Ed. Hoornik
Dodenherdenking in Bergen-BelsenGa naar voetnoot+
Ondergaande zon op de Lüneburger-heide. Het klinkt romantisch. Auf der Heide steht ein kleines Blümelein... Dat zongen ze hier, de S.S. Want de heide waarop ik sta, heet Bergen-Belsen! Het geschut van de Engelsen en Amerikanen, die hier vanmiddag manoeuvres hielden, is stil geworden. Er is nu alleen de wind, die klaagt over het meest verloren en meest verlaten kerkhof van West-Europa.
Hier, vlak voor mij, staat een gedenkteken en op dat gedenkteken een inscriptie: ‘Israël en de wereld zullen blijven denken aan de dertigduizend joden die in dit concentratiekamp gedood werden door de moordenaarshanden van de nazi's. Aarde, neem het bloed niet op, dat hier vergoten is’.
Dertigduizend... Het zijn cijfers. En de muur voor me, met opschriften in vele talen, is steen, koude steen. Wat moet ik hier aan met cijfers en met stenen? Is dit het, waartoe gij zijt gedeformeerd, doden van Bergen-Belsen? Ik moet het vragen aan de bomen, aan de vogels, aan de hemel, aan de aarde. Die hebben het gezien.
Er was hier een kamp. Barakken. Prikkeldraad. Kalk. Lijken. Lijken metershoog. Schimmen de levenden, als vogelverschrikkers zo mager.
Het was een voorjaarsavond als nu. Kom dichterbij. Herken je hem? Daar staat Maurits. Grauw van het vuil, grauw van de wonden; murw geslagen, murw getrapt. Verscheurd van heimwee, staat hij bij het prikkeldraad. Buiten de tijd. Buiten het leven. Leven is: luizen, buikloop, typhus; zand, koolas, stof; de bunker, de S.S.
Omdat je jood bent, Maurits, sta je daar. Omdat je jood bent, zeggen de bomen; omdat je jood bent, zegt de wind; omdat je jood bent, zeggen de stenen. Daarom alléén. Vorige week heeft de vuilniswagen je vrouw gehaald. Het regende een beetje. Je mocht niet mee. En daarom ga je nu elke avond naar die plek bij het prikkeldraad, waar je afscheid moest nemen, élke avond, tot het donker zich over je ontfermt.