En in welke geest Nederland zijn soldaten naar Indië stuurde, blijkt het beste uit het feit dat vóór allen uit verpleegsters, medici, roode-kruiseenheden, hulppersoneel voor de voedselvoorziening en technici naar Nederlandsch Indië gingen; dat de volle aandacht gewijd was in de eerste plaats aan het verzenden van levensmiddelen en medicijnen, aan kleeren en werktuigen. In het zelf zoo getroffen Nederland zijn steuncomité's opgericht om de Indonesiërs te helpen en de bloem van de Nederlandsche jeugd, die zelf jaren geleden had onder de Duitschers was onmiddellijk volkomen bereid naar Indonesië te gaan en daar hulp te bieden. Nederland heeft met de bescheiden middelen die ter beschikking stonden alles gedaan wat het doen kon. Maar het had de hulp der geallieerden noodig om de overgangsperiode - het ontwapenen van de Japanners, het herstellen van het wettig gezag - soepel te doen verloopen. Het is geen schande, dat het kleine Nederland daarvoor beroep moest doen op de groote geallieerden mogendheden. Dat Nederland zelf daarvoor de noodige manschappen niet onmiddellijk ter beschikking had, kwam alleen omdat het Nederlandsch Indische leger, voor de groote geallieerde zaak strijdend, was vernietigd; omdat de noodige militairen in Japansche gevangenenkampen opgesloten zaten en omdat versche troepen niet konden gerecruteerd uit een land, dat na vijf jaren bezetting, pas enkele weken vrij was.
Nederland hoeft in dit opzicht geen enkel verwijt te aanvaarden.
De ontwapening van de Japanners op Java is niet alleen een Nederlandsch of een Nederlandsch Indische belang, het is een geallieerd belang. Zoo ook de onderdrukking van de huidige ongeregeldheden.
En wat er zich ook verder afspeelt op Java, het zijn niet de Nederlanders, die hun ‘gezicht verliezen’, het zijn de geallieerden, die hun prestige verliezen en zij zullen er allen de consequenties van te dragen krijgen.
De eerste zet op het Indonesische schaakbord werd door de Japanners geplaatst, toen zij, na hun nederlaag een Indonesische regeering in het leven riepen, aan het hoofd daarvan een Soekarno stelden, die geheel de oorlog door in hun kaarten had gespeeld, Indonesische dwangarbeiders had laten wegvoeren, het volk laten uitzuigen en buitendien een vurige anti-geallieerde propaganda had gevoerd. Om zijn buitengewone verdiensten voor de Japanners werd de man zelfs gedecoreerd door den Keizer. De Japanners hadden reeds vroeger laten uitschijnen, dat, zoo zij ooit Nederlandsch Indië zouden moeten prijsgeven, de noodige wanorde voordien zou worden geschapen. De Duitschers hebben hetzelfde probeeren te doen in Europa, maar daar werden de noodige maatregelen genomen en als eerste tegenzet: het aanhouden van alle Quislings.
De geallieerde tegenzet in Indonesië moet nog steeds plaats hebben.
Niet alleen werden geen maatregelen getroffen tegen de Javaansche Quisling Soekarno, maar de ‘President van de Indonesische Republiek’ (made in Japan) werd gepolst, hij kreeg de gelegenheid al zijn venijn los te laten op de wereld via de internationale pers, die bij hem op audientie kwam en interviews slikte, waarin het Nederlandsche koloniale beleid werd uiteengerafeld. De Britsche opperbevelhebber te Batavia, generaal Christison merkte vol tact op, dat Dr. van Mook maar een verklaring moest afleggen, wat Nederland eigenlijk van plan was. En als hij geen verklaring had, zou hij, generaal Christison, hem wel daar houden tot hij er een had. Dit getuigt wel van een merkwaardige opvatting van solidariteit en vooral van kennis van zaken. Welke verklaring moet Dr. van Mook nog