Maatstaf. Jaargang 5(1957-1958)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 619] [p. 619] H.W.J.M. Keuls [Gedichten] Ik zie u niet... Ik zie u niet en weet toch waar gij zijt: Gij hebt de handen in uw schoot gelegd En overweegt in koele heimlijkheid De woorden die de engel heeft gezegd. Wat hier nog zweven kan bereikt u niet, Gij zijt van alle vluchten afgewend; Ik zink in de moerassen van het lied En ben toch de een'ge die uw licht herkent. In eeuwigheid hebt gij geen tranen meer En gij ontvangt wat u werd voorbestemd; Mijn ongeduld schuift angstig heen en weer En van een schaduw blijft mijn hart beklemd. [pagina 620] [p. 620] Het zwaard... Het zwaard dat niet meer in zijn scheede past, De wegen die in duister gaan verloren, De dwang van een gestalteloos bekoren En op het trapportaal de vreemde gast! Terwijl het ondergrondsche water wast Worden er dingen uit den droom geboren: Het zwaard dat niet meer in zijn scheede past Of achter 't huis de wiegelende toren. Al wordt onder mijn voet de aarde onvast, Ik kan nog stemmen zien en beelden hooren; Maar alles wat mij niet wil toebehooren Berg ik behoedzaam in een diepe kast Bij 't zwaard dat niet meer in zijn scheede past. [pagina 621] [p. 621] Gij... Gij die reeds op den drempel stondt En toch niet binnen zijt gegaan; Hebt gij van een gespannen mond Het koude zwijgen ooit verstaan? Werdt gij gekweld door een gezicht Dat uit vergeten nachten rees En onvreê heeft in u gesticht, U achterliet in pijn en vrees? Was u de rijkdom niet genoeg Van een zichzelf verkwistend hart Dat alles gaf en nimmer vroeg En kon aanvaarden zonder smart? Een hand was voor uw hand te zwak, Een and're heeft u voortgejaagd, Totdat de laatste weerstand brak En gij in wanhoop nederlaagt, Achter de bloesems en den lach, Voorbij der dingen cirkelloop, Den schemer van een nieuwen dag, Voorbij den dorst en zelfs de hoop. Want weet: er is geen wederkeer, Geen opstaan en geen herbegin, Altijd dezelfde leege sfeer, Het duister zonder woord of zin. [pagina 622] [p. 622] Nog schijnt uw beeld... Nog schijnt uw beeld tot afscheid niet gereed, Te diep beklemd om de aarde te verlaten, Alsof het heimwee heeft naar 't oude leed En zich verliezen wil in donk're straten. Kon ik uw beeld omvangen met muziek, Misschien ging dan een heldere ochtend open; Maar ik ben droefenis, mijn hart werd ziek, Van mij is geen bevrijding meer te hopen. Eens hebt ge vurig in 't geluk geloofd, Ook als uw stem moest zingen van verdriet, Het glinsterde als een lichtkring om uw hoofd Totdat het wegzonk in een stervenslied; Nu is 't een glans die soms den nacht doorschiet, Dolende vonk die toch niet werd gedoofd. [pagina 623] [p. 623] Slechts eenmaal... Slechts éénmaal is al wat bestaat, Elk ding is in zijn vorm besloten, En begenadigd of verstooten Leven wij binnen ons gelaat. En niemand die iets meer verstaat Dan wat een vogel heeft gefloten Of wat aan droomen schijnt ontsproten, En met zijn hart weet niemand raad. En als Gods adem ons verlaat, Worden de vaten leeggegoten En alle zuilen omgestooten: Met elk van ons 't heelal vergaat, Slechts éénmaal is al wat bestaat. Vorige Volgende