walg waren het natuurlijk gevolg van zijn Christen-zijn. Hij wist zeer goed, dat het aan Christenen verboden is om de eigen of andermans troebele zwakheden te verheerlijken al was het maar door er spitsvondige analyses aan te wijden; hij mocht, als Christen, de zonde niet voorstellen als de gepaste of noodzakelijke aanleiding van een louteringsproces.
Gij, Herman Teirlinck, zijt een heiden (zover het uit uw boeken blijkt). De scrupules van uw vriend zijn de uwe niet. Zoals alle heidenen van waarde zoekt ge uw geestelijk evenwicht te handhaven door middel van de objectieve waarneming, en waar het zijn moet, van de objectieve bejegening of bestraffing van goed en kwaad. Uw analyse is uiteraard verstandelijk toegespitst, voorbereid en uitgevoerd. Uw lezer heeft het raden naar de persoonlijke drijfveer die Herman Teirlinck tot schrijven noopt over datgene wat hij schrijft. Want alle zelfbeheersing of vermomming ten spijt, blijft ge, zoals alle waarachtige kunstenaars, een individualist, d.i. een persoonlijkheid. Uw objectieve waarneming is niet de waarneming van uw buurman, maar de uwe. Laat het me nog eens anders uitdrukken: uw objectiviteit is misschien een supervorm, een cristallisatie van subjectieve ontdekkingen.
Uit uw boeken valt niet uit te maken of ge de passie hebt gekend als persoonlijke belevenis. Doch het komt me al te gemakkelijk voor om u zondermeer als een aestheet te doodverven. Als geen ander auteur in Vlaanderen hebt ge het menselijk schouwtoneel van passies doen daveren en kraken. Gij hebt de wijsvinger uitgestoken in de richting waar het lelijke en het schone, het verdorvene en het levenskrachtige in een worsteling op leven en dood was gewikkeld. Het rottende en het ontluikende in leven en werken wist ge te begrijpen, van u af te stoten of naar u toe te halen. En als uw lezer in het onzekere verkeert om dingen waar hij geen affaires mee heeft, dan ontwaakt er een ironische flits in uw blik. Door het gapende gemeen laat ge u met plezier voor een (litteraire of verliteratuurde) wreedaard uitschelden.
Karel van de Woestijne heeft zich, in proza en poëzie, als een martelaar van het zelfmisprijzen voorgesteld. Gij, Herman Teirlinck, kent enkel de spijt, het leedwezen om de kleinheid en berooidheid van de arme ziel die al eens, men-