| |
| |
| |
Het Pausdom in de Geschiedenis
door G. Goyau.
Het Pausdom leider en meester van het recht.
De leer van de rechten van God, tegengesteld aan de theorie van de rechten van den vorst, had tot eerste gevolg, dat er rond preekstoel en altaar een geweldige muur werd opgetrokken, waarvoor de macht der leken wel ontzag moest hebben.
Maar er waren nog andere gevolgen en van nog grotere betekenis.
Terwijl het rechtsgebied van den keizer werd beperkt, werd dat van God uitgebreid.
Op den bodem van ieder politiek debat, heeft Proudhon gezegd, ligt een theologische kwestie; en dit komt meestal hier vandaan, omdat in de grond der zaak ieder politiek debat in wezen een rechtskwestie is; een recht wat zich ziet aangerand of een recht wat zich wil doen gelden. En hier vinden we de wegen, waarlangs het Pausdom, altijd er op uit om de mensen naar de hemelse stad te voeren, de aardse stad binnentrok.
Het Pausdom was in de middeleeuwen de vertegenwoordiger van de moraal; men leerde in die tijd niet ‘macht maakt recht’: maar in naam van Christus kwam de Paus op voor het tegenovergestelde beginsel; en hij werd aldus de verklaarder van het recht.
Daarbij komt dat in bedoeld tijdperk de opvatting over God en de wijze waarop men met Hem omging een geheel andere was, dan die van de moderne tijd.
Sinds enkele eeuwen reeds heeft het den schijn, dat de maatschappij zich meer tegenover God wil verdedigen dan zich aan Hem onderwerpen; men heeft wel eerbied voor Hem, maar wil Hem soms toch ook in bedwang houden. Heel beleefd laat men God het toekomstig leven regelen, maar in het tegenwoordige mag Hij, in zaken waar het moeilijk anders kan, slechts zo nu en dan optreden. Waar Hij wettelijk binnentreedt, worden de deuren ontsloten, maar op ander gebied wordt Hij slechts getolereerd en soms zelfs als een indringer beschouwd.
In de middeleeuwen stond God de mensen veel nader; was Hij veel meer tegenwoordig; Zijn handelen meer onmiddellijk en veel krachtdadiger.
De sterrenkunde had nog niet de oude opvatting van het wereldstelsel omver gegooid en men had dus een minder zuivere opvatting van de Goddelijke onmetelijkheid. Men beschouwde God als minder hoog.
Het laïcisme had nog niet de verhoudingen in de maatschappij bedorven en men had een meer kinderlijk geloof in de Goddelijke voorzienigheid. Men schoof God minder ver weg. En vanwege de behoefte, welke men had aan een vertolker der gerechtigheid, werd de gelovige instinctmatig er toe ge- | |
| |
bracht, om van de plaatsvervanger van God een zeer machtig persoon te maken.
Kinderachtig vreemd, meende de 18e eeuw - en zij heeft nu ook nog volgelingen - de vooruitgang der theocratie te moeten toeschrijven aan de heerszucht van sommige Pausen. Maar er zijn van die dingen, die nu eenmaal niet kunnen worden voortgebracht door individuele pretenties. Ver uitgaande boven de historische feiten, verpersoonlijkte deze theocratie het absolute: ook zelfs wanneer onze hoogmoed moeilijkheden maakt om het te erkennen, voelen wij een verlichting, wanneer wij de nabijheid voelen van het absolute en de mogelijkheid om het te grijpen, en dan klampen wij ons er aan vast als aan een stevig anker.
‘Zodanig is de verering van de gelovigen voor de Apostolische Stoel, dat het geenszins te vreezen is, dat iemand ooit in het minst zal durven aanranden, wat hij eenmaal heeft vastgesteld.’ In deze bewoordingen vroeg Childebert, een koning uit de 6e eeuw, aan Paus Virgilius bevestiging van enkele regelingen, welke hij ten gunste van kloosters getroffen had. Childebert was toen Heer en Meester, maar hij ziet heel goed in, dat het Pausdom de meester is van morgen; hij voelde de onzekerheid van de toekomst; alleen de Stoel van Petrus kon een waarborg geven.
Sedert de 6e eeuw wordt een recht slechts blijvend geacht, wanneer het door de H. Stoel geratificeerd is.
Een ieder ging tot de Paus om bevestiging te vragen van wat men had vastgesteld; of ter verdediging van een beslissing welke men genomen had en dit deed men om zich te behoeden tegen de aanmatiging van anderen of ook wel tegen die van zich zelf.
Vandaar het overwicht van de kerk op de middeleeuwse maatschappij.
Wanneer kloosters bang waren voor hun domeinen vanwege de hebzucht van sommige leken, dan riepen zij de bescherming in van de H. Stoel, droegen aan de Paus het eigendomsrecht over en betaalden daarvoor een jaarlijkse schatting: kwamen deze goederen in gevaar, dan deden zij een beroep op Rome, die de schuldige vorsten met straffen bedreigde. Een dusdanige bescherming werd genoemd ‘Roomse Vrijheid’ Libertas Romana.
Vorsten en koningen volgden zelfs het voorbeeld van de kloosters. Zij gaven hun gebieden aan de Paus en behielden zelf het vruchtgebruik, om zich aldus het rustige bezit ervan te verzekeren.
Om een sterkere buurman te weerstaan oordeelde men het beter, zich tot de H. Stoel te wenden, dan de wapens op te nemen; en de Paus verdedigde dan het bestaansrecht der zwakke staten. Gaarne bood men den Paus de hoogheidsrechten aan van een veroverd land; het land had dan de schijn dat het recht bevestigde, wat het geweld veroverd had. Alfons graaf van Portugal. Ramirez koning van Aragon, bedreigd door zijn broeder, werden aldus vazallen van den H. Stoel. En deze machtige beschermer, wiens enig wapen de excommunicatie was, telde verder nog onder zijn beschermelingen de koningen van Engeland, Polen, Denemarken en Kief; de hertogen van Bohemen en Croatië en de graven van Provence.
Wanneer maar op de titelbadzijde van het belasting-boek, de handtekening der Pausen stond, dan garandeerde dit aan den titularis een zekere veiligheid; zijn rechten werden er authentiek door en zijn vrijheden onaantastbaar. Nog in de 16e eeuw vindt men van deze Pauselijke garanties sporen terug; wanneer b.v. vorsten, hetzij door erfenis, hetzij door verovering, meesters waren geworden van een stuk land, dan zonden zij naar den Paus een gezantschap van onderdanigheid en wanneer de Paus dit gezantschap ontving en de onderdanigheid accepteerde, dan werd dit beschouwd als de meest krachtige
| |
| |
erkenning van de souvereiniteit; soms kwam dan wel eens een derde, mededingende macht tussenbeide, om te verhinderen, dat dit gezantschap van onderdanigheid werd toegelaten.
Dergelijke praktijken, die nog bestonden ten tijde van Macchiavelli, waren overblijfselen uit de Middeleeuwen, toen de Pausen zich niet alleen tevreden stelden, met aan het recht, in zover er aan getwijfeld kon worden, een oplossing te geven, maar het ook completeerde en er kracht aan gaf, door een soort nieuwe schepping, een hele reeks rechten, van welke de titularissen dachten, dat zij van goed allooi waren, maar waaromtrent men toch ook voelde, dat ze wel wat precair waren.
Als van zelf trad de Paus in de internationale betrekkingen. Op verzoek van de souvereinen zelf, beschermde hij ze tegen hun eigen willekeur, door met een godsdienstige ratificatie, kracht te geven aan de overeenkomsten welke getekend werden. Een vrede werd door eden geheiligd, alleen de de Paus kon hiervan ontslaan. Werd de eed toch geschonden, zonder de dispensatie af te wachten, dan liep men de excommunicatie in. Pauselijke notarissen namen acte van de verdragen, en in apostolische breven, met het zegel van de Paus, werden ze gepubliceerd. Zo verkregen de contractanten, dikwijls elkander wantrouwend, een ratificatie van het tractaat, door de handtekening van God, Die hun werk bevestigde.
‘De Paus, zo schreef de rechtsgeleerde Martinus de Lodi, kan de vorsten verplichten, de gesloten vrede te bewaren. De misdaad van het breken des vredes onder vorsten behoort tot de rechtsmacht van de kerk.’
Of het ging over eigendomsrechten óf vrijstellingen, over veroveringen óf verdragen, de middeleeuwen deden een beroep op het hof te Rome, om ze te bevestigen of te beschermen. Ten gunste van rechten, welke zij hadden of beweerden te hebben of om er meer kracht aan te geven of deze bij te zetten, namen de mensen van dit tijdperk hun toevlucht tot sancties, welke van nature geestelijk waren en welke alleen de Roomse kerk kon geven.
En zo groot was de toevloed van deze aanvragen en verzoeken, dat het hof van Rome er een speciaal registratiekantoor op nahield, waar de meest verschillende contracten werden gedeponeerd onder bescherming van de H. Stoel, de door God aangestelde verdediger van het recht.
Doordat ze ontsproten waren aan de menselijke wil hadden deze overeenkomsten een onzeker, veranderlijk en betrekkelijk karakter; daarom wilde men dat ze gegarandeerd en gezegeld werden met het wapen van de absolute macht. Doch dezelfde reden, welke de mensen er toe bracht om de hulp te zoeken van het Pausdom, bracht ook de H. Stoel er toe, om op te komen voor bepaalde rechten.
De gewoonte om zich te beroepen op Rome, hield de erkenning in, dat het menselijke recht nooit onafhankelijk is: men zondigde al direct tegen het gezond verstand en was bij voorbaat al veroordeeld, wanneer men in een conflict tussen recht en moraal, de willekeur als souverein ging erkennen. Op zulke momenten echter kwam men in strijd met het Pausdom, zoals men op andere momenten er beschutting zocht.
De middeleeuwen zijn vol van strijd tussen Paus en vorst. En uit de voortdurende terugkeer van deze strijd, heeft men wel eens de conclusie getrokken, dat het wezen van de geestelijke souvereiniteit in zich de kiem droeg van opstand tegen de geestelijke macht: de zaak is echter veel ingewikkelder.
In ieder Christen-vorst is op de eerste plaats de christen en daarna de vorst: tus- | |
| |
sen deze twee mensen moet men onderscheid maken. De gelijkheid van alle christenen voor God, brengt voor de kerk mee, om aan allen, vorst of onderdaan, dezelfde lessen van moraal en godsdienst te geven. Doch de vorsten meenden, dat zij in deze met speciale onderscheiding moesten behandeld worden. Maar zonder er op uit te zijn om hen op hun fouten te wijzen, meende echter het Pausdom, dat zij die door hun verheffing zo hoog boven anderen gesteld waren, geen ergernis mochten geven aan de gewone mensen. Voor hun eigen zaligheid en ter geruststelling van het geweten der volkeren, eiste het Pausdom als een maatregel van algemeen belang, dat zij zouden gewezen worden op hun plicht, om de wetten van God te onderhouden.
In de 9e eeuw had Lotharius zijn vrouw Theutoberga verstoten om met Waldrada te kunnen trouwen. Opkomende voor het wettig huwelijk kwam Nicolaas I tussenbeiden. ‘Lotharius, zo schreef hij, heeft aan de Kerk schade berokkend. Op den troon verheven, heeft hij door zijn slecht voorbeeld, duizenden in de chaos van het verderf gebracht.’ Zelf interpelleerde hij Lotharius; ‘Gij zijt geweken voor den drang uwer zinnelijkheid; gij hebt aan uw wellust den vrijen teugel gelaten; met genoegen hebt gij u geworpen in een zee van ellende, in het slijk onder het uitvaagsel.’ En deze schanddaad verdiende straf. ‘Dat voortaan Lotharius voor allen zal zijn als een heiden en een tollenaar.’
In deze strijd stond Nicolaas aanvankelijk zonder bondgenoten. Alsof de fouten van een vorst wat te maken zouden hebben met de koninklijke onschendbaarheid, vreesden de bisschoppen, onderdanen van Lotharius, om hem op de betekenis te wijzen van de wil van God, hun andere Heer.
‘Werp alle lafheid van u af,’ schreef ‘Paus Nicolaas, ‘Verre van u zij alle slaafse vrees. Zonder ophouden moet gij Lotharius aanklagen en hem vermanen, zoals het past. Roept en verheft uw stem, dat zij klinke als een trompet, en wijst Lotharius op zijn misdaden.’
De plaatselijke synoden waren geneigd om absolutie te geven, maar de Paus handhaafde de wetten van de moraal en de hogere band welke de H. Stoel verbond met de bisschoppen van Lotharius, drong hen om onafhankelijk te blijven ten opzichte van de koning. Deze band bewaarde de waardigheid van hun apostolaat en de vrijheid van hun censuren.
In de 11e eeuw verbrak Philip I zijn eerste huwelijk om een gehuwde vrouw te nemen. Urbanus II kwam op Franse bodem en voor het volle concilie van Clermont was de eerste daad van deze Paus, Fransman van afkomst, om de Koning van Frankrijk te excommuniceren. ‘Wanneer het, zoals het betaamde, gij uw plicht als priester hadt vervuld’, zo schreef hij aan de aartsbisschop van Reims, ‘dan zoudt gij niet een misdaad ongestraft gelaten hebben, waardoor tegelijk de wetten van de moraal en de Kerk zijn overtreden; en het is op U dat de schande moet terugvallen.’
In deze bewoordingen schudde het Pausdom de nationale bisschoppen wakker.
In de 12e eeuw verkreeg Philip August, die door zijn vrouw Ingeberga verlaten was, van te slappe bisschoppen, de nietigverklaring van zijn huwelijk en maakt Agnes van Meran koningin. Maar Celestinus dreigde hen met straf; Innocentius III legde het interdict op en Philip moest Agnes wegzenden. Tussen schuldigen maakte het canonieke recht geen enkel onderscheid; de strengheid der straffen werd niet afgemeten naar de rang welke men in de wereld bekleedde; maar vanzelfsprekend maakten ze meer indruk en meer opspraak, wanneer de machtigen erdoor getroffen werden. Hendrik IV van Duitsland, een kerkrover, een belediger van gezanten en Paus
| |
| |
en bovendien een losbandige, moest drie dagen en drie nachten geknield liggen onder de muren van Canossa, alvorens Gregorius VII hem vergiffenis schonk. Boleslaus van Polen, de moordenaar van den H. Stanislaus van Krakau, werd door den Paus veroordeeld om als een paria rond te zwerven; de excommunicatie, waarmede hij beladen was, sloot hem uit van alle landen en de legende van de wandelende Jood werd zijn geschiedenis. Hendrik II van Engeland, de vervolger van Thomas Becket en die misschien zelf, door een grillige uitlating, den moordenaar van den bisschop het wapen in de hand geduwd had, moest een openbare penitentie doen op het graf van den martelaar. Raymond II van Toulouse, die een legaat van Innocentius III had gedood, moest een geeseling ondergaan onder het portaal van de St. Gillis, om weer met de kerk verzoend te worden.
Dit waren geen politieke wraaknemingen maar penitenties.
Wetgevers van beroep, beschouwden de koningen zich zelf zeer gaarne boven de wet. Maar de Pausen traden daartegen op en onvermoeid bleven zij opkomen voor het instinct naar het goede, wat vooral in de meest eenvoudige zielen nog levendig was. Onweerstaanbaar, maar lang niet altijd zonder moeilijkheden, bleven zij optreden tegen de overtreders van de moraal.
‘Waar vindt men, dat de souverein het privilege heeft van de onstrafbaarheid’ zo schreef Gregorius VII; ‘Toen de Heer aan Petrus zeide: weid mijne lammeren, weid mijne schapen, maakte hij geen uitzondering voor de vorsten.’
Zo durfden de Pausen de koninklijke mantel oplichten, voor welker glans het episcopaat soms verblind werd en spraken zij een souvereine veroordeling uit over den christen, die van deze mantel de drager was.
En de gevolgen waren dat deze veroordeling terzelfder tijd den christen en het hoofd van den staat troffen.
De geëxcommuniceerde, die geen boetvaardigheid wilde doen, verloor de steun van de wetten der moraal en der mensen; en zonder deze heeft het leven van een individu geen enkele waarborg meer. De trouw zijner vazallen en de gehoorzaamheid zijner onderdanen werden onzeker; zijn rechten waren vervallen; daar hij zelf de begrippen van recht en onrecht had weggegooid, waren deze begrippen ten opzichte van hem opgeheven.
Zo was het publieke recht in sommige landen.
Toen in 1076 Hendrik IV geëxcommuniceerd werd eisten de wetten van het Rijk, dat zijn afzetting volgde. Maar Gregorius VII suspendeerde deze wettelijke gevolgen en eerst in 1080, toen de keizer voor de derde maal werd geëxcommuniceerd, werd hij formeel door den wil van den Paus afgezet. Want de Pausen konden aan de excommunicatie een politieke sanctie verbinden.
Soms was dit het interdict; een eigenaardige en mysterieuse verbanning, door den stedehouder van Christus, aan Christus zelf opgelegd. Wanneer een gebied met interdict geslagen was, dan werden de altaren leeg, Jesus daalde er niet meer op neer. En om dan van deze geestelijke vasten bevrijd te worden, dwong het volk den vorst, om zich met God te verzoenen, opdat hij niet langer een voorwerp van besmetting blijven zou, waarvoor God de vlucht genomen had.
Soms nog verbond de Paus aan de excommunicatie, het formele bevel van afzetting; ‘Ik bind Hendrik met de banden van het anathema,’ verklaarde Gregorius VII, ‘ik ontneem hem alle macht en alle koninklijke waardigheid. Ik verbied ieder Christen, om hem als vorst te gehoorzamen, en al degenen die hem den eed gezworen hebben, zijn daarvan ontslagen.’
| |
| |
Zo werd Jan zonder Land afgezet door Innocentius III en Frederik II door Innocentius IV.
Wij hebben hier de kwestie ‘Godsdienst en Politiek’ op één punt bezien; maar er waren in de Middeleeuwen nog andere aanrakingspunten.
De politieke theorieën, die de wettigheid van het gezag afhankelijk stelden van het onderhouden van bepaalde morele verplichtingen, leerden dat de moraal meester is over de politiek. Welnu, de moraal had zijn verpersoonlijking in het Pausdom.
De vorst, hoofd van de staat, was onderdaan omdat hij Christen was. In de tijdperken dat het Christendom de geesten beheerste, werd de macht opgevat niet als een erebaantje dat men door overerving had gekregen en dat geen enkele verantwoordelijkheid meebracht, maar als een last, welke door God was opgelegd en de rechten van de souvereiniteit waren aan de vorsten slechts gegeven om de verplichtingen van die last te volbrengen.
Deze rechten waren dus niet absoluut, maar ondergeschikt aan een doel; en men behield deze rechten, zolang als men ze goed gebruikte om het gestelde doel te volbrengen.
De macht was een publiek ambt en de koning een ambtenaar; en de belangen van den dienst staan boven de grillen van den ambtenaar. Het is niet geoorloofd dat de koning zijn rijk beschouwt als een tabula rasa, waarop hij naar willekeur instellingen en wetten kan opbouwen; er zijn oude rechten welke hij heeft te respecteren; vroegere wetten, welke hij niet naar eigen goeddunken kan afschaffen en tenslotte de moraalwet waaraan ook hij onderdanig is.
Toen Lodewijk XV nog een kind was en men hem zou leren besturen volgens heidense zeden, toonde zijn leermeester hem de menigte en zeide: ‘Sire, dat alles behoort u toe.’ Dit is juist het omgekeerde van de politieke theologie der Middeleeuwen.
Maar deze theologie werd niet te niet gedaan, wanneer een koning een of andere limiet overtrad; de koning maakte dan misbruik en afzetting van de schuldige was de straf voor dit misbruik. Het volk vroeg deze afzetting om wille van de rechtvaardigheid en de vrijheid. Maar wie zal deze afzetting uitspreken?
Het volk zelf? Dat zou mogelijk zijn. Het beweert het recht daartoe te hebben en verschillende malen heeft het van dit recht gebruik gemaakt; in 1077 b.v. toen het Hendrik IV afzette en Rudolf van Zwaben koos.
Maar iedere vereniging is verdeeld in zich zelf; er is een meerderheid en een minderheid, die ieder meer hun eigen belang dan wel het recht verdedigen; en bovendien voor het recht van afzetting heeft de onderdaan meer schrik dan de souverein.
Zulk een daad, wanneer ze urgent is, is gevaarlijk en moeilijk; het volk wil het wel doen, maar het is bang als ze het gedaan heeft, en daarom geneert het zich, zich zo machtig te voelen. Men vreest de onbestendigheid. En ziehier het grote verschil tussen middeleeuwers en modernen, die kinderlijk blij zijn wanneer zij een act van souvereiniteit gesteld hebben en die dikwijls gelijken op kinderen, die hun speelgoed kapot maken, om voor zichzelf te bewijzen, dat het hun speelgoed is.
Maar wanneer de middeleeuwers zich slecht voorbereid voelen om te beslissen, over de legitimiteit van een vervallenverklaring, wie zal dan deze vervallenverklaring wanneer ze noodzakelijk is, moeten uitspreken?
Dat zal de Paus zijn!
Hij is souverein rechter over de juistheid van het menselijk handelen; dit is een major vastgesteld door de dogmatische theologie, bevestigd door de feiten.
‘Van deze plaats, waarop ik gesteld ben,
| |
| |
moet ik, zo ik wil of niet, aan alle volken de waarheid en de gerechtigheid verkondigen,’ zo schreef Gregorius VII aan de Longobarden.
Welnu, men is geen koning (rex) wanneer men niet juist (recte) handelt; dat is de minor vastgesteld door de moraal theologie, hoewel de feiten er dikwijls niet naar zijn. De Spaanse bisschoppen in de 6e en 7e eeuw, Jonas en Hincmar in de 9e eeuw verkondigden deze waarheid als een bedreiging voor de koningen.
En Nicolaas I schreef aan de bisschop van Metz: ‘Zorg dat de koningen zich laten leiden door de gerechtigheid; en zo dit niet geschiedt moet ge ze eerder als tyran dan als koning beschouwen; en in plaats van aan hen onderdanig te zijn, moet gij hen weerstaan.’
Om aan de Paus een souvereine jurisdictie toe te kennen over de vorsten, is het voldoende deze major en minor bij elkaar te brengen tot een syllogisme, zoals de middeleeuwen dat deden.
Maar in deze minor blijft een term vaag; wie zal bepalen de rectitudo, het juiste gedrag der koningen? Het Pausdom bepaalt dit, evenals het zich zelf ook het toezicht daarover geeft.
De souverein heeft een sociale functie, welke hem plichten oplegt. Komt hij deze niet na, of schendt hij ze, dan is hij ongehoorzaam aan God. In hun tijd werd aan de Angel-saksische koningen en de Carolingers deze les geleerd, en het Pausdom breidde ze uit over alle souvereinen van de middeleeuwen. Zij stonden onder de keizer als onder-plaatsvervangers van God en de Pausen waakten er voor dat dit onder-vicariaat goed werd waargenomen. Zo niet dan zou er een scheur ontstaan in het bouwwerk van het Goddelijk plan.
Aldus was iedere vorst in zekere mate, verantwoordelijkheid verschuldigd aan de H. Stoel voor zijn gedrag jegens de onderdanen.
Philip I van Frankrijk was een slecht mens en een trieste figuur. Gregorius VII schreef aan het Franse episcopaat: ‘Het Franse Koninkrijk, eertijds zo glorievol en zo machtig was reeds sinds lang zijn glans aan het verliezen; de tekenen van deugd ziet men vervangen door tekenen van bederf. Maar thans schijnt het alle glorie te hebben verloren, want de wetten worden veracht, de gerechtigheid met voeten getreden en ongestraft worden er de meest schandelijke, wrede en betreurenswaardige misdaden bedreven en wel zo ongestraft dat de losbandigheid wet schijnt te zijn geworden.’
De ellendige toestand van het koninkrijk beschrijvend, voegt hij er aan toe: ‘Uw koning is de oorzaak van al die rampen; de naam van koning verdient hij niet, maar tyran; gegrepen door de duivel verbrast hij zijn leven in misdaad en schande. Als een nietsnutter de scepter dragend, geeft hij niet alleen door de zwakheid van zijn bestuur aan zijn onderdanen de gelegenheid tot het kwade, maar spoort ze ook er toe aan door zijn voorbeeld. Als een rover perste hij grote sommen af van de kooplui die naar de Franse jaarmarkt kwamen; deze ten hemel schreiende misdaad overdekt hem voor altijd met schande en schaamte. Maar gij mijne broeders hebt ook schuld, daar gij zijne misdaden steunt, door niet met bisschoppelijke kracht op te treden. Daarom eisen wij van U, om met den koning te spreken, opdat hij het onrecht tegen de kooplieden zal herstellen.’ en de Paus eindigt met Philip te bedreigen met de excommunicatie.
De correspondentie van de middeleeuwse Pausen is vol van dergelijke waarschuwingen.
Een verdrukt koninkrijk is in hun ogen
| |
| |
een deel van de Christenheid, dat lijdt; noch de Paus, noch de rest van de Christenheid mogen daarvoor ongevoelig blijven. Iedere ongestrafte misdaad lijkt het Pausdom een verstoring van de wereldeconomie; en het wil dat heel de wereld daartegen de stem verheft. Telkens schrijft Nicolaas I brieven aan de vorsten, dat zij toch alle pogingen zullen aanwenden, dat Lotharius weer zijn vrouw zal terugnemen. Alexander III slaat met interdict iedere gelovige, die nalaat een misdadiger aan te brengen, wanneer hij weet, waar hij te vinden is.
Het rijk van het kwaad in een bepaald land, is een kwaad voor de naburige landen. De middeleeuwse Pausen hebben een nauwkeurige opvatting van de eenheid der Christenwereld, en deze opvatting is de leidster voor hun optreden. De kritiek door Paus Gregorius VII uitgeoefend op het gedrag van Philip I wordt door de politici van het ancien- en modern régime veroordeeld, als een aanslag op de onafhankelijkheid van het Franse koningschap; doch dit komt omdat de politieke opvattingen volkomen veranderd zijn.
Het woord ‘Frankrijk’ in de tegenwoordige tijd, brengt onmiddellijk in onze gedachten, het idee van een lange lijn grenzen; wij zien direct waar iedere natie gescheiden is van de rest van de wereld.
Maar voor Gregorius VII was het Franse koninkrijk geen apart lichaam, geen eigen organisme, maar een lid van een lichaam en een deel van een organisme: en dit lichaam, dit organisme heette de christenheid.
‘De Paus, zeide Innocentius III, is gesteld boven de naties.’ Hij vordert geen suprematie over ieder hunner apart genomen, maar allen vormen een geheel waar hij boven staat. Door middel van legaten spreidt het Pausdom zijn invloed uit; het stuurt ze heel Europa door, op ongeregelde tijden en soms ook zonder bepaalde zending; zij vertegenwoordigen de Apostolische Stoel, geven in zijn naam raad, spreken recht en treden op tegen de groten ter bescherming van de kleinen, De Pausen wilden dat ze onschendbaar waren, maar kregen dit niet altijd van de vorsten gedaan; doch de zending alleen al van deze personen, was een manifestatie; het Pausdom toonde hiermee zijn wil en zorg, om in blijvend contact te zijn met de wereld, om goed en juist geinformeerd te zijn, om zijn diensten te geven, daar waar men er om vroeg en soms zelfs om diensten op te leggen.
Want de Apostolische Stoel beschouwde het niet alleen als een plicht, maar ook als een recht, om het verkeerde goed te maken en de orde te herstellen. Toen Gregorius legaten aanwees, ‘om de eenheid in het koninkrijk Duitsland te herstellen’ was hij ervan overtuigd een der plichten van zijn ambt te vervullen.
‘Dank zij de kerk van Rome, zo schreef Josef de Maistre, was de grote Europese Grondwet afgekondigd, niet enkel op papier of door de stem van herauten, maar in de harten van heel Europa, wat toen katholiek was.’
Maar laten wij ons niet op een dwaalspoor brengen door het woord ‘grondwet’ Er is hier geen enkele overeenkomst, met de constitutionele fictie, waarmede het huidige Europa zo wegloopt nl. de fictie van de monarch, die regeert, maar niet bestuurt.
Het publieke recht in de middeleeuwen echter, stond slechts aan den vorst toe te regeren, indien hij werkelijk van het besturen een beroep maakte; maar de daden van dit bestuur waren onderworpen aan een controle; en de sanctie op deze kon zijn de afzetting van den vorst door den Paus, de opperste rechter van de Christenheid.
Op den langen duur echter ging dit wapen afstompen, en de mensen werden toen onmachtig, om de hoger geplaatsten onder
| |
| |
hen te plooien naar de gerechtigheid. De philosofen speelden met deze onmacht een struisvogelpolitiek en wilden ze niet zien; maar zij begonnen zich tegen het misbruik van de macht te verzetten door het begrip zelf van de macht aan te tasten en om de rechten van de staat te beperken, gingen zij de functie van de staat miskennen.
De volkeren meer praktisch aangelegd, gingen de opstand van den vorst tegen het recht, beantwoorden met een opstand tegen den Souverein.
Op het eerste gezicht zal het misschien de schijn hebben, dat de kritiek van de Pausen op de vorsten, een permanent gevaar was voor de gestelde orde. Maar wanneer men de zaak grondiger onderzoekt, zal het blijken dat deze kritiek de wereld gespaard heeft voor een aantal revoluties, doordat deze voorkomen werden, door de vorsten tot inkeer te brengen of hen van hun tronen vervallen te verklaren. En voor de rechten van de vorsten én voor de rechten van de volkeren was de Pauselijke suprematie tegelijkertijd een grens en een garantie.
In onze moderne tijd heeft men geen bezwaar tegen de bemiddeling van de H. Stoel in de betrekkingen der Staten onderling; maar men begrijpt minder goed haar inmenging in de binnenlandse aangelegenheden dezer staten.
De afzetting van een vorst b.v. wordt gekwalificeerd als een inbreuk, maar de Treuga Dei, de Godsvrede, als een weldaad.
Dit verschil van appreciatie zou de Pausen van de 12e eeuw verbaasd hebben; want zowel in het ene als in het andere geval traden zij op als souvereine rechters, als beschermers van de Christelijke orde en vertegenwoordigers van het recht. Was het zelfs niet veel vermeteler, om de wetten te stellen aan het leven in den strijd, waar de mens al zijn energieën ontketende, dan om door te dringen in de politiek van een volk?
Wanneer er kwesties waren, waren de Pausen als bekrachtigers van de tractaten, van nature aangewezen om deze kwesties op te lossen. Als bewakers van het recht, konden zij door hun optreden tegen onrechtvaardige aanrandingen, een oorlog voorkomen.
Maar zij deden meer; zij maakten de ontwapening tot een instituut. De ‘Godsvrede’ welke op sommige dagen van de week de private oorlogen verbood, was in de Midi ingevoerd door het concilie van Elne en in Bourgondië door het concilie van Montroud. Op het concilie van Clermont werd deze Treuga Dei door Paus Urbanus II verder uitgebreid. Hij beperkte het aantal dagen van oorlogvoering; beperkte ook de rechten der strijders. Uit kracht van de Godsvrede genoten geestelijken, monniken en vrouwen een blijvende onschendbaarheid; Uit kracht van de Treuga Dei was het verboden, gedurende hele tijden van het jaar, den degen te trekken. Door de oorlogvoerenden tot werkeloosheid te verplichten gaf het Pausdom hun tijd om te onderhandelen. Het kende hun lust tot strijd, maar het wist ook hoe de overwinning bemoedigt en het verlangen verdubbelt om nog eens te overwinnen. Rome beval, dat op bepaalde tijden degens en trompetten bleven opgeborgen en dan gingen de onderhandelaars rond en deze onderhandelaars waren heel dikwijls Pauselijke gezanten. En het was aldus dat de Germaanse stammen ophielden, om de oorlog als hun voornaamste bezigheid te beschouwen. Wanneer men zich strict aan de voorschrif-van Urbanus gehouden had, dan zou inderdaad de oorlog onmogelijk zijn geweest.
Zo deed de invloed van het Pausdom zich overal gevoelen, onwelkom voor sommigen, maar weldoende aan allen. Het liet geen smadelijke overwinningen toe, noch onverdiende nederlagen; het liet niet toe dat
| |
| |
iemand de maatschappelijke orde aanviel, om deze naar zijn lusten te vervormen of naar het beeld van zijn dromen; het beschermde de zwakken en maande de sterken tot voorzichtigheid en aldus herstelde het Pausdom het evenwicht en bracht het de ware gelijkheid. In één woord het beschermde de wereld tegen de grillen der individuen.
Dat de Pausen op hun beurt grillen hadden is begrijpelijk en is waar. Wanneer men eenmaal in deze wereld in een bestuursfunctie is geplaatst, dan is het moeilijkste werk, zich zelf te besturen. Bovendien handelden de Pausen in naam van God, een verheven gedachte, welke echter het gevaar in zich sluit, dat de Paus de overtuiging kon meedragen, dat zijn optreden zelf een eer was voor God.
Maar deze gedachte droeg toch ook in zich zelf weer het geneesmiddel. Zij moest wel de hoogepriester matigen door het vooruitzicht van zijn verantwoordelijkheid; en wanneer hij verder daarbij nog dacht aan de banden, waarmee hij aan God en Petrus verbonden was en aan de hele reeks van Pausen, banden welke niemand van zijn opvolgers ooit zou kunnen ontbinden of loochenen; wanneer hij verder nog dacht, dat van dag tot dag zijn woorden en daden werden ingeschreven in de acten van de H. Stoel, dan moest zijn ziel wel van schrik bevangen worden.
Over het algemeen ontmoet men dan ook bij de Pausen van de middeleeuwen, vooral bij de grote Pausen dit treffende mengsel van trots en vrees.
Omdat het Pausdom een goddelijke universele autocratie is, kon het zelfs in de meest schitterende successen ontsnappen aan de algemene wet, waaraan alle despoten onderworpen zijn, dat zij nl. eindigen in krankzinnigheid.
Gregorius VII. Innocentius III, Bonifacius VIII, meesters over zielen, tronen en legers, wisten het gevaar aan hun macht verbonden te bezweren; en heel weinig waren de ogenblikken, waarop zij tekort schoten in het meester blijven over zich zelf.
Gedurende dit tijdvak verscheen Gods plaatsbekleder niet op het wereldtoneel als een Deus ex machina, wiens verschijning te juister tijd, het stuk ontwarde of op een ander spoor bracht; neen, hij had inderdaad de hoofdrol.
Zelfs is het niet juist om van ‘bemiddeling’ te spreken; in het leven der middeleeuwen bemiddelt het Pausdom niet, maar het was een der elementen van dit leven.
Wanneer tegenover bepaalde misbruiken het Pausdom stom bleef, dan hadden de middeleeuwers de overtuiging, dat het zijn rechten niet gebruikte en in zijn plichten tekort schoot. En daarover verwonderd ging men dan het Pausdom sommeeren om de onderdrukten te verdedigen. In de beste jaren van de middeleeuwen hebben verschillende Pausen op dit gebied verwijten moeten horen; ze kunnen beschouwd worden als de eerste uitingen van de komende hervorming, en jammer dat er niet altijd aan deze heilige verontwaardiging die aandacht gegeven is, welke ze als aankondigers van Luther hadden verdiend.
Bestudeert men deze klachten, welke men tegen den Paus had, dan is het over het algemeen, niet hun ingrijpen, waartegen men bezwaar had, maar veeleer hun zwijgen en hun nalatigheid. Geenszins waren deze klachten uitingen van een latente vijandschap, maar veeleer uitingen van verwachtingen en verlangens van de Katholieke wereld.
Het werk der Pausen had aan het bewustzijn van de volken een zeer hoge opvatting gegeven van het Pausdom en deze opvatting had weer zijn invloed op de instelling. Het feit schiep de idee en de idee
| |
| |
ontwikkelde op zijn beurt het feit. Hoe meer het Pausdom zich verhief, des te groter werd de opvatting der Christenwereld, en hoe groter deze opvatting was, des te meer verhief zich het Pausdom. Er bestond als het ware een wedstrijd van Paus en gelovigen om altijd hoger de Stoel van Petrus te verheffen. Nicolaas I. Gregorius VII en Innocentius III waren eerste-klas figuren om aan de pauselijke stoel glans bij te zetten; maar zij deden het niet alleen.
Om de grootste morele kracht, welke de wereld ooit gekend heeft, tot actie te brengen hadden zij de medewerking en de onweerstaanbare drang van alle verschoppelingen uit hun tijd; verlaten vrouwen, beroofde geestelijken, onrechtvaardig verjaagde vorsten, outlaws van den huiselijken haard, van een troon of van een heiligdom, uitgeschudde kooplieden en verdrukte onderdanen. Zij allen gingen tot de Paus; natuurlijk, als vertegenwoordiger van het recht.
Van de verschillende delen van de wereld kwamen personen van iedere leeftijd en iedere stand, welke geweld van hun heren vreesden, of schuldigen aan welke misdaad ook, naar de Kerk van Rome, als naar de universele moeder en zij vroegen haar om heil, niet alleen voor hun zielen, maar ook voor hun lichamen.
Wat Nicolaas I schreef in de 9e eeuw. was de juiste gang van zaken, welke bestaan bleef tot het vertrek der Pausen naar Avignon; ‘Ik zal alles tot Mij trekken, heeft Jesus gezegd: Deze profetie schijnt zich ook nu nog te verwerkelijken, nu naar Rome alle verdrukten komen, die verlangen dat het gemoed van den Apostel zich zal verenigen met het hunne, om den verdrukker terecht te wijzen en tot boetvaardigheid te brengen.’
Op hun apostolische tochten werden de Pausen opgewacht, door mannen en vrouwen die in zorgen zaten, en die blij waren, dat zij de gerechtigheid konden naderen. Op het concilie van Clermont in 1094 verdedigde Paus Urbanus II koningin Bertha tegen Philip I en in 1095 op het concilie van Plaisance, vroeg op haar beurt keizerin Praxedis, die door Hendrik IV slecht behandeld was, Paus Urbanus om hulp. Hildegardis, gravin van Poitiers, komt in 1119 op het concilie van Reims, om zich bij Callixtus II te beklagen, dat haar echtgenoot haar verstoten heeft. En aan de voeten van dezen eerbiedwaardigen rechter vonden alle ongelukkigen steun en hulp.
Sinds dat men aan het Pausdom de rol van openbaar ministerie had toegekend, welk ambt alle middeleeuwse pausen, groot of onbekend, trouw hebben vervuld, was de Pauselijke macht zonder grenzen.
Door hen te dwingen naar hun geweten te luisteren of hun grillen in te tomen, dwong het zelfs de machtigste vorsten, met het Pausdom rekening te houden, zelfs in de kleinste zaken.
Sinds drie eeuwen heeft thans het vorstenabsolutisme, aan de Pausen het stilzwijgen opgelegd; het is thans de pers, welke in de moderne tijd, de zending overnam, welke eertijds door het Pausdom werd vervuld; zij wil nu de volksopinie vertegenwoordigen, de souvereinen controleren, hun willekeur aan banden leggen en hun misbruiken aan de kaak stellen. De Pers heeft zich nu van alles meester gemaakt, terwijl zij haar heerszucht zeer hoog en haar naspeuringen zeer laag stelt.
Ik ken geen andere vergelijking, welke beter doet begrijpen de langzame onvermijdelijke ontwikkeling van het Pauselijk overwicht in de middeleeuwen.
‘Men moet deze wereld verlaten, om iets te vinden, wat aan uwe belangstelling ontgaat’; zo schreef St. Bernardus aan Paus Eugenius III. Het Pausdom handhaafde in naam van God het recht en deed dit gedu- | |
| |
rende de eeuwen, dat men in de souvereiniteit van God geloofde. In een tijd dat men gelooft aan de souvereiniteit van het volk, tracht thans de pers op te treden als handhaver van het recht, in naam van de mensen.
Het Pausdom had zijn mandaat van God en het werd telkens hernieuwd door het vertrouwen, wat de mensen in Rome stelden.
| |
Correctie
In het artikel ‘Het Pausdom in de Geschiedenis’ Het Oosterse Schisma; lezen we op blz. 12 van deze jaargang, aflev. I; laatste alinea:
‘Van de aanhangers van het schisma mag geen enkele afzwering geeist worden; men zal hun slechts vragen naar de wil om zich weer te herenigen; en door daaraan te voldoen zullen zij ophouden gescheiden te zijn.’
Deze passus was misschien juist, toen Goyau deze voor het eerst neerschreef; maar zeker is ze niet juist meer, thans na Pinksteren 1918, de datum van het inwerking treden van het nieuwe kerkelijke wetboek.
De nieuwe kerkelijke wet toch trekt in canon 2314 één lijn voor afvalligen, ketters en schismatieken. Ze vallen onder dezelfde kerkelijke straffen en voor de absolutie daarvan wordt ook van schismatieken een afzwering geeist.
Dit is overigens zeer logisch, daar na de afscheiding van de Oosterse kerk er nieuwe dogmaverklaringen geweest zijn, o.a. de onfeilbaarheid van den Paus, welke door de schismatieken niet worden aangenomen, zodat bijgevolg er feitelijk geen onderscheid meer is tussen ketters en schismatieken.
We maken hier tevens gebruik voor een andere correctie, door te wijzen op de paginering van Nummer 2 van deze jaargang, welke geheel foutief is, daar ze loopt van 1-48, terwijl het moet zijn 49-96.
We moeten en kunnen aan de lezers zelf overlaten, deze correctie in de paginering aan te brengen. Bij de opgaven van een inhoud aan het einde van den 2en jaargang zullen we met een verbeterde paginering rekening houden.
|
|