was die de rozengeur verspreidde) richtte de stralende liefkozing van haar goudgrijze blik onbevangen op het gelaat van de dokter. Aanvankelijk leek het alsof de dokter niet in staat zou zijn een woord uit te brengen. Zijn troebele ogen werden vochtig. Een aantal wonderlijke grimassen wisselden elkaar af op zijn gezicht. De wijn in de opgeheven hand sidderde gevaarlijk. Het gelukte hem echter zijn mondspieren te bedwingen. In de ademloze stilte barstte plotseling zijn stem los als een bazuin:
Bellissima tu in mulieribus
‘Ferdinand....’ schalde de stem van de doktersvrouw. De dominee kuchte.
‘Ferdinand, het glas van de dominee is leeg. Je verwaarloost je plicht als gastheer.’ ‘Ja, lieve’, antwoordde de dokter.
Zo werd dus het schandaal in de kiem gesmoord dank zij het tactvol ingrijpen van de doktersvrouw. Wel bogen de gerekte halzen zich in verwarde haast over hun borden om zich een houding te geven, maar men kon nog weken lang daarna de doktersvrouw horen loven zodat deze de dokter bij slot van rekening erkentelijk was voor zijn blunder en, geheel tegen des dokters verwachting in, geen woord meer met hem over het voorval repte.
Terwijl aldus de wijzen en bedaagden wikten, beschikten de dwaze maagden. De rekel met de jongenskop (die inderdaad de rozenolie in het doopvont had gegoten) had zich na de doopplechtigheid in gezelschap van de Tweeling geheimzinnig naar de hut gehaast.
Als het doek weer opgaat (want het drama van droom en doem speelt zich af achter een vreemdsoortig beschilderd gordijn waarvan onzichtbare toneelknechten naar willekeur nu en dan een tip oplichten die zij naar willekeur weer laten vallen zodat werkelijkheid en legende afwisselend elkaar opvolgen en aanvullen) is het toneel de hut. In de deuropening op de achtergrond, zijn de drie meisjes zichtbaar. De hut is donker. Alleen door de open deur valt een baan van licht over de aarden vloer.