enkelen, die er, hoopvol en belangeloos, den toon aangaven -een toon, die mij altijd nog de even ontroerende als diepzinnige uitdrukking ‘in de menschen een welbehagen’ in de herinnering roept.
Na den bangen nacht en den huiveringwekkenden dageraad, die er op volgden, denk ik aan die jaren terug als aan een milden zomeravond. Achteraf, en oudgeworden, dankt het heimwee, dat van geen wereld en geen tijd ooit wilde weten, het aan die weinige jaren, dat het binnen wereld en tijd toch een rustoord vond, en geen rustoord verliest aan waarde door het besef, dat het geen bestemming is.
Van hen, die dit oord bleven bewonen, zijn er nog maar zeer weinigen, binnen wat voor ons later de wereld werd, in leven gebleven. Van die weinigen worden er hier twee aan het woord gelaten.
Marie Cremers voegt aan haar onvergetelijke ‘Jeugdherinneringen’ [later als ‘Lichtend Verleden’ verschenen bij de Wereldbibliotheek] enkele bladzijden toe, gewijd aan haar, die - raakt zij ooit vergeten - de vergetelheid zich voor zichzelf zou doen schamen. En Lizzy Ansingh - die niet genoeg kan schilderen, maar veel te weinig schreef - bewijst ons hier, behalve door een springlevend en speelsch rijm voor een jubileerende vriendin en collega, wat er uit die oude doos tevoorschijn kan komen door een gedicht, dat zij schreef met haar penseel, nadat zij het eerst in haar hart had gedoopt. In jaren las ik geen gedicht, dat zoo on-modern is, en zoo fonkelnieuw.