Nieuwjaar 1945.
Een kleppermanslied
Ik ben een oude klepperman
Het oude van het nieuwe jaar.
Jaar in, jaar uit, al ben ik maar
Een oude, grauwe klepperman,
In 't roffelen der omfloerste trom
En klept in 't somber klokgebrom.
Ik ben de oude klepperman,
Van ieders leven, klein en groot,
Bepaal ik. Ik kom ongenood;
Ik ben de Klepperman, de Dood.
Dit is het einde van het jaar;
Mijn ratel kleppert, hol en naar,
Als knekels kletsend op elkaar
Als volgden beenderkleppend daar
Met stijve knookgeklik de schaar
Der lijken van dit lijkenjaar.
| |
Mij volgt een lange rij van lijken,
Van kind'ren, grijsaards, armen, rijken
Van patriotten en verraders,
Van geestelijken, moeders, vaders,
Van goeden en van onverlaten
En van soldaten, van soldaten...
Ik ben de Klepperman, de Dood;
Ik ratel leed, ik klepper nood
Ik roep U op; Komt kijken!
Ik kom hier met een stoet van lijken...
De lijken van de plichtsgetrouwen,
De lijken van verstikte vrouwen,
De lijken van verminkte knapen,
De lijken van Uw volk, rechtschapen
En moedig; dat niet wilde wijken.
Ik kom, de Dood, met al Uw lijken.
Ik kom. En zie naar deze dooden,
Geplunderd en geschonden.
Zij komen, zie naar deze dooden,
Dit zijn de lijken van de Joden.
En die daar komen aangetreden:
Kijk, hoe hun schedel is doorboord,
Gedenk waarom en wat ze leden.
Zij zijn het, die met pen en woord,
Voor vrijheid, toen zij werd gesmoord,
Den strijd van vrije mannen streden,
De schrijver, die van vrijheid schreef,
De drukker die de sluikpers dreef.
De dragers, die de ronde deden.
En dié, waar men een man in nood
Een schuilplaats voor den vijand bood.
Degenen, die de vliegers kleedden;
De massa in het, die den dood
Voor oogen, tot verzet besloot;
Degenen, die den strijd niet meden...
| |
Maar ook onschuldig afgeslachten,
Die aan geen open weerstand dachten.
Kijk naar de optocht van de Dood.
Ik kom met vele, vele lijken.
Dié dooden lagen in de goot;
Zij lagen om er naar te kijken,
Met kaartjes op zich in een straat.
De beulen teekenden hun daad.
En schreven zonder dat zij 't wisten
Hun eigen schandnaam: ‘Terroristen.’
Want elke doode, die hier staat,
Spreekt van het recht, dat werd geschonden:
Hier dezen zijn vermoord op straat,
Met vijf en vijf aaneengebonden
En dézen, knapen nog, gesmoord
Met touwen om den hals gebonden,
Gesleept, de straten door, vermoord!
- De beul heeft wél zijn naam gevonden. -
Daar vrouwen, in een cel versmacht
Zij vochten, stikkend, om hun leven.
Zoovele lijken als ik bracht,
Zoovele moorden zijn bedreven.
En díe daar, kijkt, verminkt, geplet.
Hoe hun het leven werd ontnomen?
De beulen hebben hun belet
Een schuilplaats levend uit te komen.
Mij volgt een stoet van vele, vele dooden,
Van uitgehongerden en Joden
Van doodgevrorenen en rijken,
Van opgehangenen. Van lijken
Van vele arme menschen lijken.
Kom naar die stoet van lijken kijken!
Van dooden, die voorbij U treden,
Van lijken van familieleden.
Dit was een jaar van bloed en tranen.
Ik kom U tot herinnering manen.
Ik ratel leed, ik klepper nood.
Ik ben de Klepperman, de Dood.
|
|