Maatstaf. Jaargang 1(1953-1954)– [tijdschrift] Maatstaf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 633] [p. 633] A. Marja [Gedichten] Wim Hussem De punten en de komma's die hij weigert te plaatsen in gedichten die toch lopen alsof de lezer ze gerust kan kopen zijn in het vlak gebuiteld of gesteigerd dat hij met zwier de ongereptheid rooft waarin hij zelf - wat men ervan mag zeggen en hoe bezwaarlijk zich iets uit laat leggen - als in het niets dat alles is gelooft. [pagina 634] [p. 634] Het water Wellicht dat mij stemmen roepen die ik gehoorzamen moet, maar je mond is zo koel en zoet dat het is of hetzelfde bloed door ons beiden vloeit en water, zuiver zoet water wordt. Wellicht dat ik weer zal moeten worden wat ik was: eenzaam, bitter, boetend een schuld die mijn schuld niet was. Maar je zachte zuivere groeve, waarin ik ben uitgestort, verzoent mij met vroeger en later en dat trilt na in je hart. Wellicht dat mij stemmen roepen die ik zelf nog niet versta, maar weet dat ook als ik ga ik het eeuwig water zal proeven dat ik zacht uit je heuvelen sla. [pagina 635] [p. 635] Moeder de vrouw Ik lig in je armen. Ik lig in je armen, herhaal het maar. Diep lig ik met mijn gezicht tussen je zuivere paar. Ik lig in je armen. Zo dicht heb ik gelegen in haar die nu in een nachtkilte ligt zo ver dat ik dikwijls dacht: lag ik er maar. Ik lig in je armen. Licht speelt je hand door mijn haar. Open je, zeg ik, wellicht dicht ik je tot het gedicht dat al jaren klaar voor mij ligt. [pagina 636] [p. 636] Van u en mij Wat zal er kunnen komen, als wij straks niet meer op trams of treinen wachten, bromfietsen besturen, naar ons kantoor gaan, converseren met de buren over maagzweren, huurverhoging of het weer? De koude oorlog en, dichtbij, de woningnood zullen verdwijnen of tot catastrofen groeien, en wat aan oud geloof nog ergens na bleef gloeien, in sommigen van ons, sterft wel een zachte dood. Beschaamd brengen wij onze kinderen naar bed met laffe sprookjes en een machteloze zoen: hoe dapper wij ons weerden, helden in 't verzet, het helpt hen niet bij wat zij wellicht moeten doen. Ik lieg er nu niet om, gij weet toch hoe het ligt: wat er aan leugens in uw bur geworpen wordt en wat men, hier of ginds, met vlijt aan groots verricht, het vormt geen dekking van het blijvende tekort. Alleen: de walg van wie met nieuw geloof komt leuren verhindert u noch mij het kloppen van het bloed, dat ons er nog doet zijn en - haast wanhopend - speuren of ergens niet iets kiemt dat niemand heeft vermoed. Vorige Volgende