Jesaja [41:8-20]Ga naar voetnoot*
Israëls verlossing nadert
Maar gij, Israël, mijn knecht, Jakob, dien Ik verkoren heb, nakroost van mijn vriend Abraham, gij, dien Ik gegrepen heb van de einden der aarde en geroepen uit haar uithoeken, tot wien Ik zeide: Gij zijt mijn knecht, Ik heb u verkoren en u niet versmaad - vrees niet, want Ik ben met u; zie niet angstig rond, want Ik ben uw God. Ik sterk u, ook help Ik u, ook ondersteun Ik u met mijn heilrijke rechterhand.
Zie, allen die tegen u in woede ontstoken zijn, staan beschaamd en worden te schande; de mannen die u bestrijden, worden als niets en komen om; gij zult hen zoeken, maar niet vinden, de mannen die u bestoken; zij worden als niets, ja vernietigd, de mannen, die tegen u oorlog voeren. Want Ik, de Here, uw God, grijp uw rechterhand vast; die tot u zeg: Vrees niet, Ik help u.
Vrees niet, gij wormpje Jacob, gij volkje Israël! Ik ben het, die u helpt, luidt het woord des Heren, en uw Verlosser is de Heilige Israëls. Zie, Ik stel u tot een scherpe, nieuwe dorsslede met dubbele sneden; gij zult bergen dorsen en verbrijzelen, en heuvelen zult gij tot kaf maken. Gij zult ze wannen, en de wind zal ze opnemen en de storm zal ze verstrooien; maar gij zult juichen in den Here, u beroemen in den Heilige Israëls.
De ellendigen en de armen zoeken naar water, maar het is er niet, hun tong verdroogt van dorst; Ik, de Here, zal hen verhoren. Ik, de God van Israël, zal hen niet verlaten. Ik zal op kale heuvels rivieren doen ont-