| |
| |
| |
A.G.H. Bachrach
Van ‘Lord Jim’ naar ‘Lucky Jim’
Bespiegeling bij de 100ste geboortedag van Joseph Conrad
In december 1857 wordt geboren in het door Rusland bezette Polen - als enige zoon van een verzetsstrijder die gedeporteerd zal worden en in zijn verbanningsoord sterven - Josef Teodor Konrad Nalecz Korzeniowski. Of in december 1957 Russisch geadministreerde Polen het levenslicht zullen zien die even nadrukkelijk herdacht zullen worden over nòg weer 100 jaar, ligt in de schoot der goden. En zeker of een dergelijke herdenking dan ook weer een zo uitgesproken Engels accent zal dragen als de huidige. Maar dat op dit ogenblik elk Engels week- of maandblad dat zichzelf respecteert in uitvoerige opstellen of op z'n minst in redactionele overdenkingen de aandacht op deze geboortedag vestigt, heeft zijn speciale reden. Voor Engeland is zulks immers vanzelfsprekend omdat de Engelse Letteren, via de metamorfose van Korzeniowski tot Conrad, in deze treffende figuur een van hun zeer grote romanciers mochten winnen. Het is zelfs nog ééns zo vanzelfsprekend wanneer men nagaat dat het Engeland van Lucky Jim bezig is de schrijver van Lord Jim opnieuw te ontdekken en op een geheel aparte wijze te waarderen.
De achtergrond van deze herwaardering vormt uiteraard een onderwerp op zichzelf. Geen bespreking van de ontwikkeling der hedendaagse literaire kritiek in de Angelsaksische landen kan dit aspect b.v. ongestraft verwaarlozen. Maar daarop in te gaan is geen specifiek Nederlandse zaak. Wat dat wèl genoemd mag worden, is de bijzondere rol die een stuk van het Nederlandse wezen kennelijk gespeeld heeft bij de metamorfose in kwestie. Deze rol was nl. zodanig dat, indien de aanraking, ja, de confrontatie was uitgebleven van deze Engels sprekende, Frans opgevoede, Poolse zeeman met een Maleis sprekende, Nederlands opgevoede, Indische planter..., dan
| |
| |
zeker Almayer's Folly ongeschreven was gebleven. En Almayer's Folly is het eerste boek geweest waarmee ‘Joseph Conrad’ zich een plaats in de Engelse Letteren veroverde.
Het tijdstip van deze ‘ontmoeting’ - die op Borneo plaats vindt - valt in 1887. Korzeniowski was 30 jaar oud. Na de Pools-Russische sfeer ontkomen te zijn en als jongeman in Marseille zijn hart aan de zee te hebben verpand, had hij eerst op Franse schepen gevaren en toen een volledige opleiding op de Engelse koopvaardijvloot genoten. Nu was hij pas in het bezit zowel van zijn brevet als ‘Master Mariner’ bij de ‘Mercantile Marine’ als van zijn naturalisatiepapieren als ‘British Subject’. En daarmee was een dubbele bekroning bereikt voor een zeldzaam hardnekkig streven. Natuurlijk is de oorsprong van Korzeniowski's drang naar het Westen in onze eigen tijd gemakkelijker te begrijpen dan een generatie of twee geleden, toen men nog geen door gordijnen gescheiden zones van Europa kende. Het zou echter onjuist zijn in de wordingsgeschiedenis van Joseph Conrad alleen drijfveren te willen zien die voortkwamen uit een situatie welke ons bekend aandoet. Al gedurende zijn illegale werk had Korzeniowski's vader, om afleiding en verlichting te vinden voor de dagelijkse spanning, verhalen van Dickens vertaald, van Marryat, en later, als gedeporteerde, stukken van Shakespeare. Ook met Engelse ‘sea-stories’ was hij zodoende in contact gekomen. Hoe men het dus ook wendt of keert, het is duidelijk dat Engeland en de Engelsen gedurende de jeugd van Conrad een eigen vorm van ‘escape’ vertegenwoordigden die zijn hele verdere leven zou blijven beïnvloeden.
Deze innerlijke noodzaak tot de vlucht in een sfeer welke het diametraal tegenovergestelde belichaamde van de realiteit waarin hij zich bevond, voortgevloeid als die noodzaak was uit de wereld van gevangenschap en onderdrukking waarin hij was opgegroeid, is evenwel niet het enige kenmerk van de geestesgesteldheid zijner ‘formative years’. Een tweede aspect - dat hier natuurlijk geenszins los van staat - is zijn telkens weer terugkerende angst voor mislukking. En in dit verband lijkt het misschien wel de meest ironische lotsbeschik- | |
| |
king in dit van ironische lotsbeschikkingen aan elkaar hangende leven, dat het 't voor Conrad beslist onherkenbare, gedesillusioneerde Engeland van Kingsley Amis en John Wain is dat de documentatie zou opsporen waaruit nu voor het eerst onweerlegbaar zou blijken hoe de schepper van ‘Lord’ Jim niet zijn jeugdig avontuur met Dona Rita en wapensmokkel aan de periferie van de Carlistenoorlog in een bijna dodelijk duel had beëindigd, zoals in The Arrow of Gold staat, maar in een bijna gelukte poging tot zelfmoord.
Tussen Marseille en Borneo liggen tien jaren. Gedurende die tien jaren ontwikkelt de romantische gelukzoeker van de Middellandse Zee zich tot de serieuze ‘sailor’ die in de moeizame jaren van zijn opklimmen als stuurmansleerling Newton's Guide for Masters and Mates zo grondig bestudeert, dat de geest van dit klassieke handboek voor de zeevaart in het rangschikken van zijn gedachtengang te herkennen zal zijn, lang nadat hij de zee vaarwel heeft gezegd en de kaartenkamer voor het schrijfvertrek verwisseld. Maar inmiddels is hij dan ook Engelsman geworden en kapitein, en wordt zijn eerste grote reis als zodanig een reis naar de Maleise archipel.
Deze reis begint in de haven van Amsterdam. Wekenlang moet hij daar in de winter van 1886 op de lading wachten die, zoals we in The Mirror of the Sea kunnen lezen, per schuit uit de provincie moest komen, maar door de strenge vorst was opgehouden. Als hij drie maanden later Java bereikt, wordt hij op de rede van Semarang door een losgeslingerde ra in de rug getroffen en krijgt hij van de Hollandse dokter die hem behandelt in diens beste Engels te vernemen: ‘Ach, my friend, you are young yet. It may be serious for your whole life. You must leave your ship. You must quite silent be for three months - quite silent’. Conrad verkiest zijn rustkuur in een ziekenhuis te Singapore te ondergaan, waar hij niet door zijn onbekendheid met de Nederlandse taal geisoleerd behoeft te zijn. De raad die hem in Semarang was gegeven volgt hij nauwgezet op en, voordat iemand dit had kunnen vermoeden, is hij weer geschikt voor de dienst en kan hij opnieuw aanmonsteren. Dit doet hij op een kustvaarder
| |
| |
van een Arabisch handelshuis, die onder Nederlandse vlag vaart, een Engelse kapitein heeft en een Inheemse bemanning. Weliswaar dient hij als stuurman, maar een dag langer ‘quite silent’ zijn dan nodig was wilde hij tot elke prijs vermijden en een kapiteinsplaats was op dat ogenblik niet beschikbaar.
Conrad heeft een half jaar op deze s.s. ‘Vidar’ gevaren en een vijftal reizen tussen Singapore en Oost-Borneo gemaakt via Bandjermasin, Balikpapan, Poeloe Laut en West-Celebes. Hun lading bestaat uit rubber, kopra en verdere bevolkings-produkten; erg opwindend is zijn ‘ticket’ niet. Wat dit traject evenwel zijn enorme waarde geeft, is dat de door zijn zwarte baard weldra als ‘the black mate’ bekende Conrad hierdoor een unieke gelegenheid krijgt om de Maleise wereld te leren kennen en indrukken op te doen die hem nooit meer zouden verlaten. Juist op deze reizen immers ontmoet hij in levenden lijve bijna alle personen die wij in z'n Oosterse romans vinden: zeelieden, handelaars, rovers en avonturiers... en in de eerste plaats de Nederlander waarvan hij zelf later zou verklaren ‘If I had not got to know Almayer pretty well, it is almost certain there would never have been a line of mine in print’.
In het vierde hoofdstuk van A Personal Record komt een nauwkeurige beschrijving voor van de omstandigheden waarop zijn kennismaking met A.L. Mayer plaats vond, die mistige, vroege ochtend dat zijn schip net gemeerd lag aan de steiger van Boeloengan, een kleine handelsnederzetting aan de monding van de Pantai, boven in Borneo. En wanneer hij op een der laatste bladzijden van die persoonlijke mémoires uitvalt tegen de gebruikelijke misvattingen over de vrije wil, dan is de aanleiding daartoe de herinnering aan zijn eerste bezoek, diezelfde avond, aan Mayer's vervallen voorgalerij. Want hoe gemakkelijk had hij de invitatie kunnen afslaan van die vreemde figuur in z'n flappende, gebloemde pyjamabroek en witte singlet, die somber en zwijgend een Balinese pony in ontvangst kwam nemen welke de ‘Vidar’ voor hem had meegebracht! Dat was niet gebeurd en hij was gegaan. Zodat hij ééns, bij het beantwoorden van de zichzelf gestelde
| |
| |
vraag naar de genese van z'n eerste boek, ruiterlijk zou erkennen hoezeer ‘for many years Almayer and the world of his story’ de ‘companions’ van zijn ‘imagination’ geweest waren. Dat hij daar onmiddellijk op zou laten volgen ‘without, I hope, impairing my ability to deal with the realaties of sea-life’, is daarbij nauwelijks minder betekenisvol.
Is die toevoeging trouwens niet tevens de sleutel - één sleutel - tot dat gehele, mysterieuze complex van gevoelens dat hem tot schrijver getransformeerd moet hebben? Zijn tweede boek werd An Outcast of the Islands en - net als Shakespeare die, na Henry VI geschreven te hebben, terug ging, terug moest gaan, naar waar die koning en dat bewind uit voortgekomen waren en dus Henry IV en Henry V schreef - verdiepte Conrad zich na Almayer's Folly in diens relatie met de verlopen matroos Willems en de plannen die Captain Lingard oorspronkelijk gemaakt had voor hem en voor ‘Almayer’, diens inheemse vrouw, en hun dochtertje Nina. In dit bestek de navrante inhoud van beide boeken na te vertellen heeft weinig zin. Maar in december 1957 de bijna pathologisch vaak herhaalde verzekering van Conrad - ‘J'ay vécu tout cela’ - in verband te brengen met zijn ontmoeting met die eigenaardig fascinerende wrakken van Nederlanders mag toch niet uitblijven. Het was immers inderdaad ‘Almayer’ die de zeeman Korzeniowski in staat stelde om het moeilijkste van wat hij in zijn veelbewogen leven met zich meedroeg, als de auteur Joseph Conrad ‘van zich af te schrijven’. Achter elkaar had Conrad, ingevroren in het IJ en wekenlang door het winterse Amsterdam zwervend, waarbij hij de interieurs zowel van de handelskantoren aan de Prins Hendrikkade had leren kennen als van de trotse cafés in de binnenstad en van de grachtenhuizen der directeuren van de firma die zijn schip gecharterd hadden...; achter elkaar had Conrad een onvermoede kant van het Nederlandse moederland kunnen observeren en een onvermoede kant van de Nederlandse koloniën. Een dramatischer contrasterende ervaring kan men zich nauwelijks voor hem voorstellen, wanneer men er van uitgaat hoe eenzaam, hoezeer een ‘displaced person’ Conrad
èn in Amsterdam èn in de Maleise Archipel moet zijn geweest, hoe overgevoelig
| |
| |
voor de kleinste nuance van menselijkheid en onmenselijkheid, en hoe noodgedwongen ‘quite silent’.
Zoals gezegd, Conrad maakte vijf reizen tussen Singapore en Borneo en zijn ‘ontmoeting’ met de tragische Indo-Europeaan die A.L. Mayer heette bestond uiteraard uit de som van zijn telkens langduriger bezoeken en telkens indringender gesprekken met ‘Almayer and his world’. Maar sinds die tijd voltrok zich dan ook het kristallisatieproces dat twee jaar later zichtbaar zou worden, nadat hij plotseling zijn positie aan boord van de ‘Vidar’ er aan had gegeven, nog 'n enkele reis had gemaakt en toen in Londen was beland, waar hij op kamers vlak bij de Theems ging wonen. Want toen begon hij te schrijven. Jaren later zou hij verklaren dat de aanblik van zijn eerste volgeschreven bladzij een mijlpaal voor hem was geweest, aangezien hij toen wist dat ‘from the moment I had, in the simplicity of my heart and the amazing ignorance of my mind, written that page, the die was cast’.
Toen deze teerling was geworpen was Conrad 32, ongetrouwd en zo rusteloos dat hij over de rode Engelse handelsvlag sprak als ‘the only roof over my head’. Een van de meest opmerkelijke novellen die hij in de volgende jaren zou schrijven is ‘The Secret Sharer’, het verhaal van een ‘onderduiker’ die hij als kapitein aan boord van zijn schip een tijd lang zelfs voor zijn eigen bemanning verborgen moest houden, zodat deze zijn innerlijke wereld kwam te delen als ‘sharer’ zonder ooit tot zijn buitenwereld door te dringen. Dit Kafka-achtige gegeven heeft hij nooit meer zo openlijk uitgewerkt. Maar zoals de impuls welke de kapitein in het verhaal er toe brengt die uit het niets opgedoemde vluchteling een tijd lang in zijn kajuit op te nemen om hem dan weer te laten gaan een plotseling ‘herkennen’ is geweest..., zo lijkt 't toch ook het zichzelf plotseling ‘herkennen’ in de figuur van Almayer te zijn geweest, dat hem er toe bracht de steeds verdrongen kant van zijn eigen Ik een tijd lang in zijn bewustzijn op te nemen om hem dan, belichaamd in zijn kunst, weer te laten gaan. Natuurlijk is het niet zijn evenbeeld dat Korzeniowski in Mayer herkende. Maar wel zijn ‘Doppel- | |
| |
gänger.’ Hoe anders de klei ook zou blijken waaruit die Indische Nederlander gekneed was, ergens had hij gebrand in hetzelfde vuur als deze Poolse Brit, al was hij op 't moment van hun ontmoeting al gebarsten, gebroken, verpulverd. Dit had Conrad gezien, en toen hij het goed gezien had en bewust gezien had, kon hij het niet meer voor zich houden, kon hij zich aan de raad van de Semarangse dokter niet meer storen... en werden de gevolgen inderdaad ‘serious for [his] whole life’.
Weer tien jaar later, d.w.z. tien jaar na zijn confrontatie met Mayer en zijn bezichtiging van de overwoekerde fundamenten van het grootse huis dat deze in het oerbos was begonnen te bouwen om er in te gaan wonen tegen de tijd dat een bepaalde goudschat uit het binnenland zou zijn gearriveerd...; in 1897 schreef Conrad aan een Engelse vriend ‘I have been born too far East where not many cultivate the virtue of reticence’. Nadat hij de Rubicon van het romanschrijverschap was overgetrokken, heeft hij althans op papier de deugd der zwijgzaamheid niet meer beoefend. Welk een fantastisch fenomeen, alleen al taalpsychologisch gezien, het zo ontstane oeuvre is geworden, behoeft hier niet uiteengezet te worden. Dat men na Conrad geen zeeverhaal meer kon lezen zonder instinctief de vergelijking te trekken met zijn boek over de ‘Narcissus’, met ‘Typhoon’, met ‘Youth’ - om een enkele titel te noemen - is een feit geworden waar niemand meer bij stil staat. Dat Under Western Eyes een beeld geeft van de mentaliteit van de Russische conspirator zoals alleen een Pool dat kan oproepen, is men zeker in onze generatie meer gaan beseffen. Maar dat ‘Almayer's Folly’ de naam was waaronder tussen Singapore en Celebes over het bijna steen geworden luchtkasteel werd gelachen van een Nederlander die ook ‘too far East’ geboren was, dat is bij de herdenking van Conrad's ‘centenerary’ in geen enkel Engels opstel en in geen enkele redactionele overdenking te vinden. Toch is 't in het Oxfordse standaard-woordenboek der Engelse taal dat men onder de 5e definitie van het woord ‘folly’ vindt
| |
| |
‘A name given to a costly structure considered to have shown folly in the builder’.
Kan het zijn dat de letterkundigen uit de school van Lucky Jim meer aandacht hebben voor ‘structure’ dan oog voor de ‘builder’ zelf?
|
|