| |
| |
| |
Martinus Nijhoff
Proloog bij een blijspel naar gegevens van Menander
[komt voor het doek]:
Wees blij dat de proloog door mij gesproken wordt,
geacht publiek, want ik blijf overal maar kort,
wat u, vernemend wie ik ben, begrijpen zult:
mijn naam is Westenwind. Delgen van oude schuld,
genieten van een ogenblik geluksgevoel,
en u daar deelgenoot van maken, is mijn doel.
Ik blies - 't is twintig jaar geleden ongeveer -
het schip van een Athener, een losbandig heer,
- hij had een weduwe bemind en was haar moe -
ondanks de smarten dezer vrouw naar Smyrna toe,
waar hij in zaken ging, een groot fortuin verwierf,
en, kinderloos zich wanend, onlangs eenzaam stierf.
Wel had de weduwe, wier huis hij was ontsneld,
per brief - hij was toen pas te Smyrna - hem gemeld
dat zij een dochtertje ter wereld had gebracht,
een kind, dat de natuur, op loochening bedacht,
gemerkt had als zijn kind: want het had net als hij
drie vlekjes als een delta op de linker dij,
- vandaar dat zij de naam Dafne schonk aan het wicht-;
maar twee jaar later kwam het droevige bericht
dat Dafne's moeder stierf, en, voor zij overleed,
't onwettig dochtertje bij buren had besteed;
waarop - er spoedden wederom twee jaren heen -
de buren meldden dat het kind spoorloos verdween,
zoeken had niet gebaat, het meisje bleef vermist.
Ziehier al wat de stervende te Smyrna wist,
die nu zijn goed liet aan zijn neef Charisios.
[men boort een donderslag]
Ja, Zeus. Wat wilt u? - Moet ik naar de Bosporos?
| |
| |
Wachten daar twintig schepen, uitgestuurd om graan?
Krijgt, als ik niet hun slappe zeilen bol doe staan,
Athene hongersnood door mijn nalatigheid?
Goed, Zeus, ik ga, maar gun me een ogenblik respijt
ten bate van een spel dat aanstonds hier begint.
Want het gaat over vrijheid van een mensenkind
en liefde die bewijst dat deze aarde deugt. -
Charisios, publiek, was allerminst verheugd
door het bericht uit Smyrna dat zijn erfoom stierf,
want het kwam op een dag dat het zijn nacht bedierf,
namelijk op zijn trouwdag. - Mensen, denk eens aan:
u bent een uur getrouwd, u wilt uw huis ingaan
waar eindelijk uw bruid uw gemalin zal zijn,
en in de deur staat, buigende, een Levantijn
die meedeelt dat uw oom, die u nooit hebt gekend,
in Azië stierf en dat u door diens testament
schatrijk zult worden, zo u hem de dienst bewijst
dat u onmiddellijk met hem naar Smyrna reist.
Wat doet u? Gaan of niet gaan, als dan bovendien
de man voor zijn beweringen bewijs laat zien?
Niet gaan?, vraagt u uw bruid. Zij zegt: vraag mij geen raad.
Gaan, zegt uw schoonvader. - En dit deed inderdaad
Charisios. De dag der echtvereniging
werd door de nacht gevolgd dat hij naar Smyrna ging.
Sinds zijn vertrek zijn nu zes maanden gepasseerd.
Eergisteren is hij te Athene weergekeerd,
maar ging niet naar zijn bruid, maar naar het huis ernaast.
[men hoort een tweede donderslag]
Ja, Zeus. - Roept u alweer? - Wilt u dat ik mij haast?
Ik ga. Heus, ik vergeet het niet. - Geacht publiek,
wees niet geïmponeerd door die ketelmuziek.
Zeus roept altijd te vroeg, hij is erg consciëntieus.
Zijn derde donderslag meent hij pas serieus.
Maar, als die komt, zorg dan ver uit de buurt te zijn! -
Daarom, spoed makend, blaas ik tegen dit gordijn,
| |
| |
oei! - oei! - zodat het openwaait en opwaarts stijgt
en u aanschouwelijk lokale kennis krijgt.
[het doek gaat op]
Ziehier Athene's buitenwijk Kefisia.
Twee huizen ziet ge. Onthoud wat ik nu zeggen ga.
't Huis links - dus rechts van u - is van Charisios.
Daar woont zijn bruid. Hijzelf is bij Chairestratos,
zijn vriend, in 't andre huis, geherbergd na zijn reis.
Vindt u dat vreemd? Ik ook. Het is, mijns inziens, grijs
dat iemand eerst zijn pasgetrouwde vrouw verlaat,
en dan, als hij terug is, uit logeren gaat,
en nog wel bij zijn buur, en haar zelfs niet bekijkt,
en, op de koop toe, feest op feest te vieren blijkt
met vrienden en met vrouwen van verdacht allooi
ten huize van zijn gastheer! - Toch, al is 't niet mooi,
er is een reden voor, in zijn speciaal geval,
waarover, wijselijk, ik niet beginnen zal,
want voor ik aan het eind zou zijn van mijn verhaal,
verpulverde Zeus' derde donderslag de zaal
en was 't met u gedaan. - Ik meld alleen nog dat
Charisios een slaaf heeft. Die ging vroeg naar stad,
heeft daar een kok gehuurd en inkopen gedaan
voor 't feestgelag van heden. - Kijk, daar komen ze aan,
't menu besprekende waarmee het spel begint
en dat zeer veel belooft. - Het ga u voor de wind.
[af]
Het begin van het blijspel, aansluitende op deze proloog, stond Nijhoff af voor de in Februari van dit jaar bij C.P.J. van der Peet te Amsterdam verschenen Schrijversalmanak voor het jaar 1953, blz 63-72
|
|