| |
| |
| |
R. Blijstra
Kringloop
Hij was een man van het boerenland, waarschijnlijk op een ongelegen ogenblik overgebracht naar de stad en, onwennig dwalend, in het avontuur van het ongekende verstrikt. Wat stevig gebouwd voor de steedse kleren, die zijn van nature trage gebaren plomp deden schijnen en zijn verweerd gelaat roder maakten dan het in werkelijkheid was. Met zijn net iets te veel naar achteren geschoven hoed, zijn zware gang en de los omlaag hangende armen maakte hij indruk op kleine winkeliers, die hem vertrouwden, omdat hij altijd degelijke waar afleverde, of als hij dit niet deed, hen eerlijk vertelde, dat zijn aanbieding goedkoop was doch in zijn ogen van lagere kwaliteit.
Ondanks deze oprechtheid zou men hem niet rechtschapen kunnen noemen. Hij hield van het geld en wat men daarvoor kon kopen, hij hield van zijn persoonlijke genoegens en deze brachten hem meer dan eens buiten het bestek van zijn burgerlijk bestaan. In zijn vurige drang naar de weelde van het leven hield hij geen rekening met de plichten, die uit vroegere daden voortvloeiden en zo was hij dus een wankelbaar echtgenoot, die het tijdverdrijf in café's en soortgelijke gelegenheden verkoos boven de huiselijke vrede. Reeds in de plattelandsstad, waar hij aanvankelijk woonde, liet het gevoel, dat elders de lichten en het asfalt, de vrouwen en de glazen lokten, hem niet met rust en dikwijls trok hij naar de oorden van vermaak voor zaken en bleef dan enkele weken weg om na afloop van zo'n uitstapje, niet zozeer berouwvol dan wel gekalmeerd terug te keren en dan maandenlang als een nijvere burgerman zijn dagen in het hem vertrouwde gezelschap van kennissen, vrienden, vrouw en kinderen te slijten.
Hij werd nooit het slachtoffer van zijn lusten en hield in zijn mateloosheid maat; het kwam zelden voor, dat hij te veel dronk en evenmin besteedde hij meer dan strikt nodig was aan vreemde vrouwen: daarvoor was hij in de zonde
| |
| |
te berekenend. Hij werd niet het slachtoffer van zijn lusten, hoogstens van zijn zucht om snel rijk te worden.
Het ging hem, ondanks het feit, dat hij goed verdiende, niet vlug genoeg. Daarom liet hij zich gemakkelijk door effectenhandelaars overhalen zijn geld in papieren te steken, die naar hun zeggen, weldra in waarde zouden stijgen. Doordat hij zelf echter geen deskundige was en koppig, haastig een kleine winst nam en zijn bezit vasthield als de markt omlaag ging, verloor hij doorgaans een groot deel van de bedragen, die hij met zijn arbeid had verworven.
Het scheen hem weinig te kunnen schelen en het verlies maakte hem niet wijzer, zodat zijn kapitaal langzamer dan nodig was aangroeide en hij enkele malen zelfs geheel opnieuw moest beginnen. Op zulke ogenblikken ontplooide hij dan echter een verbazingwekkende werkkracht en binnen enkele jaren was hij weer een man, die ‘goed voor zijn geld’ was, totdat een volgende speculatieve belegging hem opnieuw dwong al zijn energie aan zijn tijdelijk geschokt crediet te wijden.
Uiterlijk een eerzaam burger met een vaste plaats in de maatschappij was hij in zijn hart een avonturier, die niet besefte, dat de onrust, die hem zowel plaagde als streelde, voortkwam uit de omstandigheid, dat hij in twee werelden leefde, waarvan de ene te klein, de ander te ingewikkeld voor hem was: een typisch slachtoffer van de verstedelijking van zijn land. Op den duur hield hij het niet langer uit en verhuisde naar de hoofdstad. Dit besluit, dat een vereenvoudiging van zijn levenswijze met zich mee had kunnen brengen, deed dit echter niet. De onrust, die hem eertijds slechts eens in de drie maanden plaagde, beving hem nu dagelijks. Hij werd een uithuizig mens, voortdurend op zoek naar een onomschreven avontuur, dat hem 's avonds naar de pleinen en straten van het centrum lokte en dat hij, niet vindend, meestal verving door vage gesprekken met vlotte mannen. Zijn geweten schreef hem soms voor zijn vrouw mee te nemen, die dan onwennig in een haar vreemde omgeving, en met haar plattelandsaccent verlegen, met andere vrouwen praatte, die evenals zij hun echtgenoten in het spoor trachtten te houden.
| |
| |
Zij verveelde zich bij de kleine orkesten, blinkende flessen en met roze zijde beklede wanden, waar de vrolijkheid als beroep wordt beoefend en haar lach klonk schaars en schel in de benauwde ruimten der opgeschroefde vreugde. Hoezeer ze ook haar best deed, zij paste niet in het uitgelaten gezelschap der feestgangers, keek al te bevreesd naar de snel geledigde en even snel gevulde glazen en slaagde er nauwelijks in haar afkomst te verbergen door een wat opvallende en lossere kledij.
Langzamerhand gaf zij het op en wendde hoofdpijn voor om thuis te kunnen blijven, doch als dan de deur van het huis achter haar voortvarende echtgenoot dichtklapte, geraakte zij in paniekstemming en vond die avond geen afleidende gedachte meer. Een enkele keer verzocht zij een van de oudere kinderen hun vader onopvallend te volgen, doch nadat elk van hen, beschaamd heengegaan en na een korte poos teruggekeerd, verzekerde, dat ze hun vader in het gedrang waren kwijtgeraakt, bleef haar slechts de keuze tussen berusting en twist. Meestal koos zij het eerste, doch soms kwamen felle woorden over haar lippen, die, met zorg kwetsend uitgezocht, de man het recht gaven kwaad weg te lopen. Zij beiden waren nog tamelijk jong, tegen de veertig, en de herhaaldelijke woordenwisselingen brachten hun nog immer aanwezige genegenheid in verwarring, zodat zij weldra vervielen in een schier eentonige regelmaat van heftige ruzies en even heftige verzoeningen. De kinderen, niet begrijpend wat er eigenlijk voorviel, namen gewoonlijk de partij op voor hun moeder, die daarop het verwijt te horen kreeg, dat zij erop uit was hen van hun vader te vervreemden en het duurde slechts enkele jaren of een gezin, dat met enig begrip voor verantwoordelijkheid in gematigd geluk samen had kunnen leven, was een broeinest van onbeheerste stemmingen geworden. Het einde kwam snel, zoal niet onverwacht: de al te levenslustige echtgenoot verliet zijn huis en trad als een vrij man de wereld van zijn dromen binnen.
Het was hem wellicht niet zozeer om die vrijheid te doen geweest: de omstandigheid, dat hij zich snel, zij het wat de
| |
| |
geest betreft onvolledig bij het grotestadsleven had aangepast, terwijl zijn vrouw, reeds behoudend van aard, in lijdelijk verzet zijn ontwikkeling trachtte tegen te gaan, was de eigenlijke oorzaak van de zich haastig voltrekkende breuk geweest.
Aanvankelijk bracht de scheiding van zijn gezin een ietwat loszinnige tijd met zich mee, doch hij herstelde zich spoedig en wijdde zich weldra geheel aan de uitbreiding van zijn zaken. Doordat na de eerste wereldoorlog de koopkracht van het Nederlandse geld enorm was gestegen, kreeg hij de gelegenheid in het buitenland goedkoop de waren te verwerven, welke hij met flinke winst in het binnenland afzette. Indien hij gewild had zou hij in staat geweest zijn een groot bedrijf tot bloei te brengen, maar het persoonlijk contact met zijn klanten was hem liever dan het toezicht op personeel en boekhouding, zodat hij zijn omzet opzettelijk beperkt hield tot een omvang, welke hij gemakkelijk kon overzien.
Het leek wel, alsof zijn neiging tot expansie de uiterste grenzen had bereikt en dat het besef van zijn niet naar grootse daden verlangende doch op het verkrijgen van geld gerichte koopmansgeest hem een in commercieel opzicht eenvoudig bestaan voorschreef. De winsten uit zijn bedrijf belegde hij echter als vroeger uiterst speculatief, het avontuur van het kansspel verkiezend boven dat van het door hem gekende handelsleven.
Nadat op deze wijze blijkbaar een evenwicht tussen zijn capaciteit en zijn werkzaamheden was ingetreden trouwde hij met een Duitse vrouw van armoedige afkomst, doch een stedelinge, die hem de baas was op het asfalt, maar die in gestalte en optreden op zijn vroegere echtgenote leek. Hoewel haar liefde voor de meer dan tien jaar oudere man vermoedelijk mede ontstaan was, doordat hij blijkbaar in staat was haar een onbekommerd leven te verschaffen, verliet zij hem niet toen hij na een snelle daling van de beurswaarden zijn gehele kapitaal had verloren. Zij kregen geen kinderen en het is niet onwaarschijnlijk, dat zij tijdens de lange reizen, welke hij moest maken om zijn geschokt crediet weer te herstellen, van zijn afwezigheid gebruik maakte om zich met
| |
| |
anderen te vermaken, maar haar gehechtheid was eerder dan haar trouw boven alle twijfel verheven.
In de loop der jaren wist zij hem te overtuigen, dat Duitsland na de eerste wereldoorlog onrechtvaardig behandeld was en hoewel zij hem er niet toe kon brengen zich bij een Duitsgezinde politieke partij aan te sluiten, was hun verschil in nationaliteit geen beletsel voor een redelijk gelukkig samenzijn. De politiek had nooit deel uitgemaakt van zijn gezichtsveld en internationale vraagstukken hadden hem slechts belang ingeboezemd voor zover hiervan een reactie op de beurs het gevolg was geweest. Het begrip ‘totalitaire staat’ was hem niet duidelijk, maar de Duitsers waren zijn handelspartners en leverden hem goede waar voor weinig geld. De Jodenvervolgingen in Duitsland maakten weinig indruk op hem, omdat de vervolgde Joden Duitsers waren, vreemdelingen dus. Zijn aangeboren, luchthartig cynisme, dat zich placht te uiten in zinnen als ‘Geld regeert de wereld’, of ‘Een man is zo oud als hij er uitziet’, waarvan de strekking nooit uitmondde in een logisch doordachte, zij het ook nog zo bekrompen wereldbeschouwing, verliet hem toen de Duitse legers Nederland bezetten. Hij werd minder spraakzaam en vertoonde zich slechts zelden in de stam-café's, waar zijn vrienden, in politiek opzicht karakterloos, de nieuwe situatie op gedempte toon bespraken om hun aanpassing tot de zwarte handel voor te bereiden. Zijn eigen vak, de meubelbranche, leende zich daar niet voor en hij overwoog zelfs niet de mogelijkheid op een andere wijze dan hij steeds gewend was geweest zijn brood te verdienen. Want het werd nu weldra een kwestie van brood en niet van geld: de eens zo handige zakenman zag in de onvoorziene omstandigheden, waarin hij geplaatst was, geen kans zich te handhaven: de in- en verkoop was voor hem steeds een zaak van kwaliteit en prijs geweest: nu de kwaliteit er niet meer toe deed en de prijs buiten alle proporties steeg, voelde hij zich in de ontredderde maatschappij als een drenkeling, wien een avontuur wordt
opgedrongen, dat hij nooit heeft gezocht.
Tegenover de inkrimping van het leven, die de bezetting met zich meebracht, vond hij geen verweer, tegen de ver- | |
| |
ruiming, welke in die tijd het huwelijk met een Duitse vrouw met zich meebracht, nog minder. Zijn zwager, gedetacheerd in Amsterdam en een geregelde gast, gaf weliswaar aan zijn verzoek gehoor om geen strijdmakkers mee te brengen, maar de voertaal in zijn huis werd het vreemde idioom, dat zo onwennig langs de stille grachten schalde, terwijl de etenswaren, geflankeerd door flessen drank een te schrille tegenstelling vormden tot de benauwende duisternis van de avonden. Zijn weigering aan de feestelijke maaltijden deel te nemen, als de Duitsers weer een roemrijke overwinning hadden bevochten, werd met spottende verbazing, ook van de kant van zijn vrouw ontvangen; een nadere verklaring leek hem zinloos, nadat hij eens getracht had zijn standpunt uiteen te zetten.
Hij ging nog veel op reis en hield tegen verhoogde, maar voor die tijd nog redelijke prijzen uitverkoop van zijn voorraden, die niet in beslag waren genomen, vermoedelijk, omdat hij met een Duitse vrouw was getrouwd. Toen hij echter, laat thuiskomend, een vrolijk gezelschap had aangetroffen, waarvan een deel in uniform was gestoken en een ander deel haar uniform reeds had uitgetrokken, was hij, onpasselijkheid voorwendend, onmiddellijk naar bed gegaan. Ondanks zijn verwarring had hij het portret van de toenmalige leider der Duitsers als het idool van een wilde volksstam op de muur zien prijken en hij maakte zijn vrouw hier de volgende ochtend een verwijt van. Zij bleef, blijkbaar reeds geruime tijd door haar broeder en diens vrienden beïnvloed en bovendien onder de indruk van de voortdurende zege der Duitse wapenen, standvastig en deelde hem mede, dat zij het portret niet wilde verwijderen. Zijn overtuigingskracht en haar hardnekkigheid voerde tot een compromis: het portret werd aan de binnenkant van een kast bevestigd, die gesloten bleef, zo lang hij thuis was en geopend kon worden als hij de woning verliet.
Zo op de grens van huwelijksgeluk en fatsoen levend kon hij niet verhinderen, dat een tweede invasie hem belaagde, schijnbaar vreedzamer dan die welke zijn volk had overrompeld, doch nog moeilijker te keren. Van nature welgedaan, begon hij ten gevolge van de weigering van het hem
| |
| |
aangeboden, zo verleidelijke voedsel te vermageren en sloop weldra als een al te fors gebouwde schim door een Luilekkerland van onbezorgde feestgangers, weldra aangeduid als iemand, die, vrijwillig het leed zoekend, als een overigens onschuldige idioot beschouwd moest worden.
De aanvallende partij kreeg ten slotte de overhand, hij deelde zijn vrouw mede enkele weken op reis te gaan om nog enkele zaken in het Noorden des lands af te wikkelen en nam afscheid.
Hij had de stad, waar hij verblijf wilde houden, voor enkele weken of langer, na ampele overweging gekozen: het hart van de streek waar hij vandaan kwam. Twintig kilometer was de afstand tot de plaats waar hij geboren was, twintig kilometer ver lag de stad, waar hij zijn jeugd had doorgebracht en zijn eerste vrouw had leren kennen, die hem daar hun kinderen had geschonken, op twintig kilometer ook bevond zich de stad, waar hij gewoond had voor hij naar Amsterdam verhuisd was. Naar een van de drie genoemde plaatsen kon hij niet gaan: men kende zijn levensloop daar te goed om hem met vreugde te ontvangen en hij was te trots om de kans te lopen in genade te worden aangenomen. Hij had geen spijt of wroeging, doch hij ontveinsde zich niet, dat hij in de ogen van degenen, die hem jong gekend hadden een mislukkeling was, die tot overmaat van ramp, tot straf, in het vijandelijke kamp verzeild was geraakt.
Alvorens zich in het ziekenhuis te vervoegen, waar hij consult wilde vragen voor de maagkwaal, die hem de laatste maanden ondragelijke pijnen veroorzaakte en die, naar hij vermoedde, ongeneeslijk zou zijn, wandelde hij verscheidene malen door de hem zo vertrouwde stad. De stad, die aanvankelijk, ‘het grote leven’ had betekend, voorzien van een directe verbinding met de hoofdstad, versierd met brede winkelramen en modieus geklede meisjes, met hotels, waar de stoelen met trijp bekleed en de portiers in uniform gedost waren, waar zelfs ‘in zijn tijd’, nu vijfentwintig jaar geleden, in een cabaret van hoofdstedelijke artisten de blote meisjes zijn zinnen hadden verbogen naar de steeds onles- | |
| |
bare begeerte.
Hij liep langs de grachten in verdiepingen, die men hier de ‘kelders’ noemde en keek op naar de scheve, oude toren, in de liederen en legenden van zijn streek genoemd als het baken van een onwankelbaar evenwicht, waar zijn streekgenoten zich naar richtten: het teken van hun saamhorigheid en trouw. Een kleine gemeenschap, in zichzelf besloten en onmiddellijk degene uitbannend, die haar verliet, bekrompen en scherp in haar oordeel, doch veilig voor hem, die de ongeschreven wetten naleefde.
Het grote avontuur genaakte en op dat ogenblik besefte hij, dat zijn leven een gedurige vlucht was geweest, een vlucht naar de aarde en van de hemel af. Een vlucht naar het vertrouwde, het bereikbare, hoe ver ook verwijderd, geboren uit angst voor een avontuur van de geest. Ongewapend had hij de vertrouwde omgeving van de gezamenlijke vrees voor de geheimen van leven en dood, overwonnen in de gezamenlijke bruiloften en begrafenissen, verlaten en zijn eigen weg gezocht, van het onbekende naar het onbekende zwervend tot hij in de landen van de buitenste duisternis was aangekomen.
Hij huiverde bij de gedachte aan zijn eenzaamheid, aan het grillige, nauwelijks door hemzelf bepaalde spoor, dat hier eindigde. Nog zonder nauwkeurig te beseffen wat er met hem ging gebeuren begaf hij zich in een slaap, die onmerkbaar eindigde in de stilstand van zijn rumoerig hart. Zijn lichaam bleef roerloos liggen, tussen de plaatsen, waar hij geboren was, zijn jeugd had doorgebracht en verbonden met anderen had geleefd. Het leek alsof hij nooit was weggeweest.
|
|