| |
| |
| |
Cornelis Ludovicus, Baron van Wijkerslooth
‘Bezorger der overzeese zendingen’ 1844--1944
door M.D. Latour O.P.
Enkele maanden geleden was het honderd jaar geleden, dat de Hoogwelgeboren Hoogwaardige Heer Cornelius Ludovicus, Baron van Wijkerslooth, Heer van Schalkwijk, Bisschop van Curium in partibus infidelium, huisprelaat van Zijne Heiligheid Paus Gregorius XVI en Assistent bij de Pauselijke Troon, Commandeur in de Orden van den Nedelandsen Leeuw en van den Heiligen Gregorius, enz. benoemd werd tot Bezorger van de Overzeese Zendingen. Hiermede wordt bedoeld, dat hij belast werd met het behartigen van de belangen van de R.K. Missiën van Nederland in de Overzeese Gewesten.
Voor de Missiën in West-Indië droeg Mgr. van Wijkerslooth reeds zorg sinds 1823, maar in 1844 belast met de zorg voor de Missie in Oost-Indië, werd hem eerst toen bovengenoemde eigenaardige titel toegevoegd. Tegenwoordig noemen we zo iemand Missie-Procurator.
Na God heeft onze eerste Missiebisschop Mgr. Martinus Johannes Niewindt (1824-1860), voornamelijk aan dezen merkwaardigen man zijn steun, bescherming, aanmoediging, stuwkracht en succes te danken bij het stichten en consolideren van wat we vandaag de R.K. Curaçaose Missie noemen. Van Wijkerslooth is Niewindts leermeester geweest en altijd zijn trouwste vriend gebleven. Hoewel sterk bekoord om door tientallen voorbeelden aan te tonen, wat deze man betekend heeft voor de Missie van Curaçao, menen wij toch ons te moeten beperken tot een korte levensschets van den adellijken Bisschop, aangezien ons artikel anders gevaar loopt de omvang van een brochure te krijgen. Pater Dahlhaus vermeldt enige levensbizonderheden in zijn bekend werk over Mgr. Niewindt, waarvan helaas zo weinig exemplaren op Curaçao aanwezig schijnen. Deze bizonderheden zijn ontleend aan het tijdschrift De Godsdienstvriend. De onze danken wij voornamelijk aan een artikel in het tijdschrift De Katholiek van 1851, tiende jaargang, twintigste deel.
| |
Zijn jeugd.
Cornelius Ludovicus werd geboren te Haarlem, de 25ste Mei 1786. Zijn vader was de HW geboren heer Mr. Henricus Jacobus baron van Wijkerslooth van Weerdesteijn; zijn moeder Anna Maria baronesse Ram van Schalkwijk. Enige dagen na zijn geboorte werd hij reeds door zijn godvruchtige moeder, ter gelegenheid van haar kerkgang, mede naar het heiligdom gebracht en den Heer toegewijd.
In het ouderlijk huis ontving hij de eerste opvoeding, waartoe inzonderheid hebben meegewerkt twee, om de revolutionaire vervolging uit hun vaderland gevluchte Franse priesters, de Wel Eerwaarde Heren Isnard, later pastoor van St. Pierre te
| |
| |
Amiens, en Lombal, die daarna pastoor geworden is te Steney, bij Verdun. Op veertienjarige leeftijd werd hij met een jongeren broeder (Jacobus Theodorus Henricus, in 1808, pas negentien jaren oud, auditeur bij de Staatsraad zijnde, overleden) de negende November van het jaar 1800, naar Wilkinghege, bij Munster gebracht. Daar hadden geëmigreerde Fransche priesters een huis van opvoeding en onderwijs opgericht hetgeen later verlegd werd naar Borgh. De herinnering aan dat verblijf zijner jeugd was den baron steeds dierbaar. Op 9 November 1851, daags voor zijn dood, sprak hij er nog over, hoe het juist een en vijftig jaar geleden was, dat hij het huis betrad, waarin hij de grondslag gelegd had van zijn eeuwige zaligheid, die hij nu spoedig in werkelijkheid hoopte te verwerven.
| |
Roeping tot het priesterschap.
Terwijl hij in gemeld huis zijn voorbereidende studiën maakte, wijsbegeerte inclusief, ontwikkelde zich bij hem de neiging tot de geestelijke staat, hetgeen hij ook aan zijn ouders te kennen gaf. Niettemin werd goedgevonden, dat hij, na voleindigde studie te Wilkinghege, zich op de kennis van het recht zou toeleggen. Dientengevolge ging de jonge baron van Wijkerslooth naar Brussel, waarheen, sedert de ondergang van de Leuvense Universiteit, een gedeelte van de studiën was overgebracht.
Daar studeerde hij twee jaar in de rechten, o.a. onder leiding van den heer van Gobbelschroy, vader van den gewezen minister van Koning Willem I. Maar de stem van God bleef roepen en hij begaf zich in Januari 1807 naar het theologisch seminarie te Warmond, waar hij zich met ijver op het beoefenen van de Godgeleerdheid en met nauwgezetheid op het leiden van het clericale leven toelegde. In 1811, de 25ste Juni, werd hij te Paderborn priester gewijd. Spoedig daarop werd hij aangesteld tot professor aan het Groot Seminarie te Warmond. Reeds in October van hetzelfde jaar begon hij zijn cursus te geven. Hij heeft als hoogleraar verschillende takken van de theologie onderwezen tot zijn bisschopswijding in 1833 en hij deed dit met zoveel ijver en energie, dat hij een ernstige overspanning opliep, waarvan hij de gevolgen lange tijd voelde.
| |
Stichter van ‘Hageveld.’
Voor hem en zijn vrienden, die buitenslands hun opvoeding genoten hadden, moest het duidelijk zijn, dat er in Nederland iets ontbrak voor de Katholieken om zich te kunnen ontwikkelen en van de enige jaren vroeger verkregen gelijkstelling met de Hervormden het volle genot te kunnen verkrijgen, namelijk de gelegenheid om binnenslands tot de hogere studiën behoorlijk voorbereid te worden; en voor den professor in de Godgeleerdheid aan het Seminarie moest het duidelijk zijn, dat in de Hollandse Zending - vóór 1853 was Nederland een Missie-gebied - de middelbare studie van de jongelui, die zich tot de geestelijke staat voorbereidden, veel te wensen overliet. Vóór deze jongens hun intrede deden te Warmond, bestond er practisch geen contrôle over hen en moesten ze maar zien, dat ze ergens hun humaniora maakten. Een groot Seminarie zonder klein Seminarie voldoet niet aan de eisen, door de Kerk gesteld aan de opleiding van de aanstaande geestelijken, vastgesteld op het Concilie van Trente (1545-1563).
Deze en dergelijke overwegingen brachten een drietal vrienden er toe om de vestiging te ondernemen van een opvoedingsgesticht, dat als voorbereiding tot het Groot Seminarie dienen kon, dus wat wij noemen, een klein Seminarie. Dit waren de WelEerwaarde Heren van Bommel, later Bis- | |
| |
schop van Luik, van Niel en professor Wijkerslooth, die de eerste president werd van de nieuwe stichting. Het drietal kocht de hofstede Hageveld op, onder Velzen, en in 1817 kwam daar het Klein Seminarie tot stand, dat later eigendom werd van het Aartspriesterschap Holland en tot nu toe de voorbereidende leerschool is voor het Groot Seminarie van Warmond. De term ‘Aartspriesterschap’ eist vermoedelijk enige toelichting. In Nederland werden na de hervorming de priesters, die tussen den apostolischen vicaris en de gewone pastoors stonden, aartspriester genoemd. De Hollandse Zending was in zestien Aartspriesterschappen verdeeld, na 1727 in negen. Deze regeling duurde tot het herstel der kerkelijk hiërarchie in 1853. Het klein Seminarie Hageveld is enige jaren gesloten geweest wegens de oprichting van het Collegium Philosophicum, onderafdeling van de Hogeschool te Leuven (1825-1830). Het moest dienen ter vervanging van de klein-seminariën met de bedoeling om uitsluitend aan deze Staatshogeschool de a.s. priesters voor te bereiden voor de studie in de Godgeleerdheid. De bisschoppen hebben dit collegium absoluut verboden. In 1829 stelde Willem I het bezoeken facultatief; in 1830 hief hij het op. Een en ander diende niet bepaald om de verhouding tussen den koning en zijn katholieke onderdanen te verbeteren.
| |
Uitbreiding van Warmond.
Het gebouw van het Seminarie te Warmond was veel te bekrompen en ook ongeschikt om doelmatig vergroot en ingericht te worden. Men besloot tot het oprichten van een geheel nieuw gebouw. Grote sommen gelds waren daartoe nodig en werden van de gelovigen gevraagd. Professor Wijkerslooth trok zich het welslagen van deze onderneming zeer aan; hij werd haar voorspraak bij zijn familie en verschillende andere aanzienlijke relaties. Niet gering is het gedeelte der toen verbouwde sommen, dat men aan hem te danken had. Om die reden gunde men hem de eer om de eerste steen van het nieuwe gebouw te leggen. In 1822 was de bouw voleind. Toen in 1843 dit gebouw aanzienlijk vergroot werd, heeft hij, maar nu als Bisschop, de eerste steen en de fundamenten van de nieuwe kapel gezegend.
| |
Zorg voor de West-Indische Missiën.
In 1823 opende zich een nieuw veld voor zijn activiteit; toen begonnen namelijk zijn bemoeiingen met de kerkelijke zaken in onze West-Indische Bezittingen. In de kolonie Suriname was bijna geen spoor meer te vinden van onze heilige Godsdienst en de missionarissen Wennekers en van der Horst, sinds 1817 aldaar werkzaam, ondervonden er nauwelijks iets anders dan bespotting en tegenwerking. Zij verkeerden tevens in de grootste armoede. Maar Wijkerslooth bemoedigde en ondersteunde hen; hij zorgde, dat in de plaats van de daar zo spoedig bezweken priesters anderen optraden: de WelEerwaarde Heren van der Weyde en de daarna zo beroemd geworden Grooff. Parallel hiermede liep zijn zorg voor de Missie van Curaçao. Hij was het, die ons pastoor Niewindt bezorgde met kapelaan Eijsenbeil......
In 1844 werd hij ook belast met de behartiging der kerkelijke belangen in onze Oost-Indische Bezittingen; van toen af was hij Bezorger der overzeese Zendingen.
| |
Stichter van Huize ‘Katwijk’.
In 1830 begonnen zijn stichtingen te Hageveld en Warmond opnieuw te bloeien. In dat zelfde jaar, op 7 November, feest van Sint Willibrord, vatte hij het plan op, om voor diegenen onder de katholieke jeugd,
| |
| |
die van plan waren universitaire studiën te maken, een katholiek gymnasium op te richten. Het gelukte hem door aankoop eigenaar te worden van het ‘Huis te Katwijk’ en op de zevende Juni 1831 opende hij het St. Willibrordus College te Katwijk aan de Rijn. In 1840 werd dit katholieke gymnasium overgenomen door de paters Jezuieten, die in 1914 van plan waren deze inrichting over te plaatsen naar Den Haag. Nauwelijks waren de fundamenten gelegd, of de oorlog brak uit. Afbouwen en verhuizen moesten uitgesteld worden tot na 1918.
Vele vooraanstaande katholieken van Nederland hebben hun opleiding te danken aan de Paters Jezuieten van Katwijk. Na het verplaatsen van de onderwijsinrichting naar den Haag, hebben de Paters Franciskanen het St. Willibrord College overgenomen en hebben er een missiecollege van gemaakt, waar toekomstige Franciskanermissionarissen worden opgeleid.
| |
Bisschop van Curium.
De hoogste erkenning zou nu aan zijn verdiensten voor de Kerk ten deel vallen.
Op de 7 Februari 1832 benoemde Paus Gregorius XVI den Hoogleraar Gornelius Ludovicus, baron van Wijkerslooth tot bisschop van Curium i.p.i. De steeds eenzijdige politiek van Koning Willem I vertraagde eerst een tijd lang het effect van deze benoeming. Pas op 15 September 1833 werd de benoemde te Munster bisschop gewijd door Caspar Maximiliaan, Bisschop van Munster - dezelfde, die hem tijdens zijn verblijf te Wilkinghege het H. Vormsel had toegediend - geassisteerd door Clemens August, later Bisschop van Keulen, en den Baron de Beijer, wijbisschop van Keulen.
Spoedig na zijn wijding ving de Hoogwaardige Bisschop van Curium, overeenkomstig het inzicht van de Congregatie tot Voortplanting van het Geloof, zijn rondreizen aan om overal het H. Vormsel toe te dienen. Na meer dan tweehonderd jaar van onderdrukking was dit weer de eerste maal, dat een Nederlands Bisschop aan Nederlandse katholieken de H. Sacramenten toediende. De eerste van deze reizen ging uit van Warmond, op de dertiende October 1833 en bepaalde zich tot het Dekanaat van Rijnland. In de volgende jaren doorkruiste hij herhaaldelijk het gehele gebied van de Hollandse Zending, binnen welke hij aan meer dan 211.000 gelovigen het H. Vormsel toediende. In die zelfde jaren wijdde hij jaarlijks gemiddeld twintig priesters en deze saeculiere geestelijken ontvingen van hem niet alleen de priesterwijding, maar ook alle daaraan voorafgaande kleine en groote wijdingen. Verder heeft hij zes Bisschoppen gewijd en heeft geassisteerd bij nog vier andere Bisschopswijdingen, waarvan een in April 1840 te Rome plaats had. De ijver van Neerlands katholieken om hun oude, vervallen en, te klein geworden schuur- en huiskerken te vervangen door behoorlijke kerkgebouwen, riep hem tot de consecratie van drie en zeventig kerken, ongeacht het wijden van kerkhoven en het verrichten van een groot aantal andere pontificale plechtigheden.
| |
Hoge onderscheidingen.
De vierde December 1839 ondernam de Bisschop van Curium zijn eerste reis ad limina Apostolorum (naar de graven der Apostelen Petrus en Paulus), met andere woorden: hij bracht zijn eerste officiële bezoek aan Rome en den Paus. Hij bereikte Rome op 31 Januari 1840, vertoefde er tot 28 April en bevond zich 20 Juni 1840 weer in Nederland. Als blijk van 's Pausen genegenheid had hij de benoeming ontvangen tot Huisprelaat van Z.H. en Assistent bij de Pauselijke Troon. Bij een tweede reis naar de
| |
| |
hoofdstad van de christenheid, in Januari 1847 ondernomen, werd hij benoemd tot Commandeur in de Orde van St. Gregorius.
In het najaar van 1840 had Koning Willem II, die na de troonsafstand van zijn vader (October 1840) rechtvaardig en billijk regeerde, Mgr. Wijkerslooth benoemd tot Commandeur in de Orde van den Nederlandsen Leeuw. Dit blijk van onderscheiding had te meer waarde, omdat het volgde op een groot blijk van vertrouwen, namelijk de benoeming tot lid van de Staatscommissie, die kort te voren was gevormd, om de klachten te onderzoeken, ingebracht tegen het openbaar onderwijs, en de nodig geachte voorstellen te doen. Het resultaat van zijn werkzaamheden, was wel niet aanstonds merkbaar, maar het opnemen van de vrijheid van onderwijs in de Grondwet na de herziening van 1848, mag zeker voor een gedeelte aan zijn pogen worden toegeschreven.
| |
Zijn dood.
In de laatste maanden van zijn leven stichtte deze wonderlijke man nog een R.K. Wees- en oude-vrouwenhuis te Oegstgeest, waaraan hij aanzienlijke sommen heeft ten koste gelegd.
In de avond van de tiende November 1851 overleed hij op zijn buitenplaats Duinzigt onder Oegstgeest. Het Handelsblad schreef bij die gelegenheid over hem: ‘Hij was bij zijn leven een milddadig man, zonder dat hij daarbij op godsdienstige gezindheid lette. Niemand verliet zijn woning zonder beweldadigd te zijn. De stichting naast zijn woning, welke hij voor armen en ouden van dagen bestemd had en die meer dan een ton gouds zal kosten, heeft hij niet mogen tot stand gebracht zien; het is een nalatenschap welke zijn liefdewerk bekroont.’
Tot op de dag van heden (voor zover we althans weten in oorlogstijd) is het beheer van deze stichting toevertrouwd aan de Eerwaarde Zusters van Rosendaal, voor wier komst op Curaçao hij in 1841 zo krachtdadig gewerkt heeft. We lezen over de dood van Mgr. van Wijkerslooth in het ‘Leven van de Eerw. Mère Marie Joseph van Jezus, Stichteres van de Congregatie van Rosendaal, op blz. 315 en 316: ‘De hooggewaardeerde vriend en beschermer der Congregatie, Mgr. baron van Wijkerslooth, Bisschop van Curium overleefde die feestelijkheid (bedoeld wordt het gouden professiefeest van Mère Joseph) niet lang. Sedert enige tijd was Z.D.H. lijdende aan een kwaal, die zijn sterke gezondheid deed wankelen en zijn krachten zozeer ondermijnde, dat Z.D.H. de tiende November van datzelfde jaar (1851) het eeuwig loon ging ontvangen in de ouderdom van vijf en en zestig jaar. Mère Joseph, die Z.D.H. een oprechte genegenheid toedroeg, schrijft in haar annalen als volgt: ‘Die grote Prelaat heeft in de laatste jaren zijns levens veel geleden. Al zijn handelingen en daden werden bespied en beknibbeld en om zijn grote godsvrucht werd Mgr. gevreesd en gehaat. Wij verliezen in Z.D.H. een edelen weldoener en trouwen beschermer der Congregatie en zijn derhalve zeer verplicht tot eeuwige dank en om dagelijks zo'n groten weldoener te gedenken.’
Reeds bij de eerste kennismaking in Mei 1839 hadden die twee grote zielen elkander begrepen. Beiden haakten naar de uitbreiding van het Rijk Gods in de zielen; geen wonder dus, dat wij hier een wederzijdse genegenheid vinden, zoals die aan de heiligen eigen is en die alleen Gods glorie en het heil der zielen beoogt.’
| |
De Familie Ram van Schalkwijk.
Wij kunnen niet nalaten hier enige bizonderheden aan te tekenen, betreffende de familie Ram van Schalkwijk, waartoe de
| |
| |
moeder van baron van Wijkerslooth behoorde.
Haar werden tijdens de Reformatie de heerlijke rechten van Schalkwijk ontnomen; niettemin bleef zij er altijd de naam van voeren. Eerst in 1821 heeft de HWgeb. Freule Timothea Maria Ram van Schalkwijk de heerlijkheid Schalkwijk door aankoop in de familie teruggebracht.
Op het kasteel te Schalkwijk was een kapel, waar tijdens de vervolging een priester met name van der Horst, de H. Mis las, waartoe de katholieken heimelijk werden toegelaten. Op zekere dag drong men het kasteel binnen en nam den priester gevangen. Hierop volgde een te Utrecht geveld vonnis, waarbij de WelEerw. Heer v.d. Horst uit het land verbannen werd en de sloping van het kasteel te Schalkwijk geboden werd. Het vonnis werd ten uitvoer gelegd. Niet alleen de priester vertrok, maar ook de familie Ram van Schalkwijk, die toen enige tijd in Spanje heeft gewoond.
|
|