Maatstaf. Jaargang 4(1956-1957)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 1] [p. 1] A. Roland Holst Wintertij 1 Losser van wat of wie ook, en vitaler dan in die bange jeugd, komt, heet en koud, geest, overmoediger en verticaler dan ooit nog, overeind. De winter houdt volstrekte heerschappij: al in geen weken hoort men de zee in deze kuststreek meer. Verbeten, onberustend in het teeken des doods, gaat leven onderhuids te keer. 2 Speelt het scherp wintertij mij parten? waagt scherper verweer meer dan valt op te brengen in handgemeen met al dit ijs? verdraagt de geest nog dit invriezen? navelstrengen verstijfden tot bij de oerschoot. Maar de ziel herinnert zich de bijslaap en het Eden des vleezes nog: als nu dooi maar inviel droop dit klein dak weer van een warm verleden. [pagina 2] [p. 2] 3. Geen verre zee meer, geen kristal, en geen hartstochtelijke kou; geen inkeer meer, en geen heelal - enkel nog, momplend, rouw. 4. Maartzon koestert de kamerplant, maar buiten bevliegen zon en zeewind open beemden - Daarheen, naar buitengaats, buiten die ruiten, hunkert oud en wild heimwee: naar de ontheemden, uitzwalkenden naar het geheim. Houdt vrees nog honkvast? moet ik hier te sterven leeren: naar hart wel Christen, maar naar ziel en vleesch Heiden, nooit te bekeeren. Vorige Volgende