elkaar. Grote eihoofden, kleine knopneuzen en wijde slappe monden: alles dubbel. Ik stak mijn hand uit, om er één te strelen, maar meneer hield me tegen en vroeg:
Waarom vind je het niet prettig als ik je zo eens aanhaal?
Omdat U immers mijn leraar bent, zei ik, maar meteen had ik spijt van mijn antwoord. Honderdduizend redenen, misschien, maar niet deze. Mijnheer begreep het kennelijk ook niet. We liepen de lichte babykamer weer uit, en ik zei:
| |
| |
Dag mijnheer, maar hij zag mijn uitgestoken hand niet. Hij zei: Wij leraren hebben met plezier gezien, hoe jij tegenwoordig met Anna optrekt. Ze is in een moeilijke periode, en aan een vriendschap met jou kan ze veel hebben, want het is een eenzaam meisje.
Ze is helemaal niet eenzaam, mijnheer, ze is verloofd, in stilte, maar ze praat er met iedereen over, dus U kan ik het ook wel vertellen. Er houdt echt iemand van haar, ze moet wel erg gelukkig zijn, en mij heeft ze niet meer nodig. Trouwens, ik ben toch liever alleen.
En ik rende de trap af, helemaal niet meer zachtjes voor de babies. In die dagen fietste ik naar school, twintig kilometer langs de rivier. Het treingeld dat ik uitspaarde was mijn vakantiezakgeld.
Alles is veranderd, dacht ik, ik durf nooit meer naar school, niets is meer hetzelfde als gisteren en daarvoor. Rotgrotemensen, rotleven, rotwereld, en nooit meer een tien voor tekenen, natuurlijk.
Ik begon weer te huilen; anders huilde ik nooit, omdat het met flink staat, maar die dag huilde ik erg veel. De wind die me de hele lange kronkeldijk tegen leek, kleefde de tranen op mijn wangen, mijn bovenlip voelde strak en korsterig: ik wist mij lelijk van verdriet. Ik kreeg erge honger, en besloot ergens een krentenbol of zoiets te kopen.
Harder dan ik wilde, reed mijn fiets de hoogte af, een klein onbekend dorpje in, maar het bleek zes uur te zijn geweest en de winkels waren dicht.
1957
|
|