‘Ze hebben al veel te veel gezegd, Bella. Ik zal hun het zwijgen opleggen’.
‘En als ze zich het zwijgen niet laten opleggen?’
‘Dan zullen de gevolgen niet langer voor jou zijn maar voor mij. Help me, Bella, de fout, die ik heb begaan, goed te maken’.
‘Nardo heeft de fout al goed gemaakt’.
‘Voor jou, Bella, maar niet voor mij. Help me te boeten voor mijn schuld. Het is mede door mijn toedoen dat Nardo in de gevangenis is gekomen’.
‘Daar is niets meer aan te veranderen, ook al ga ik mee naar de kerk’.
‘Dat weet ik, Bella, maar ik heb schuld. Help mij mijzelf te reinigen’.
‘De dorpelingen zullen het mij niet vergeven als u met mij de kerk binnenkomt’.
‘Ik heb mijn preek voorbereid. Mijn preek zal hun het zwijgen opleggen’.
‘En als zij zich het zwijgen niet laten opleggen?’
‘Dan heb ik gefaald, Bella. Dan zal ik weten dat ik heb gefaald in mijn roeping als predikant’.
‘Zij zullen zich tegen u keren’.
‘Wanneer ik faal als predikant hebben zij het recht zich tegen mij te keren. Zij hebben het recht mij uit te krijten en te bespotten wanneer ik faal. Maar laat mij niet falen als mens. Help mij, niet als mens te falen, Bella’.
‘Zullen ze Nardo vrij laten als ik naar de kerk ga?’
‘Daarover hebben de dorpelingen geen zeggenschap. Maar ze zullen weten dat ik naast je sta. Ze zullen weten dat ze je onrecht doen’.
‘Daarover zullen zij zich wreken. Op mij en op u’.
‘Niet op jou, Bella, maar op mij. Dat is wat ik begeer, Bella. Ik snak ernaar mij aan hun wraak bloot te stellen. Ik snak ernaar te boeten voor mijn schuld’.
‘Schuld?’
‘Ja, Bella, schuld. Sinds de dag waarop ik je heb uitgeleverd aan boer van der Leeuw heb ik geen rust gehad. De rozengeur, Bella...’
‘De rozengeur? Welke rozengeur?’