hierarchie samengesteld en gaf aan de Kerk, de Kerk ter beschikking. ‘Dat men de keuze doe plaats hebben te Rome en uit de Romeinse geestelijkheid, zo er een geschikt persoon is; en zo niet, dat men dan een paus zoeke onder de andere geestelijken, met voorbehoud van de verschuldigde eerbewijzen en achting jegens onze geliefde zoon Hendrik IV thans Rooms-koning en van wie wij hopen, dat hij met de hulp van God, keizer worden zal. Wij hebben hem reeds dit recht toegestaan, evenals aan zijn opvolgers, die het persoonlijk van de H. Stoel zullen verkregen hebben.’
Aldus kende Paus Nicolaas II, keizer Hendrik IV het recht toe, om de keuze te bevestigen. Maar in deze concessie, verbergt de geestelijke macht, bezorgd voor haar vrijheid, geenszins een zeker voorbehoud.
Het is krachtens een persoonlijke gunst, dat Hendrik IV dit privilege behoudt; en zijn opvolgers, indien zij het willen beërven, zullen het eveneens als een persoonlijke gunst moeten verdienen.
Impliciet verklaart de Paus, dat het recht om een Pauskeuze te bevestigen, geen vast recht is, verbonden aan een of andere kroon; slechts wanneer de overleden Paus bij de kroning van den keizer aldus besloten heeft, kan van het recht gebruik gemaakt worden.
Zo bleef de Kerk van Rome meesteres over zich zelf. d.w.z. over haar toekomst. Ze zal in het vervolg geen andere ketenen dragen, dan die ze zelf wil. Nicolaas II heeft haar vrij gemaakt.
Na zijn bulle werd het onmogelijk, keizer te zijn zonder Paus; maar werd het mogelijk, Paus te zijn zonder keizer. Cesar heeft altijd Petrus nodig, maar Petrus niet meer den Cesar.
In 1073 kreeg Hildebrand den tiaar met den naam van Gregorius VII.
De bisschop van Verceil bracht de toestemming van Hendrik IV en was tegenwoordig bij de consecratie; het recht van bevestiging, waarvan Carolingers, Ottonen en keizers gedroomd hadden, werd voor de laatste maal uitgeoefend. ‘Deze keuze, die u van vreugde vervult, schreef Gregorius den dag na zijn troonsbestijging, vervult mij met onrust, bitterheid en smart.’
In een ogenblik dat hij zich omringd zag met duisternis, noemde hij zijn eeuw ‘de ijzeren’. Leo IX, Victor II, Stephanus IX. Nicolaas II en Alexander II hadden op aansporing van Hildebrand, de misbruiken veroordeeld, welke door het leenstelsel in de kerk ontstaan waren. Onder deze laatste Pausen hadden te Rome vier hervormings-concilies plaats en de synoden waren druk bezocht door legaten uit Europa. Maar het was tevergeefs; de plaatselijke kerken konden zich zelf niet hervormen, noch waren ze van plan het door Rome te laten doen. In Duitsland werd een kardinaal met brieven van Nicolaas II teruggestuurd en de naam van den Paus door verschillende onwillige bisschoppen uit de canon van de H. Mis geschrapt; in Milaan riepen de weerspannige geestelijken; ‘de paus van Rome heeft geen enkele jurisdictiemacht over de kerk van de H. Ambrosius.’
Alleen het pausdom scheen in staat de vergeten moraal in de Katholieke wereld weer te herstellen en het kwaad, wat hoe langer hoe meer de kop opstak, riep de Paus daartoe op.
Gregorius VII diende van antwoord. Hij vond tegenover zich de keizer, vele vorsten en ook bisschoppen. Onder de machtigen der aarde was zijn enige bondgenote de gravin Mathilde van Toscane; verder waren nog voor hem de monnikken van Cluny, exempt van de bisschoppelijke rechtsmacht, maar onderworpen aan de regel van de H. Benedictus en aan de H. Stoel.
Vooral het lagere katholieke volk was op de hand van Gregorius. Met de kerkbanier voorop kwamen de Milanezen in opstand; de Pataria (van patari, lompenhandelaars,