Utrecht heeft het aan de elkaar opvolgende regeringen verweten, dat zij altijd een alumnus van de Leidse Universiteit tot eersten burger hebben verkozen voor de gemeente. Fockema Andreae heeft dit verwijt gestild. Hij is ‘een der onzen’ geworden. Zijn toewijding aan Utrecht is zo groot geweest, dat men welhaast kan zeggen:‘hij was met de stad getrouwd’.
Hier ontmoeten wij den burgemeester, die burgervader werd. Hij kende, door zijn lange wandelingen, iedere steen van de stad. Hij deed veel wel. Ook in de raad was hij een vader. Tegen Sinterklaas, als de eindeloze begrotingsdebatten en onstuimige politieke conflicten waren afgelopen, dan trakteerde hij de raadsleden op banketletters, wijn en limonade. Zelfs kregen zij een pakje lekkernijen mee naar huis voor de kinderen. En de politieke spanningen verdwenen wanneer de Raad in de antichambre genoot van de burgemeesterlijke gaven.
De bevolking kende hem en gaf hem haar genegenheid, omdat hij dikwijls in haar midden was. En wie met Utrecht verbonden is, hij zal nooit de avonden vergeten, waarin men wandelde door de plantsoenen, waarop de studeerkamer van zijn woning uitzicht gaf en men den burgemeester kon aanschouwen voor het open venster, een boek in de hand en dus min of meer gemeenzaamheid kreeg met zijn huiselijk leven.
Wij zouden niet gewagen van zijn staat van dienst als magistraat. Dat is misschien maar goed, want het zou een afzonderlijk opstel vereisen, dat de ons toebedeelde ruimte te buiten zou gaan. De naam Fockema Andreae vertegenwoordigt een stuk Utrechtse stadsgeschiedenis.
Uitbreidingsplannen, doorbraken, bouwkundige restauraties, heel het nieuwe beeld van de stad, het vond onder zijn bewind ontplooiing en dat bewind werd gesteund door een ontzaglijke feitenkennis, een vermogen tot het doorgronden van de problemen en een altijd werkzame precisie. Het was een precisie, die voortkwam uit zijn wetenschappelijke geest, maar die ook bevrediging gaf aan zijn aesthetische