| |
| |
| |
Kunst
OVER KUNST VALT TE TWISTEN.
Dat er over kunst niet valt te redeneren, wordt allerminst door de feiten bevestigd. De ondervinding wijst uit, dat er meer waarde schuilt in de tegenovergestelde mening, n.l. dat er over niets méér getwist wordt dan over kunst. In gesprekken, boeken, kritieken, en tijdschriften wordt de kunst beoordeeld en beredeneerd. Er valt dus zeker op enigerlei wijze over te twisten. En dit geeft ons de moed aan een verhandeling over kunst te beginnen. In het andere geval ware het beter de pen te laten liggen, en het penseel of de beitel op te nemen.
| |
I. De grens tussen het beredeneerbare en het onberedeneerbare.
Kunst is iets, wat men in alle tijden en bij alle volkeren aantreft, en is daarom een algemeen menselijk verschijnsel. Daar men nu over alle menselijke uitingen studeert en redeneert, moet het ook enigermate te doen zijn over kunst.
Het is bovendien onaanvechtbaar, dat bij kunst zowel het verstand als gevoel te pas komt. Men zoekt zin voor schoonheid niet bij het zakelijke type van mensen, maar bij het gevoelige type. Dus is gevoel een vereiste. Men kweekt geen kunstenaars enkel met boeken en technisch onderricht Er komt meer bij kijken, het gevoelselement. Zij, die de hoogste punten behalen op de academie, zijn nog de beste kunstenaars niet. In de regel zijn die het bij voorbaat niet. Dus is voor kunst verstand alleen onvoldoende. Ook de historie laat zien, dat er grote kunstenaars bestaan hebben met geringe scholing, en dat er veel perfect geschoolden bestaan, die geen kunstenaars zijn. En hieruit blijkt alweer, dat kunst behalve verstand ook gevoel vereist. Van de andere kant bewijst het ene feit, dat kunst enkel bij mensen wordt aangetroffen en niet bij dieren, dat het verstand noodzakelijk is voor kunst.
Welnu, het gevoel als algemeen menselijk verschijnsel is tot zekere hoogte te beredeneren, en het verstandelijk element is uiteraard te beredeneren. Dus is er een groot gebied, dat beredeneerbaar is. Kunsttheorie; harmonieleer, schoonheidswetten zijn dus mogelijk. Maar niet alles is met redeneren uit te maken. De regels en wetten betrekken zich op het kleinste deel der kunst. Over al wat achter de grens van het beredeneerbare licht, zijn geen regels op te stellen. Wat tot het gebied van het gevoel behoort, moet aangevoeld worden, en is uiteraard niet te beredeneren. Wilt ge weten wat pijn is, dan moet ge pijn voelen, en niet naar een definitie van pijn zoeken.
De kwestie is nu maar, waar die grens loopt. Dit is niet overal precies aan te geven. Zeker is, dat al, wat achter de grens van het beredeneerbare ligt, tot het voornaamste deel der kunst behoort. Het adagium, dat er over de kunst niet valt te twisten, is dan ook alleen maar waar, wanneer men het laat slaan op het gevoelsgebied der kunst, niet als men het laat slaan op kunst in het algemeen.
| |
| |
| |
2. Kunsttheorie heeft enige waarde.
We sagen, dat het beredeneerbare gebied der kunst het kleinste gebied is, en mogen daarom niet al te grote waarde hechten aan een kunsttheorie. Haar verwerpen of verachten echter is niet redelijk. Zij heeft haar nut. De mens is een zodanige eenheid, dat, wanneer hij zijn verstand ontwikkelt, hij zijn gevoelsleven eveneens verfijnt. Een dokter zal teerder aanvoelen dan een sjouwer. Ontwikkelt iemand nu zijn inzicht omtrent kunst, dan zal daarvoor zijn gevoel voor kunst eveneens groeien. Anders gezegd, bestudeert iemand het beredeneerbare gebied der kunst, het kleinste gebied, dan zal hij meer geschikt worden het onberedeneerbare gebied, het grootste, te smaken. Die twee gebieden zijn niet door een hoge muur maar door een laag hekje gescheiden. Daarom vindt men de meeste waardering voor kunst bij mensen, die hun verstand goed gebruiken.
Sprekend over kunsttheorie en kunststudie bedoelen we vooral een gezond reflecteren over kunst en schoonheid, niet een schoolse verhandeling. Het komt aan op het goede inzicht. En in deze zin houden alle kunstminnaars er een kunsttheorie op na. Er bestaat geen atelier of museum, waar geen schoonheidsbeginselen verkondigd en beredeneerd worden. Om deze reden ook kan men bij een eenvoudige weinig bestudeerde burgerman, die gezond nadenkt, een beter inzicht in zake kunst en een beter aanvoelen ervan aantreffen dan bij een mens, die bergen practische kennis in zijn hoofd heeft opgestapeld.
Juist hij, die kunst als iets zakelijks beschouwt, als iets, waar hij met een paar boeken of cursussen in thuis kan raken, doet de kunsttheorie schande aan en brengt de kunst in discrediet. Wie erkent, dat kunsttheorie enige waarde heeft, zal er baat bij vinden haar te bestuderen; wie daarentegen haar waarde overschat, en er alles mee denkt te kunnen beoordelen, zal er door bedorven worden. Beter geen redenering dan een valse redenering. Door veel theorie en door valse theorie is menig kunstenaarstalent verloren gegaan. Kunstenaars, die zich aan een overdreven waarde van kunsttheorie bezondigen, gebruiken hun penseel om de inzichten van het verstand te verkondigen, niet om mee te delen, wat er in hun hart, geleid door het verstand, omgaat.
Een juist inzicht in de kunst levert den mens veel voordeel op bij het maken en smaken van kunst. Door te reflecteren let men beter op. Men verdiept zich eerder. Men legt er zich meer op toe. Door te weten wat anderen over de kunst denken, verrijkt men eigen gedachten. Men kan erdoor gewaarschuwd worden, welke wegen men zeker niet bewandelen moet. Men leert ermee abstraheren, en dat is zeker niet de geringste aanwinst. Een ruw mens ziet nauwelijks naar een torso of geschonden schilderij, omdat het ontbreken hem het meest opvalt, en afstuit. Een reflexief mens weet die tekorten voorbij te zien, en enkel van het schone te genieten.
Door gezonde kunsttheorie kan een matig begaafd iemand het ver brengen. Genieën zijn zeldzaam. Zij hebben alle gaven van den Schepper ineens ontvangen. Niet-genieën, de meesten, kunnen door veel schaven, opbouwen en herstellen met matige aanleg een zeer goed kunstenaar worden. De theorie zal kwade invloeden weren, goede invloeden benutten, en het talent op de rechte weg houden.
| |
3. De onvindbare definitie.
Tot hiertoe deden we de gewaagde veronderstelling, dat bekend was, wat kunst is. Maar dat is te veel gewaagd. Deze ver- | |
| |
handeling beoogt juist het begrip kunst duidelijk te maken. Bakenen we van te voren niet het terrein af, waarvoor we handelen, dan praten we langs elkaar heen. In de regel ligt de fout van eindeloze discussies hierin, dat men meent over dezelfde zaak te redeneren, terwijl ieder een andere zaak voor ogen heeft.
Het woord kunst helpt ons niet veel, daar het voor zeer uiteenlopende zaken aangewend wordt. De vele dingen, waarvoor het gebruikt wordt, kunnen we in twee grote groepen verdelen. Tot de eerste groep behoort kunst gebruikt in de volgende zinnen en uitdrukkingen: Het moet uit zijn met die kunsten. De kookkunst. Op een koord dansen is een hele kunst. Centen stijf oprollen is een kunst. Tot de twede groep behoort kunst in: Kunsten en wetenschappen. Kunsttentoonstelling. De beeldende kunsten. Er is een schat aan kunstvoorwerpen gevonden.
Duidelijk zijn deze groepen onderscheiden. De eerste heeft niets met kunst uit te staan, in de zin waarin wij haar hier bespreken. De twede is het juist, die wij willen behandelen, en die gaat over scheppingen van schoonheid.
Nu zijn we nog niet klaar; we beginnen pas. We hebben als het ware ons onderwerp met de vinger aangewezen, en ook aangetoond, waarover we het niet willen hebben. Dit wel en dat niet. Het ding zelf lieten we nog onaangeroerd.
De meest logische weg om iets duidelijk te behandelen is de definitie geven en deze uitwerken. Maar nu wil het, dat men van kunst beweert geen definitie te kunnen geven. En dat is zo. Alle pogingen die tot heden hiertoe werden ondernomen strandden. En dit alleen reeds bewijst de onmogelijkheid van een definitie. De reden zagen we reeds. Kunst is hoofdzakelijk niet verstand maar gevoel.
De bestaande zogenaamde definities zijn geen definities. Is een definitie niet duidelijker dan een woord, dat de zaak aangeeft, dan deugt de definitie niet. Zegt men, dat kunst is: het maken van schone dingen, dan worden we niet wijzer, want we moeten juist weten weten, wat schoon is. Schoon immers wordt in de algemeen gebezigde spreektaal gelijkgesteld met kunst. Een definitie moet vervolgens de hele zaak bepalen, niet een gedeelte ervan. Door kunst heilige liefde te noemen, bepalen we er slechts een heel klein deeltje van. Onnodig nog te zeggen, dat definities, die bestaan uit woorden en uitdrukkingen, die geen enkel redelijk mens verstaat, zeker niet deugen.
Een definitie moet duidelijk het wezen ener zaak aangeven. Een kenmerk van haar deugdelijkheid is, dat zij omkeerbaar is. Zo is een goede definitie van mens: een redelijk dier, omdat alle redelijk dieren mens zijn. Welnu, met dit kenmerk de bestaande zogenaamde definities van kunst toetsend, blijkt, dat er geen enkele deugt. Zij zijn alle min of meer vage omschrijvingen. In zoverre zij goede elementen inhouden, hebben ze enige waarde. In die zin is nog de beste zogenaamde definitie van kunst: Het schoon weergeven van iets. Deze bevat belangrijke elementen, maar heeft tegen, dat het woord schoon niet nader bepaald wordt.
In het geval, dat er van iets geen eigenlijke definitie te vinden is, doe men beter zijn toevlucht te nemen tot wat men noemt een omschrijvende definitie. Dit is een definitie, die de voornaamste elementen opnoemt, welk complex van eigenschappen de zaak determineert. Het beste is nog om deze elementen uitvoerig te behandelen. Dan geeft het geheel en beter begrip der zaak dan een korte onvolledige definitie. Daar een zaak nu naarmate ze concreter wordt voorgesteld des te gemakkelijker te begrijpen is zullen we hier de samenstellende elemen- | |
| |
ten van een kunstwerk behandelen. Weten we eenmaal wat een kunstwerk is, dan weten we ook wat kunst is, want dat is dan de eigenschap waardoor het werk een kunstwerk wordt.
We gebruiken de woorden kunst, schoon, aestetisch en equivalenten door elkander, omdat het spraakgebruik dat ook doet. Staande immers voor een beeld, kan men evengoed zeggen, dat het kunst is, als dat het schoon is of aestetisch. Het gaat om het begrip der zaak niet om een woordenstrijd.
| |
4. Alles kan tot inhoud dienen.
Ieder ding heeft een stoffelijk element en een vormgevend element. Het stoffelijk element van een huis zijn de stenen, cement en hout. Maar dat alleen vormt nog geen huis. De stof moet op een bepaalde wijze geordend worden, en dan is het pas een huis. Zo gaat het ook bij een kunstwerk. Marmer alleen is nog geen beeld, wel als er deze bepaalde vorm aan gegeven is.
Nader toeziende kunnen we vaststellen, dat het stoffelijke element van een kunstwerk tweeledig is. Er bestaat een verwijderde en een nabije stof. De verwijderde stof is het waarmee de kunstenaar werkt: verf, steen, hout, noten, woorden. De nabije stof is het wat de kunstenaar uitbeeldt, de inhoud: een landschap, een paard, een kind. Deze twee elementen zijn beide stoffelijke elementen. Zij vormen niet het kunstwerk, daar het vormgevende element nog ontbreekt. Het ligt aan het hoe de kunstenaar met de stof omgaat, of hij iets schoons voortbrengt.
De verwijderde stof is velerlei; het kan van alles zijn, daaraan is geen beperking. Maar ook de nabije stof, de inhoud, kan van alles zijn. Geen categorie van dingen is ervan uitgesloten. Alles kan tot inhoud dienen. Dus niet enkel verheven onderwerpen of dingen, die in de buitenwereld ongerept zijn, kunnen voorwerp zijn van kunst. Neen, alles wat schoon is of lelijk of noch schoon noch lelijk. En hiermee is de inhoud der kunstvoorwerpen in drie groepen verdeeld.
Tot de eeste groep behoren de dingen, die in de buitenwereld dat betekent: op zichzelf reeds, schoon zijn. Zo bijvoorbeeld een mooie wolkenhemel, een mooie mannenkop, een mooi interieur. De schoonheid is aan die dingen reeds gegeven, hetzij door den goddelijken Kunstenaar, hetzij door een menselijken kunstenaar. Maar wat doet nu de artist, die zulk iets tot onderwerp neemt. Hij laat die schoonheid nog meer uitkomen, hij legt er de nadruk op, hij maakt het nog schoner.
Uiteraard is deze groep onderwerpen niet vrij van gevaar. Het uiteindelijk resultaat, het kunswerk, kan indruk maken niet om de schoonheid, die de kunstenaar erin gelegd heeft, maar om de schoonheid, die het ding van nature, door het werk van den Schepper of door een anderen kunstenaar reeds heeft. De laatste zogenaamde kunstenaar is dan enkel copist. Hij geeft als een machine de schoonheid weer. Hij is spreek buis, technicus, weergever, geen scheppend kunstenaar. Hij pronkt met andermans veren. Zo kan een mooi kinderkopje ontroeren, niet omdat de zogenaamde kunstenaar het zo mooi gemaakt heeft, maar omdat het kopje zelf zo mooi is. Deze soort zogenaamde kunst is niet het schoon weergeven van iets, maar het weergeven van iets schoons.
Velen zijn er, die dit onderscheid niet aanvoelen, en houden dan voor kunstenaars mensen, die het in het geheel niet zijn. Deze producenten kiezen bij voorbaat ontroerende taferelen, lieve kopjes, en charmerende onderwerpen. Daar nu de massa meer geroerd wordt door taferelen, die het hart raken dan door verheven vormen van
| |
| |
schoonheid, zijn juist deze derde-rangskunstenaars het meest populair.
Tot de tweede groep onderwerpen behoren de dingen, die op zichzelf lelijk zijn. Bij voorbeeld een kreupel lichaam, een verworden gezicht, een dissonant, iets immoreels. De kunstenaar kan de uitdrukking verhogen, de lelijkheid beter laten uitkomen, iet nieuws ermee uitdrukken. Dat iets lelijks onderwerp kan zijn van kunst, wordt dus niet onmogelijk door het gezegde, dat iets niet tegelijk mooi en lelijk kan zijn. Een ding kan niet onder hetzelfde opzicht waaronder het lelijk is, ook schoon zijn; wel onder een ander opzicht. Anders gezegd, juist in dat opzicht waaronder een ding een gebrek heeft, kan het niet volmaakt zijn. Zo kunnen iemands ogen niet tegelijk verkeerd en goed staan, noch kan een valse tweeklank welluidend klinken, evenmin kunnen twee schreeuwende kleuren tevens harmonisch zijn. Maar wel kan een kunstenaar een gebrek van een voorwerp sterker laten uitkomen. De kunstenaar heft dan het gebrek niet op, hij doet een kreupele man niet tevens gezond lopen, maar voegt er iets aan toe, waardoor de kunstschouwer er meer in ziet dan de werkelijkheid hem geeft. Een bevestiging van deze stelling vindt men in de algemene opvatting en spreektaal. Wij vinden allemaal, dat iemand met een stug gezicht toch wel een goed hart kan hebben. Die man heeft dus iets slechts en iets goeds, heeft onder het ene opzicht iets afstotends en onder het andere opzicht iets aantrekkelijks. Ook noemt men de sprekende kop van een verwaarloosden bedelaar een prachtkop, niet omdat die kop zo gaaf of harmonisch is, maar omdat het lelijke gezicht den bedelaar typeert. Zelfs de klassieke kunsten bevestigen met feiten de genoemde stelling, doordat zij lelijke dingen tot voorwerp van kunst namen.
Dan is er nog de groep van dingen, die op zichzelf noch schoon noch lelijk zijn maar indifferent. Het zijn de gewone dingen, de alledaagse, de dingen die niet opvallen. Deze onderwerpen geven in de regel de meeste garantie voor ware kunst, omdat zij zelf niet aantrekkelijks of opvallends hebben. Heeft de kunstenaar ze weergegeven en vallen ze dan wel op, of worden ze dan wel aantrekkelijk, dan komt dat door dat wat de kunstenaar er in gelegd heeft. Feit is, dat grote kunsenaars een voorliefde koesteren voor indifferente onderwerpen. Een stoel, een verhaal zonder intriges, een simpel hoekje van een huis, scénes uit het alledaagse leven. Een adagium zegt ook: Aan de eenvoud herkent men den meester.
Ook in deze eenvoud echter schuilt een gevaar. Er zijn kunstenaars met zeer weinig talent, die om zichzelf en het publiek te misleiden, zich bij voorkeur toeleggen op zeer eenvoudige onderwerpen, omdat erkende grote kunstenaars het ook doen. Zij misbruiken de eenvoud als een vals etiket voor schoonheid, en trachten de indruk te wekken: de maker van dit kunstwerk moet toch wel bizonder ontroerd zijn geweest, dat hij opging in zulk een simpel voorwerp. Het zijn de echte would-be kunstenaars. Onder hen zijn er die zo handig de eenvoud van een meester weten te imiteren, dat het bij een vluchtige beschouwing vaak moeilijk is onmiddellijk een bedrieger te ontdekken. Wel zijn er natuurlijk graden van imitatie mogelijk. Iemand kan iets eigens in een kunstwerk leggen, en tevens een gedeelte aan een ander ontlenen. Men kan min of meer onbewust iets van een ander overnemen. Zo kan men bij jeugdige kunstenaars vaak zien van wien zij een leerling ling zijn. Slechts later, als zij volkomen zuiver blijven, zullen zij geheel eigen wegen gaan bewandelen.
| |
| |
| |
5. De kern der schoonheid.
Een ander wezenselement van een kunstwerk, en wel zijn voornaamste element, is de bepaalde vorm, die door den kunstenaar aan de stof gegeven wordt. Het is het hoe de kunstenaar met zijn materiaal het onderwerp heeft verwerkt. De vraag is nu maar, welke vorm de kunstenaar aan de stof moet geven, wil zijn product een kunstproduct zijn. Op deze vraag is niet geheel bevredigend te antwoorden, daar we hier op het terrein van het onberedeneerbare zijn beland. Dit is de kern van de schoonheidsleer.
Is deze kern zelf echter niet in bewoordingen te vatten, zijn wijze van ontstaan en de uitwerking, die hij heeft, zullen ons zeker iets omtrent zijn aard doen kennen. Sporen immers leren ons iets omtrent het wezen, dat de sporen achterliet.
Hoe gaat dus de kunstenaar te werk om van iets een kunstvoorwerp te maken. Als ieder ander mens heeft hij fantasiebeelden, ontleend aan de dingen in de buitenwereld door middel van de zintuigen. Deze fantasiebeelden kan de mens naar willekeur veranderen. Ik kan mij een huis met een rood dak, dat ik gezien heb, voorstellen met een zwart dak. Ik kan mij iemand van lange gestalte voorstellen als met een gedrongen gestalte. De kunstenaar nu, die houdt van het schone en de dingen graag schoon ziet, neemt de buitenwereld in zich op, maar verandert die in zijn fantasie. Daar maakt hij de dingen mooier, hij legt er iets bizonders in, hij voegt er iets aan toe waardoor het ding een heel ander aanzien krijgt, rijker aan uitdrukking wordt. Hij vervormt de werkelijkheid zodat zij schoner wordt. Dan kiest hij zijn materiaal, en maakt van dat veranderde en veredelde natuurbeeld een getrouwe weergave. Slaagt hij daarin, dan is er een kunstwerk geboren, en anderen, die deze schoonheid in het natuurding niet zagen of niet zo goed zagen, zien ze nu wel, en genieten ervan.
Hetgene, dat de kunstenaar aan de werkelijkheid toevoegt, is tweevoudig. Hij kan het ding in zijn natuurlijke vormen veredelen, zodat de natuur erop vooruitgaat, of anders gezegd, zodat de natuurlijke schoonheid meer tot uiting komt, en dan levert de kunstenaar vormschoonheid. Het kan er bij hem echter ook op de eerste plaats om te doen zij om een bepaalde uitdrukking weer te geven, afgezien van de juiste natuurvormen. Ja, misschien verwaarloost of verminkt hij de natuur, maar de expressie legt hij er in. Hij geeft dan expressieschoonheid. Zo is een madonna hoofdzakelijk, vormschoonheid, een krabbel vooral expresieschoonheid.
Dit is natuurlijk een analyse, in werkelijkheid gaan beide vormen van schoonheid vaak samen. De vlugste schets kan nog door vlakverdeling vormschoonheid bezitten. Muziekkunst geeft in hoofdzaak vormschoonheid. Toneelkunst hoofdzakelijk expressieschoonheid. Dichtkunst, beeldhouwkunst, schilderkunst, fotokunst geven doorgaans beide.
Uit de groeiwijze van een kunswerk volgt tevens, dat de schoonheid die er in ligt, van zeer samengestelde aard is. Door te veel plistische kijk op kunst krijgen. Men zegt, getheoretiseer en door oppervlakkige kunstkritiek kan men bewogen worden een simdat in een bepaald werk dit en dat ligt uitgedrukt. Punt. Maar dat gaat zeker niet op. Het kunstwerk is een zeer samengesteld product van een zeer samengesteld werkvermogen. Het is een kind van den kunstenaar. En evenmin als men van een eigenlijk kind kan zeggen, dat het alleen maar de neus en de haren van zijn vader heeft, zo evenmin van een kunstwerk. Een kind erft honderden eigenschappen van zijn ouders, naar
| |
| |
ziel en naar lichaam. Een kunstwerk is gemaakt door dezen mens, met deze opvoeding, met deze overtuiging, deze levenervaring, dit geloofsleven, dit verleden enzovoorts enzovoorts. Hij brengt zijn kunstwerk spontaan voort; omdat het een behoefte van hem is: hij móét zich uiten. Misschien weet hij zelf niet onder woorden te brengen, wat hij er precies wel en niet mee heeft willen uitdrukken. Zijn product is een complex van zijn gedachten en gevoelens, een complex, een geheel van een geheel. Vandaar de nimmer ophoudende variatie in kunstwerken. Altijd staan er weer nieuwe kunstenaars op, die nieuwe vormen van schoonheid scheppen, omdat er altijd weer nieuwe karakters en levenswijzen en omstandigheden komen.
Een uitwerking van ware schoonheid is, dat zij een diepe blijvende indruk maakt. De indruk die een slechte tijding of het zien van een ongeluk maakt, kan op het ogenblik heftiger zijn, zij is zeker niet zo blijvend als die der schoonheid. Bij ware schoonheid wordt men stil. Het kunstwerk zelf spreekt, en als anderen u veel te zeggen hebben, zwijgt ge. Het geeft u steeds door gedachten, het bevangt den mens, het ontroert. Het is alsof plotseling al het materiële gedoe en al de beslommeringen van het dagelijkse leven van u afvallen, en ge in een andere sfeer leeft; een sfeer die u goed doet, die u veredelt, die u de verhevenheid der menselijke eigenschappen doet begrijpen, waardoor zulk een werk tot stand gekomen is. En, ofschoon men de ene keer heviger kan aangegrepen worden dan de andere, vervelen doet een echt kunstwerk nooit, het blijft u altijd iets zeggen.
Vandaar dat de mens zonder uitdrukkelijk gebod in een kunstmuseum de stilte betracht. Men zegt niets, of fluistert; lawaai van buiten klinkt als een heiligschennis. Verlaat ge het museum, dan is het alsof men tot een ruwe banale wereld terugkeert, komende uit een gewijde plaats. Vergelijk daarbij een tentoonstelling van dingen van practische aard, een jaarbeurs of iets van die aard; daar wordt gepraat of gelachen, en er is gezorgd voor afleiding en vertier.
De maat van schoonheid, die in een kunstwerk ligt besloten, is niet af te meten. Evenmin de verhevenheid van de schoonheidsvisie van den kunstenaar. En al is deze visie nog zo verheven, in het weergeven van zijn geestesbeeld kan hij falen, zijn kunstwerk kan mislukken. Ook de beste kunstenaars leveren wel eens dingen, die weinig waarde hebben.
In de kunstsoorten is wel enige gradatie. Er zijn kunsten, die uiteraard hoger staan, omdat zij rijker zijn aan inhoud en meer mogelijkheid bieden tot schoonheid. Met een overvloed van ingrediënten kan men een smakelijker diner klaarmaken dan met aardappelen en saus alleen. Zo biedt de schilderkunst duidelijk meer mogelijkheden, en staat dus hoger dan de fotokunst, daar deze laatste te zeer gebonden is aan de werkelijkheid. Tenslotte komt het hierop neer, dat het werk zoveel mogelijk geeft en zo weinig mogelijk afleidt; rijk aan schoonheid, arm aan factoren, die de ontroering tegengaan.
Doet men de natuurlijke vormen geweld aan, dan zal dat allicht een hinderpaal zijn voor de waarneming van het schone. De kunstenaar laat u dan iets schoons zien, maar door een troebel kijkglas. Zijn daarentegen de natuurlijke vormen gehandhaafd, dan is de waarneming van het schone ongehinderd. We zijn immers aan natuurlijke vormen gewoon, en de kunstenaar heeft ze enkel schoner gegroepeerd of ze veranderd, maar niet zo dat ze geledeerd werden. Hij veranderde de buitenwereld langs natuurlijke weg.
In de rij der kunsten zal die bovenaan staan, welke al het materieële in dienst stelt van het schone; alles wat waarneembaar
| |
| |
is werkt dan mede om de schoonheid te leveren. In dit geval wordt heel de natuur in al zijn geledingen veredeld, niets blijft ongebruikt om het geheel zo schoon mogelijk te maken.
Deze hoogste vorm van de kunst vinden we belichaamd in de klassieke voorbeelden. Daar zijn de natuurlijke vormen niet verminkt, noch gelaten zoals ze zijn, maar alle zijn veredeld, en dragen het hunne ertoe bij om de schoonheid te verhogen. Let wel, dat we hier spreken over de kunstsoort; in afzonderlijke gevallen kan een voorwerp van een lagere kunstsoort hoger staan dan een van de hoogste soort, omdat het eerste goed geslaagd is en het tweede grotendeels mislukt.
Tot slot zij nogmaals benadrukt, dat met deze theoretische beschouwing niet bepaald is, wat kunst is. De kern, het voornaamste bleef onbesproken. En die kern kan men enkel door veel smaken van kunst leren kennen.
|
|