Lux. Jaargang 4
(1946)– [tijdschrift] Lux– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdN. van Meeteren.
| |
[pagina 87]
| |
nu terugtrok uit het politieke leven, maar hoe gaarne had hij toch gezien, dat zijn opdracht werd verlengd met nog een termijn. Zijn eerzucht was niet bevredigd, verder moest hij op den ingeslagen weg, de gunst van zijn vorst mocht hij niet verliezen. Iets moest er gedaan worden, hoe dan ook. Bange dagen en slapelooze nachten waren zijn deel, nadat de tijding hem bereikt had, dat een smaldeel van vijf Hollandsche schepen zich had laten zien in de Lagune van Maracaibo, op den 15den October 1641. Hoe gaarne had hij zich zelf wijs gemaakt, dat de mare op een vergissing berustte, maar de bevestiging liet niet lang op zich wachten. Een brief, door niemand minder geschreven dan den ‘Maestre de Campo’, Manuel de Velasco, in de stad Nueva Zamora (Maracaibo), liet geen twijfel over. De vijand lag voor de stad met vier groote schepen en twee sloepen, doch tot groote opluchting van de burgerij werden de vijandelijkheden niet geopend, maar zette de vloot koers naar het Zuiden. Doch, haalde het volk weer ruim adem, met de autoriteiten was dit niet het geval. Een koerier werd gestuurd naar Don Felix Fernandez de Guzman, Gouverneur van Merida om hem te waarschuwen voor het dreigend gevaar en aan te manen op zijn hoede te zijn. | |
De nederzettingen aan de Lagune moeten het ontgelden.De vijand zette eerst koers naar ‘las Barbacoas de Mopero’, waar de verdediging onder Don Francisco Cornieles Briceño faalde. Deze schreef den Gouverneur op den 29sten daaropvolgende dat de pogingen door hem in het werk gesteld, om de producten, die daar ter verscheping gereed lagen, te vernielen, in zooverre waren gelukt, dat het den vijand slechts mogelijk was een kleine hoeveelheid te bemachtigen. Van hieruit werd koers gezet naar San Antonio de Gibraltar en Pueblo Nueve, waar zich de Gouverneur van Merida bevond, de reeds genoemde Don Felix Fernandez de Guzman. Deze, die geen genoegzaam aantal mannen waarop hij kon bouwen, te zijner beschikking had om de plaats te verdedigen, stak die in brand. Dit kon echter niet verhinderen dat de Hollanders een rijke buit naar binnen sleepten. Twee volgeladen schepen vielen hun in handen, waarin aan tabak alleen voor 70.000.-- pesos was geladen en ongeveer 200.000.-- pesos aan baar geld. In totaal werd de buit geschat op minstens $600.000.--, waaronder niet gerekend het vaartuig volgeladen met wijn en koopmanschappen bij Punta Tamare genomen. En, alsof dit niet genoeg was, had de vijand de driestheid zich den 31sten October, op den terugweg, weer voor Nueva Zamora te vertoonen en zijn vuur te openen op de stad, die niet meer dan drie kleine stukjes had om zich te verdedigen. Moporo en Tomocoro werden door landingstroepen in brand gestoken en vier uur lang, van 11 tot 3 uur in den namiddag, donderde het geschut en vielen de kogels in Maracaibo. Toen heesch het admiraalschip de parlementaire vlag en werd een sloep gestreken, die een brief van den bevelhebber overbracht aan den Gouverneur Don Manuel de Velasco, waarin om een onderhoud werd gevraagd. Dit verzoek werd door den ‘Teniente y Capitan a Guerra’, Don Francisco Cornieles Briceño, op hoogen toon afgewezen. De vijand bleef echter, alle pogingen ten spijt om hem te verdrijven. Wat was de reden? Ofschoon de Gouverneur het zich niet openlijk, wilde bekennen, wist hij wel dat niet alle bewoners dezer landen loyaal genoeg aan Zijne Majesteit waren, om geen handel te drijven met den vijand, vooral wanneer deze de zeewegen beheerschte. | |
[pagina 88]
| |
Doch aan alles komt een einde. De vijand zette koers naar Curaçao, maar de rust keerde niet terug in het gemoed van den Gouverneur. Iets moest er gedaan worden; de door den Koning zoo zeer begeerde en door den Gouverneur zoo dikwijls aan Zijne Majesteit voorgespiegelde verdrijving der gehate Hollanders uit hun rooversnest, Curaçao, moest nu, ten koste van alles ten uitvoer gebracht worden, wilde hij zijn positie handhaven. Wat stond thans voor de deur, nu die zelfde admiraal, die ontsteltenis en schrik had verspreid onder de bewoners der oeverstreken der Lagune van Maracaibo, Henrico Gerraldi,Ga naar voetnoot1), als Gouverneur van Curaçao, Jan Claesen van Campen was opgevolgd, die sinds het begin van het jaar 1641 het bewind had gevoerd? Lang hield de spanning aan, niet weinig versterkt door de verklaringen van Cristobal de Ayala en Juan Nuñes Gallardin, die als krijgsgevangenen aan boord van een der schepen, het wel moesten weten: ‘Zij zullen terugkomen, nu zij zulk een flinken buit hebben meegenomen zonder eenig noemenswaardig verlies te hebben geleden’. ‘Wanneer de vijf schepen, die nu op de kust van Campeche opereeren onder kapitein Diego, bijgenaamd “El Mulato”, eenmaal terug zijn op Curaçao, zullen zij terugkomen.’ Gelukkig was dat niet gebeurd, maar wie weet hoe onverwachts een nieuwe slag kon vallen! Neen, al waren de Hollanders weggetrokken en de Lagune weer vrij, rust had hij niet. Met groote moeite, trots tegenwerking van collega's en, wat nog erger was, de onwil van ondergeschikten, zonder eenige geestdrift voor de goede zaak, was het hem gelukt een eskader bijeen te brengen, en nu hield hij krijgsraad. Niet over het doel der expeditie werd gesproken, dat stond vast: het rooversnest moest vernield, doch over het te volgen beleid. Nadat de admiraal zijnen bevelhebbers het doel der onderneming had ontvouwd, hun had uitgelegd wat met de expeditie op het spel stond, hoeveel van het gelukken afhing en de groote nadeelen, die uit een mislukking zouden voortvloeien, drukte hij hun op het hart hun plicht te doen, nu de oogen van Zijne Majesteit en de Hooge Regeering te Madrid op hen gevestigd waren. Hij beschreef hoe de andere Gouverneurs hem hadden tegengewerkt, ook de ‘Presidente de Sto. Domingo,’ in spijt van de cedulas van den Koning en vroeg hun hunne zienswijze, hoe gehandeld diende te worden. ‘Zullen wij met de “armada” eerst naar Cumaná varen om het geschut te halen, dat ons daar onthouden wordt, of zullen wij, zonder die kanonnen en ondanks het uitblijven van de hulp waarop wij rekenen, dadelijk aanvallen?’ ‘Er was toch tijd in overvloed,’ luidde de algemeene opinie, dus werd besloten de stukken te gaan halen. | |
De dreiging tegen Curaçao neemt vaste vormen aan.Het krijgsvolk, de munitie en verder krijgsmaterieel moesten aan boord worden genomen en koers worden gezet naar het kasteel van Araya. In geval van tegenwind echter, moest het eskader bij Kaap Codera aangekomen, den steven wenden naar de Aves eilanden. Van daar zou een landingsdivisie van 150 man voetvolk en evenveel Indianen in kleine vaartuigen worden overgescheept, die dan onder bescherming der nachtelijke duisternis een aanval moesten | |
[pagina 89]
| |
doen op Bonaire en het fortje veroveren, dat daar was gebouwd, terwijl de grote schepen later zouden volgen om bij het aanbreken van den dag, het anker te kunnen uitwerpen in de haven van ‘Barbudo’,Ga naar voetnoot2) de voornaamste van het eiland. Weldra koos het eskader zee. De wind was gunstig en alles scheen een goeden uitslag te voorspellen. Op 26 September werd voor de tweede maal krijgsraad gehouden, thans aan boord van het vlaggeschip, ‘Nuestra Señora del Rosario y San Antonio’, op de ree van Cumaná. Besloten werd de reis naar het doel te vervolgen en niet langer te talmen. De Gouverneur der plaats weigerde het geschut af te staan, de hulk, die zich bij het eskader zou voegen was van minder belang, dus zou langer dralen om op haar komst te wachten, niet te rechtvaardigen zijn. Bovendien vreesde men, dat de desertie onder de soldaten zou toenemen, indien men langer doelloos op de ree zou blijven liggen. | |
Bonaire in het gedrangDe koers werd aangegeven; ditmaal werd de steven gewend naar het eiland ‘Roques de Buynare.’ Erg voorspoedig was de reis niet, denkelijk had men te kampen met windstilte, niet ongewoon in deze tijden van het jaar op deze breedten, want het doel werd pas laat in September bereikt. Hier werden voetvolk en Indianen aan boord van ‘piragua's en andere kleine vaartuigen ingescheept. Toen dit gebeurd was, zetten de schepen koers naar Bonaire, onder het direct bevel van niemand minder dan den Commandant der onderneming zelf. Voor goede loodsen, bekend met de landingsplaatsen op het eiland, was gezorgd. Het eskader zelf moest, den volgenden morgen ter reede aangekomen, verhinderen dat de bezetting, door de landingstroepen aangevallen, over zee naar Curaçao zou uitwijken en den Gouverneur van dit eiland bijtijds berichten van de geprojecteerde onderneming en het gevaar, dat het eiland bedreigde. Verder moest naar omstandigheden gehandeld worden. Het expeditielegertje, eenmaal geland, zou zich in drie afdeelingen splitsen. Onder bescherming der duisternis zouden zij zich verdekt opstellen. Wanneer dan in den morgen de reveille in het fortje was geblazen, en de bezetting uitgetrokken om in de zoutpannen te gaan werken, zou de eerste kolonne deze onverhoeds aanvallen; de tweede het fort bespringen, terwijl de derde zich tusschen fort en ree zou dringen om een eventueelen terugtocht van den vijand aan dien kant onmogelijk te maken en, zoo noodig, hulp te bieden aan de bemanning van het eskader om de op de ree liggende schepen te bemachtigen. Maar, de bevelhebber had buiten den waard gerekend. Ditmaal waren het de wind, de onkunde der loodsen en de onbekwaamheid der Indianen, die roet in het eten kwamen strooien. De zee was ruw, de lucht pikdonker en de loodsen, die de kust zoo goed zouden kennen, konden de landingsplaatsen niet vinden. Reeds vrij vroeg aangekomen, verloor men drie kwart van den nacht om naar een geschikte plek voor de landing te zoeken, die men niet kon vinden. In arren moede gaf de bevelhebber orde om te debarqueeren, het koste wat het kost. Een haar had het gescheeld of het gansche korps was verdronken bij de uitvoering van dit bevel. Ook de aanvoerder verkeerde in levensgevaar, maar wist gelukkig nog bijtijds den oever te bereiken. Nu stonden de mannen op het strand, doornat, zonder een vaag idee te hebben op welke plek ze wel geland waren. Onder het onbetrouwbare licht der sterren, zag men in de verte iets wits glinsteren en een sol- | |
[pagina 90]
| |
daat, Juan Frances, met het eiland bekend, beweerde dat het de vesting was. Na de verkenning bleek het een zouthoop te zijn. Men was dus nog ver van de vesting en de opmarsch werd bevolen. Een Indiaan, ook bekend met het eiland, Alonzo Hernandez, verzekerde den Commandant dat de vesting ongeveer twee en een halve leguas verder lag. Klaarblijkelijk was de landing dan in de buurt van den tegenwoordigen ‘Sedesoek’ (Zuidwesthoek) geschied. De marsch werd begonnen, maar na ongeveer twee leguas te hebben afgelegd over ruwe steenen en puntige klippen, begon het te gloren en kon van een overrompeling der vesting geen sprake meer zijn en dan nog met soldaten, uitgeput van vermoeienis en met doorgeloopen voeten. De commandant besloot dus halt te maken om zijn mannen wat rust te geven. Een uitkijk verwittigde hem, dat er een groot schip in de haven lag. De troep lag dus ongeveer op de hoogte van Punt Vierkant. Vanuit de vesting klonken onverwachts een paar kanonschoten. Korten tijd daarna, toen het bevel reeds was gegeven om den marsch te hervatten, berichtte dezelfde uitkijk, dat het fort in brand stond en het vaartuig onder zeil was naar zee. Van het eskader, voor zoover het uitzicht strekte, geen spoor. Zo zag de admiraal het plan, waarop hij zoo lang gezind had, voor de verwerkelijking waarvan hij zich zooveel moeite en kosten had getroost, ja, zelfs zijn leven op het spel had gezet en bijna een weinig roemvolle dood in de golven aan de kust van Bonaire had gevonden, als rook vervliegen. Wel zag hij zich zonder strijd meester van Bonaire, maar het grote doel, Curaçao, het rooversnest, te verassen, lag nu verder dan ooit, buiten zijn bereik, schoon hij het zich zelven niet bekennen wilde. Moet men de verklaring van een overlooper, een Engelsman, Onofre Brien genaamd, te Puerto Cabello afgelegd, gelooven, dan had de bezetting de macht der Spanjaarden overschat. Ze dacht met 1000 man te doen te hebben, terwijl de sterkte slechts 300 man was. Tegen zulk een overmacht achtte zij zich niet opgewassen. Toen de uitkijk dan ook rapporteerde dat 16 zeilen van onder de kim te voorschijn kwam, staken de soldaten het fortje in brand, begaven zich aan boord van het scheepje, dat op zee lag, en kozen zee om den Gouverneur rapport uit te brengen en te waarschuwen voor de vloot. Lang zou deze niet in onzekerheid blijven, want daarvoor had Don Ruy zelf gezorgd, door een spion onder de mom van een parlementair met een brief van zijn hand naar den Gouverneur te sturen. De bezetting van Bonaire, die op Curaçao landde, bestond uit 40 soldaten, 13 negers, 4 Indianen en drie Indiaansche vrouwen. Ongeveer acht dagen bleef de vloot, die in den loop van den dag het anker op de ree had laten vallen, op Bonaire liggen. De Gouverneur stuurde afdeelingen uit om het eiland in alle richtingen te doorkruisen, te plunderen en gevangenen te maken. De ‘teniente maestre del campo,’ Capitan Vicente Biana, voerde het commando over één dier afdeelingen. Gevangenen werden echter niet gemaakt. Berichten over Curaçao, om zijn verder gedrag te bepalen, verkreeg de spaansche Gouverneur niet. Ten einde raad, besloot hij voor de derde maal een krijgsraad te beleggen. Het oordeel van de meerderheid was, dat - uithoofde van het hooge ziektecijfer onder de soldaten en matrozen, zoo in werkelijkheid als gesimuleerd; de weinige geestdrift onder der manschappen van hoog tot laag voor de onderneming; de door den aanvoerder in twijfel getrokken dapperheid der soldaten; de toestand waarin de schepen verkeerden, en het geknoei van de bemanning om het vlaggeschip ernstig lek te maken enz. - het onverstandig | |
[pagina 91]
| |
zou zijn succes te verwachten van zulk een gevaarlijke onderneming, als een aanval op het sterk verdedigde Curaçao. besloten werd dus om terug te keeren en eerst de berichtten af te wachten van den soldaat Andres Rodrigues, die vanwege den bevelhebber der expeditie, den Gouverneur van Curaçao een brief ter hand zou stellen. Met een klein vaartuigje moest Rodrigues naar Curaçao oversteken en, na aan zijn opdracht gevolg te hebben gegeven, naar Puerto Cabello of Cumare (Cumarebo??) terugkeeren. Een dag voor het vertrek van het eskader, verliet hij Bonaire. Geschreven instructies had hij niet, maar zijn opdracht luidde, dat hij oogen en ooren goed den kost moest geven om, eenmaal terug in Venezuela, nauwkeurig inlichtingen te kunnen geven over de toestand en de weerbaarheid van het eiland. De brief was slechts een hulpmiddel om zich toegang te verschaffen. Hij moest verder zijn koers vlak onder de kust bepalen en, bij de Sta. Barbarabaai gekomen, goed uitkijken naar forten en andere verdedigingsmiddelen en of er soms schepen daar ten anker lagen. In hoeverre de gegevens, die hij medebracht van belang waren, valt moeilijk te zeggen. Volgens het proces verbaal van zijn verhoor waren die niet heel belangrijk, vast staat het evenwel, dat de Gouverneur van Curaçao het doel van zijn zending spoedig genoeg begreep en er wel voor zorgde, dat hij slechts datgene zag of hoorde wat hij zonder nadeel voor de verdediging mocht weten. Stuyvesant liet zich niet om den tuin leiden. | |
Stuyvesant's beleid.Terwijl de pirugua vlak onder de kust de baai van Sta. Barbara naderde, (tegenwoordige Spaansche Water) zag Rodrigues een schip van middelmatige grootte op zich afkomen, klaarblijkelijk met het doel om jacht op hem te maken. Hem bleef geen andere keus over, dan met volle zeilen voor den wind te vluchten in de richting van de St. Anna-baai, wat hem ook lukte. Voor den ingang gekomen, die afgesloten was door twee boomen met trossen aan elkaar en met kettingen aan den wal verbonden, draaide hij bij, streek de zeilen en liet een witte parlementaire vlag aan den mast hijschen. Dit sein werd weldra beantwoord door een eveneens witte vlag ‘en un caballero que hace frente de la mar’ (van een bolwerk of emplacement met front naar de zeeGa naar voetnoot1). Om den ingang beter te kunnen verkennen, werd de piragua de haven binnengeroeid, heel langzaam en met gestrekte zeilen en vastgemeerd aan den oever, op de plek tegenover den hoofdingang van het fort, waar een militair stond toe te kijken naar de manoeuvre, terwijl de bezetting in twee rijen geschaard stond op de binnenplaats der vesting, van de poort tot aan de courtine tegenover. Toen hij den alleen staanden toeschouwer toesprak, dacht Rodriguez niet beter, of hij had met een subalternen militair te doen. Hij verzocht hem den generaal te willen mededeelen, dat een bode van den Gouverneur van Venezuela de haven was binnengeloopen, die een voor hem bestemde brief bij zich droeg. Hoe verwonderd was hij dus, toen de man dien hij aansprak en die een stok met een ijzeren punt in den vorm van een speer of werpspies in de hand had, hem beval: ‘Saltar a tierra, Español, yo soy el general’ (stap aan wal, Spanjaard, ik ben de generaal). Rodriguez deed wat van hem verlangd | |
[pagina 92]
| |
werd en gaf den brief over aan den generaal, die niet Gerraldi, zoals door den bode verwacht, maar Stuyvesant bleek te zijn, die hem inmiddels was opgevolgd. Deze gelastte twee man bij de piragua te blijven, om de Indianen tegen baldadigheden van de soldaten te beschermen, terwijl de bode zich weer moest inschepen en verdere orders afwachten. Zelf begaf hij zich naar zijn woning. Na een uurtje kwam een officier, die later de ‘maestro de campo’ bleek te zijn bij de piragua en noodigde Rodriguez met vele plichtplegingen uit te stappen en met hem mee te gaan naar den Gouverneur. Hij moest aan de rechterzijde van zijn begeleider stappen, voor welke eer hij beleefd bedankte. Zij liepen tusschen de, wederom ‘en haie,’ opgestelde troepen klommen de trap op en begaven zich in het vertrek van den Gouverneur dat boven de hoofdpoort was gebouwd.Ga naar voetnoot1) Hij moest plaats nemen op een naast dien van den Gouverneur geplaatsten stoel. Dadelijk werd bier gepresenteerd en op de gezondheid van den Prins van Oranje en den Spaansche Koning gedronken, waarna het gesprek werd geopend met de vraag van Stuyvesant: ‘Waarom laat de vloot zoo lang op zich wachten? Uit onderschepte brieven wisten wij reeds negen maanden geleden, dat die tegen Curaçao werd uitgerust.’ Het antwoord luidde, dat terwijl de schepen op Bonaire lagen, ongeveer vier honderd man ziek werden en ongeschikt voor dadelijken dienst, door het drinken uit een blijkbaar vergiftigde bron. Stuyvesant wierp de beschuldiging van bronnen te hebben laten vergiftigen, verre van zich af en vroeg uit welke bron de manschappen dan wel gedronken hadden en, toen hij hoorde, dat het uit de ‘arroyuelo’ (beekje) was, dat bij het fort, aan den zoom van het bosch stroomde, (sexa del monteGa naar voetnoot2) zeide hij, dat dit de reden was; dat de Hollandsche bezetting er nooit uit dronk, maar uit een andere bij de pannen. Hierna ging men aan tafel en, niettegenstaande zijn protest, dat hij slechts een gemeen soldaat was, moest hij aanzitten met de officieren, waaronder vijf kapiteins, den maestre de campo en den sergeant majoor. Geneer je maar niet, wij zijn allen soldaten, ook de Prins van Oranje, mijn persoon en deze kapiteins. Het maal bestond uit geiten- en schapenvleesch, Vlaamsch spek, gezouten vleesch en brood. (y el pan era brote’). Denkelijk was het den Gouverneur te doen om hem te laten zien, dat zij niet krap waren in hun voedselvoorraad en van alles overvloed hadden. Terloops onder het eten, merkte de Gouverneur op, dat het eiland zelf niets produceerde en alles van uit Vlaanderen (Nederland) moest worden aangebracht. Hij noodigde Rodriguez nog een dag of twee te toeven, wat deze afsloeg. Stuyvesant stelde hem een brief aan Don Ruy ter hand, waarna hij afscheid van hem nam. Tegelijkertijd werd hem ook een vrijgeleide uitgereikt, geldig voor drie dagen, daar hij toch vóór dien tijd wel het vasteland zou hebben bereikt. Een der laatste woorden van den Gouverneur was: ‘zeg aan den Generaal, dat indien hij deze vesting mocht willen bezoeken, evenals U, ik er niets op tegen heb.’ Hierna werd een salvo afgevuurd, de trommen geroerd en de hoorn gestoken; het krijgsvolk stelde zich weer in twee rijen op en, met uitzondering van den Gouverneur, begeleide de heele état-major hem naar de piragua, waar hij afscheid van hem nam. De zeilen werden geheschen en, terwijl het scheepje de haven uitzeilde, werd van het fort een salvo van een scherp schot | |
[pagina 93]
| |
en twee losse schoten afgevuurd, wat door hem met een enkel haakbusschot werd beantwoord. Onder het gesprek bij den maaltijd, vroeg de bode welk schip het wel was, dat uit de baai van Sta. Barbara te voorschijn kwam en jacht op hem maakte, toen. hij onder de kust zeilde. De Gouverneur ontkende de mogelijkheid, dat een schip uit die baai zou zijn gezeild, om de eenvoudige reden, dat daar geen schepen lagen, waarna Rodriguez aanbood zijn verklaring onder eede te bevestigen, zoo volkomen zeker was hij, dat het schip uit die baai gezeild was. Na dit antwoord te hebben aangehoord, wendde Stuyvesant zich tot zijn staf en kon de bode zien, dat hij glimlachte, zonder dat hij de bedoeling ervan kon vatten, nog minder een verklaring ervoor vinden. Wat beteekende deze glimlach? De bezetting wist, dat de Spanjaarden van plan waren in de baai van Sta. Barbara een landing te beproeven; toch werden geen batterijen aan de monding opgeworpen of een scheepsmacht ter plaatse gestationneerd. Lag het misschien in de bedoeling de baai als een val voor de Spaansche vloot te gebruiken, door de monding, na het invaren der schepen, door zinkers of door het laten zinken van schepen af te sluiten? Een raadsel, dat wel nooit opgelost zal worden. | |
Onmacht.Alweer belegde Don Ruy Fernandez de Fuenmayor te La Guaira krijgsraad op den 27sten October 1642. Het rapport van Rodriguez werd overgelegd en de zienswijze, gevraagd van de bevelhebbers, die aan de expeditie hadden deel genomen. Hierop werd besloten, schijnbaar tegen den wensch van den Gouverneur in, de onderneming uit te stellen, totdat een betere gelegenheid zich zou voordoen. Deze expeditie kwam Spanje te staan op ongeveer 160.000.-- ducaten of f. 900.000.' ongeacht de menschenlevens, die er bij verloren gingen. Meer dan ooit was de Gouverneur gedaald in de oogen van zijn ondergeschikten. Veel deerde hem dit echter niet, met de zienswijze van z'n ondergeschikten hield hij geen rekening, daarvoor was hij te trotsch: zoolang de gunst der Kroon zijn deel was, was zijn macht groot, wat het gemeen dacht, liet hem koud. Maar de vraag, hoe de hooge regeering te Madrid zijn gedrag zou beoordeelen, hoe zijne vrienden in de hoofdstad zijn terugkeer zonder eenig voordeel op den vijand te hebben behaald, na zooveel geld te hebben uitgegeven, moesten goedpraten en wat zijn collega's over hem en zijn expeditie zouden overbrieven, lieten hem geen rust. En hierbij kwam nog de beleediging hem aangedaan door niemand minder dan den Bisschop van Santiago de Leon, die zich niet ontzien had hem op 4 November een brief te schrijven, waarin hij gehoond en beleedigd werd en, geen rekening houdende met de omstandigheden, hem de schuld in de schoenen schoof van, uitgetogen te zijn met een macht van zes tien schepen, goed bemand en bewapend, zonder een schot met den vijand te hebben gewisseld, terug te zijn gekeerd. Hij kon de schuld gooien op zijn officieren en manschappen, zijn ondergeschikten het zwijgen opleggen, hun gevoelens te zijnen opzichte negeeren, maar zich zelf bedriegen kon hij niet. Hoe dikwijls zal hij zich zelf de vraag niet hebben gesteld, waarom toch de vijand, meestal met een veel kleinere macht dan de zijne, met slechts twee of drie kleine vaartuigen, zich overal kon doen gelden, de stoutste waagstukken uitvoeren, en hij niet. Het antwoord wist hij wel, maar zijn trots verbood hem zulks aan zich zelf te bekennen. Als reden van zijn terugkeer kon wel worden geproclameerd, dat zijn trouw aan zijn koning hem verbood diens schepen en | |
[pagina 94]
| |
het leven zijner onderdanen op het spel te zetten in een onderneming, waarvan de uitslag minstens twijfelachtig was; in zijn hart wist hij het beter. Hij had vanuit Bonaire, desnoods tegen den wil van zijn bevelhebbers in, het bevel kunnen geven tot den aanval, maar dan zou hij en hij alleen de verantwoordelijkheid hebben moeten dragen, maar hij durfde het bevel niet te geven, hij wist dat hij niet de man was, die zijn ondergeschikten kon begeesteren, tot gewaagde daden aanzetten, in een woord, hij was geen ‘conquistador.’ | |
De roode haan kraait.Intusschen bleven de Hollanders op Curaçao niet stil, een week nadat Rodriguez vertrokken was, werd Bonaire door een klein vaartuig met een bemanning van 8 matrozen en 9 soldaten verkend en werden plannen gemaakt voor een expeditie op de vaste kust, die niet lang op zich liet wachten. Reeds waren er bijna twee maanden verloopen en begon Don Ruy zoo zoetjes aan weer moed te scheppen en de toekomst rooskleuriger in te zien, toen een brief van den Commandeur van Bonaire, gedagteekend Puerto Cabello, 30 November 1642, hem brusque uit den slaap kwam wekken met de mededeeling, dat hij, op bevel van den Gouverneur van Curaçao, den dag te voren voor de stad ten anker was gekomen en in de vier fregatten die daar lagen de roode haan heeft laten kraaien uit weerwraak voor de plundering van Bonaire. De laatste zinsnede van den brief luidde: ‘Quedo con esta de vuestra señoría fiel enemigo ate la muerte. Jacob.........’ (Hiermede blijf ik van Uedelheid de trouwe vijand tot aan den dood. Jacob.........) De overval geschiedde heel onverwacht. Kapitein Diego Romero nam, zoodra hij kennis kreeg van de nadering der Hollanders, lafhartig de vlucht. De commandant Juan Perez Hurtado en kapitein Gaspar Camacho boden met een paar man tegenstand, maar werden omsingeld en gevangen genomen. | |
Weerwraak.Na dit wapenfeit zette de Hollandsche bevelhebber koers naar het westen om zich te voegen bij het eskader onder bevel van Stuyvesant, die aan boord van de ‘Kat,’ eerst Aruba zou aandoen om daar instructies achter te laten en een aantal paarden in te schepen en van daar de reis te vervolgen naar Cabo San Roman. Op zijn reis naar gemelde kaap liet de commandeur van Bonaire op 7 December zijn anker vallen in een haven of baai, die bekend stond als de haven der Curaçaoenaars (puerto que llaman de los Curazaos) ongeveer ¾ mijl (ongeveer 4 k.m.) bovenwinds van Cumarebo (het dichtst bij Curaçao gelegen plek der vaste kust). De tijding hiervan bereikte den alcalde van Coro, Don Augustin Baron, door een Indiaan van Cumarebo. De alcalde stuurde op eigen houtje twee man op kondschap uit en verbood de seinwachters om den ‘sargento mayor’ der stad, Juan Gregorio Cambero de Osma, die het militair bevel had, iets hiervan of van andere berichten, die mochten binnenkomen, te zeggen. De bevelhebber had intusschen twee afdeelingen aan wal gestuurd, die elk een tegenovergestelde richting insloeg. Den volgenden morgen waren de troepen weer aan boord en werd de reis vervolgd. Langs de kust varende, werd de haven ‘La Vela de Tayatayma (Vela de Coro??) verkend waarna de steven werd gewend naar de plaats van samenkomst, Kaap San Roman. Van hieruit schijnt Stuyvesant expedities te hebben uitgezonden om de kust af te loopen en zelfs het land binnen te dringen. Zoo keerden een adviesboot en twee sloepen terug en lieten het anker vallen in de baai van Dicora (Adicora?) op het schiereiland Para- | |
[pagina 95]
| |
guana dicht bij de ‘hatos’ van den geestelijke Quiroga en zijn broer, Intusschen was men in Coro niet stil blijven zitten. Een kleine macht, onder aanvoering van den maestre de de campo, Joaquin de Belgara, vergezeld van Miguel Baron, begaf zich naar San Roman en vondden vijand ongeveer een mijl daarvandaan in de baai van Cruz ten anker. Een poging om hem te verkennen mislukte, daar de Hollander wel gezorgd had bereden schildwachten uit te zetten. De aanvoerder besloot den vijand aan tet vallen en verdeelde zijn volk in drie escouades, om hem van drie kanten te kunnen aangrijpen. De troepen begaven zich op marsch, doch dichterbij gekomen, bemerkte de commandant, dat de tegenpartij ook haar maatregelen had getroffen. Zij had het krijgsvolk opgesteld in den vorm van een wig, De rechtervleugel was beschermd door 8 man te paard, terwijl de linker vleugel gedekt was door de zee waar 3 gewapende sloepen lagen, waarvan een met een klein stuk geschut op de plaats. Toen men deze krijgsmacht in het oog kreeg, weifelde de commandant en gelastte het volk halt te maken, om te beraadslagen hoe in deze diende te worden gehandeld. Het heeft er veel van, dat men in die dagen een zwak had voor brieven schrijven, want, in plaats van aan te vallen, besloot de Maestre de Campo den admiraal der vloot een brief te schrijven. Zooals trouwens een klein kind kon verwachten, richtte de brief niet veel uit. Het antwoord van Stuyvesant luidde, dat hij gekomen was om de plundering van Bonaire te wreken en zich van vee te voorzien, als vergoeding voor wat weggevoerd was van Bonaire en van de 70 paarden, die, tegen alle oorlogsgebruiken in, waren gedood. Als de eigenaars der geplunderde hoeven schadevergoeding wenschten, in dit geval de gebroeders Baron, zij zich dan tot den Gouverneur in Caracas moesten wenden. De maestre de Campo kon hem gerust aanvallen, indien hij de proef wou nemen waartoe de zonen van Curaçao, in dienst van Hollands wapenen, met Gode's hulp, in staat zijn; dat hij verder slechts twee dagen noodig had om de buit aan boord zijner schepen te brengen en dat de krijgsgevangenen daarna op vrije voeten zullen worden gesteld. Terwijl de maestre de Campo aan Stuyvesant schreef, hield kapitein Miguel Baron zich niet stil, maar richtte een schrijven aan zijn broeder, den alcalde Agustin Baron, waarin hij hem van den toestand op de hoogte bracht en hem meedeelde dat hij met een detachement troepen te Paraguana was aangekomen, dicht bij de plek waar het vijandelijk eskader lag, bezig met het inladen van meer dan 3000 stuks vee; dat zij zulks, met de armen over de borst moesten aanzien, daar hun macht niet genoegzaam was om zich met die van den Hollander te kunnen meten, die meer dan 150 man te zijner beschikking had, waarom hij hem om hulp verzocht. Toen de brief zijn bestemming bereikte werd in allerijl de trom geroerd en een krijgsraad bijeen geroepen van de alcaldes, gemeenteraadsleden en de aanwezige officieren. Na lang en breed gedebateerd te hebben, werd eindelijk besloten een hulpkorps van zegge 12 man te sturen als versterking van de 54 infanteristen, die het expeditiekorps uitmaakten. Dit besluit echter werd niet ten uitvoer gebracht, want voordat men zoo ver was, kwam het bericht binnen, dat de vijand in den nacht was afgetrokken en een groote hoeveelheid haakbus- en musketkogels had achtergelaten, evenals 840 stuks schapen en geiten, meer dan 300 huiden en de 6 paarden, die zij van Aruba hadden meegebracht. Volgens verklaring van een mesties en een paar Indianen, die de vijand had achtergelaten, zou de buit, die weggevoerd was | |
[pagina 96]
| |
uit meer dan 2500 stuks vee en 3 slaven hebben bestaan. Tevergeefs vragen wij ons af, wat de beweegredenen waren geweest, die Stuyvesant gehoopt hadden weg te zeilen, voordat hij de heele buit aan boord zijner schepen had. Slechts een vermoeden kunnen wij uitspreken, gebrek aan mondkost en misschien ook gebrek aan ruimte om de buit te bergen. ‘Het zwaartepunt van een normale Democratie ligt in de volksvertegenwoordiging en daarom is de practische kunde en de intellectueele bekwaamheid van de afgevaardigden een levenskwestie voor den democratischen staat. |
|