Maatstaf. Jaargang 1(1953-1954)– [tijdschrift] Maatstaf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 417] [p. 417] Bertus Aafjes [Gedichten] Het Joodse bruidje Hij is een rijpe peer. Zij is een rijpe appel. Hij is herfstgoud. Zij is Octoberrood. De verf werd vlezig als gerimpeld fruit. Daarboven staan de stelen der gezichten, Beglansd als van een peer, begloeid als van een appel; Hij is herftsgoud. Zij is Octoberrood. Onder haar kleed verscholen duikt Suzanna. Haar lieve ouderling tast naar het bad, Want naakt is zij zo ongebruikt en wit; Daar bloeit de naaktheid nog der witte rozen, Die in de herfst, door vroege vorst geteisterd, Slechts halverwege opengaan, bleek bloot, Met tranen aan zich om het ongerepte, Om het volmaakte van de onvolmaaktheid. - Een stem schreeuwt van de kansel van de kerk, Vervloekt de rozen die de herfstwind spaarde, Oreert de rozen om tot bleke duivels En doet de hoeven en de dorens dansen. - Maar eeuwig rijpt het fruit der herfst en rimpelt. [pagina 418] [p. 418] Portret van Titus [Louvre] Door zijn doffe ogen kijkt de Dood: Een hyena, in zijn neus de geur reeds Der ontbinding. En de vader schildert, Mengt, onmachtig haast, een druppel liefde In het dode oog van de hyena, Werpt een dauwdrup van zijn eigen ziel In de zwarte afgrond, brengt verbijsterd Verf op het palet, de kleur des levens, Heft voor 't laatst naar 't doek de grove hand; Het penseel: een sidderende doodssteek. [pagina 419] [p. 419] Aan het ven Het Westers ven was een chinese prent; Verwonderd en bezorgd keek ik erachter: 't Was met de stilte rondom ingelijst. Geen halm bewoog, geen nevel steeg. Alleen: Een merel spoog een bloedgolf van geluid, Zijn vreemde pijn ging in de bomen over. Ik tastte naar mijn kin. Ik had geen baard, Geen stoppel meer en geen geleefd verleden. [pagina 420] [p. 420] Smidse der chaos Nu zijt gij, mijn heelal, vol kleine sterren. De waarheid van een man is zwart, nachtzwart En slechts gesierd met de nog kleine sterren Der nieuwe toekomst, wegspattende vonken Van ijzer dat, verbruikt, wordt omgesmeed. De drift van wie daar smeedt peilt niemand meer. De Smid der Chaos beukt zo algeweldig Dat het geluid de mens onhoorbaar werd: Een stilte diep als van een nachtheelal. Slechts zichbaar is het kattenoog der vonken: De sterren van de ongeweten toekomst, Nu 't ijzer, gans verbruikt, wordt omgesmeed. Vorige Volgende