een ander, bijna verlegen zoekend naar het woord, van 's levens intensiteit getuigen, en een derde zich door herinneringen babbelend verliezen in zich zelf. Zo zijn de stemmen van ver en nabij in feestgeroes en zo zijn de woorden die opklinken tijdens een receptie onder het geschuifel van voeten, gesprekken terzijde, gerinkel van brekend glas. Zij horen bij het leven van de dichter, zij bepalen wat hij tussen de anderen en voor de andere levens is en was, in die wisseling van mensen en tijden die onze levensgang is. Daarom spreekt eerst diezelfde wisseling van stemmen en mensen uit vijf-en-twintig brieven, die voorafgaan voordat aan de bezoekers het woord wordt verleend. Zij spreken, als de levenden, voor zich zelf en over hem uit wiens leven het dichterschap Roland Holst werkelijkheid werd. En tussen het heen en weer gaan van de gasten, het lachen en de anecdote en het ‘weet je nog toen ik’ van deze bijeenkomst van de levenden en de doden, staat, onmerkbaar-merkbare aanwezigheid, dat dichterschap. Het formuleert zich, reeds rijpend maar toch nog heel jong, in het vergeten proza uit Oxford; het formuleert zich in de volle rijkdom der eigen verantwoording over de beslissende jaren van een winter aan zee. In die bladzijden van het Intermezzo liggen het recht en de noodzakelijkheid van deze bijeenkomst. Daar ligt ook de verantwoording van de aard van deze bijeenkomst die zich, met vrouw en vriend, groepeert rondom de mens [en de man] A. Roland Holst, tot hem spreekt, over hem spreekt, maar luistert en hem aan het woord laat als er rekenschap wordt afgelegd van de daden van de dichter. Daartoe schreef dan ook diens hand eerst, ernstig en ironisch, Roem aan de wand van de feestzaal.
Straks is het feest uit en de dichter weergekeerd, nadat de gastheer glimlachend de laatste gast nawuifde, die na het laatste glas het huis verliet. Dan ligt er nog op tafel een vreemd bouquetje. Hij neemt het op en buigt zich over vreemde en verre aroma's, nauwelijks gekend, toch weer herkend, - als de stemmen die zojuist spraken en weer vervlogen tot de leegte die elk woord achter zich schept; - als het glas dat zojuist nog van de vriendschap sprak en nu, verschalend, voor het venster staat; - als alles wat van