Maatstaf. Jaargang 2(1954-1955)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 334] [p. 334] A. Marja [Gedichten] Een psychiater Soms als er iemand op zijn divan ligt zich los te kronkelen uit een neurose, begint hij aan zijn binnenkant te blozen om wat er gaapt tussen zijn overwicht en 't knaapje dat nog altijd in hem leeft met spillebenen, lokken, meide-kleren en, later, dat hardnekkig masturberen waarvan zijn moeder nooit geweten heeft. De angst dat al die anderen 't begrijpen kan af en toe nog in zijn liezen knijpen, maar laat hem los zodra hij spreekuur houdt. Alleen die blos, - omdat wie tot hem komen niet weten hoe de droesem hunner dromen cement wordt waarmee hij zijn vesting bouwt. [pagina 335] [p. 335] Wakende Wie in een nacht vooruitloopt op het sterven, hij ligt te denken aan een vreemde grens: aan deze kant is men een levend mens, aan gene zijde vlees dat gaat bederven. Bij alle wijsheid die men mag verwerven behoudt die grens iets angstig onbekends: men kan het scherpst vernuft er bot op kerven ofwel 't verhullen in een vrome wens. Ik doe dat nu niet meer, ik kan slechts even de voorsmaak van die overgang beleven als ik mij leeg voel storten in de schoot van wie nu slaapt waar ik, alleen gebleven, mij vaag bedroefd lig rekenschap te geven hoe zelfs haar warmte eens kil wordt in de dood. Vorige Volgende