| |
| |
| |
[Lux 1944, nummer 2]
| |
Vrede door Recht
Er is wellicht geen probleem, wat steeds zó s' mensen geest heeft vastgehouden, als het probleem van vrede en oorlog.
Zelfs riep dit probleem de merkwaardige, maar onware paradox in het leven; Si vis pacem, para bellum; Zo gij vrede wilt, bereid U voor op de oorlog.
Thans wordt zo goed als algemeen gehouden, dat bewapening juist de oorlog ontketent; en veel juister is dan ook het devies, wat op het Vredespaleis geplaatst werd; Si vis pacem, cole justitiam; Zo gij de Vrede wilt, beoefen de gerechtigheid.
Toch werd en wordt lang niet altijd de gerechtigheid als de basis beschouwd, waarop de vrede steunen moest en het lijkt ons wel actueel, hier eens uiteen te zetten, wat de ontwikkelingsgang is geweest van de vredesgedachte in de loop der eeuwen.
| |
De heidense oudheid.
Reeds in de heidense oudheid werden steeds pogingen aangewend om geschillen tussen de volken zonder oorlog te beslechten. Meermalen nam men zijn toevlucht tot scheidsrechters. Bij de oude schrijvers vindt men hiervan vele voorbeelden. Ook het Joodse volk kende de scheidsrechter en vele malen was de Heer zelf rechter.
In nauw verband met het scheidsrechter-instituut stonden de heidense orakels. Aan de werkzaamheid der Griekse orakels beantwoordden bij de Romeinen de Sibyllijnse boeken, bij de Galliërs de Druïden, bij de Germanen de heilige vrouwen. Allen spraken in naam van de goden en voorkwamen niet zelden het uitbarsten van den volkstoorn of deden zij de oorlogsvlammen bedaren.
Van grotere betekenis waren de amphictyonenbonden, die verschillende Griekse staten onder elkander sloten, met het doel om tussen de aangesloten staten, aan de oorlog een einde te maken. Daarnaast had men grotere bonden om de vrede te handhaven en zo nodig, elkander gemeenschappelijk te verdedigen.
Hoe onvolmaakt de organisatie dier bonden ook was, ze hebben zeker meegeholpen
| |
| |
tot het beperken van de oorlog.
Ook bondgenootschappen met vreemde volken en het voeren van onderhandelingen voorkwamen dikwijls oorlog; en was het eenmaal tot wapengeweld gekomen, dan trachtte men het bloedvergieten zoveel mogelijk te beperken. Men liet het geschil uitvechten door een strijd van twee personen of van meerdere paren, of van kleine uitgelezen scharen.
Onder de Griekse wijsgeren hebben zich vooral de Stoïcijnen voor de vredesgedachte verdienstelijk gemaakt. Zij braken met de Helleense onderscheiding van Grieken en Barbaren en beschouwden alle mensen als broeders. Op die grote volkerengemeenschap heeft dan ook betrekking hun jus gentium.
Langs geheel andere weg trachtten in de oudheid sommige veroveraars aan de vredesgedachte inhoud en vorm te geven. Zo verhaalt Plutarchus dat Alexander de Grote het denkbeeld koesterde, om alle mensen tot één groot geheel te verenigen en daardoor algemene eenheid en vrede te bereiken.
Del Vecchio merkt op, dat iedere grote veroveraar een zekere vrede op het oog had als synthese van zijn overwinningen. Zo was het ook met het Romeinse wereldrijk. Het woord van Tacitus, dat met de heerschappij over de aarde de idee van de eeuwige vrede zou worden verwerkelijkt, was de leidende gedachte van het Imperium. Voerde het rijk veroveringsoorlogen, dan was zulks met het doel, om de buiten de grenzen wonende barbaren in het vredesrijk op te nemen en aan de zegen van de vrede deelachtig te maken. In die geest uitten zich de beste keizers zoals Marcus Aurelius en Antoninus Pius.
| |
Het Christendom.
Dat met de invoering van het Christendom de vredesgedachte nieuw leven ontving, behoeft nauwelijks te worden vermeld. Het Evangelie, door Christus gebracht, is een Evangelie des vredes. Rechtvaardigheid en naasten. liefde zijn het, die volgens het Evangelie de verhoudingen niet alleen tussen individuen, maar ook tussen de volken onderling moeten beheersen.
Toch heeft Christus niet gezegd, dat er geen oorlogen meer zouden zijn; integendeel, wij lezen bij Mattheus (24-6) dat Hij zeide; ‘En gij zult horen van oorlogen en dit moet allemaal gebeuren. Volk zal opstaan tegen volk.’
Maar hij vermaant ons wel; ‘Houdt vrede met elkander.’ (Matth. 9;49) Hij verwijt Petrus zijn klap met het zwaard en wanneer de Apostelen vragen; ‘Heer, zullen wij er met het zwaard op los slaan?’ dan vermaant Hij; ‘Laat dat.’ (Luc. 22;49-51.)
De vrede niet de oorlog is de geest van Christus.
Toch is het met de waarheid in tegenspraak, als door sommige, vooral socialistische schrijvers, beweerd wordt, dat de Christenen der eerste eeuwen de krijgsdienst op zich als zondig beschouwden en dat de oude kerkelijke schrijvers het deelnemen aan de oorlog onvoorwaardelijk afkeurden. Wel staan de oude kerkelijke schrijvers onsympathiek tegenover het deelnemen van de christenen aan de staatsbetrekkingen en dan ook aan de krijgsdienst. Doch dit vond zijn oorzaak in het feit, dat het voor staatsambtenaren en soldaten moeilijk was om zich te houden buiten de heidense godsdienstplechtigheden. Toen dan ook de christelijke godsdienst de heersende werd in het rijk, sprak het van zelf, dat de christenen zonder bezwaar de keizers in het leger volgden.
Doch de vredesgedachte van het Evangelie werkte door. De H. Augustinus, ofschoon ten volle erkennende, dat in bepaalde omstandigheden de oorlog geoorloofd
| |
| |
kan zijn, bezong de lof van de vrede als volgt; ‘Groter roem is het de oorlogen zelf door het woord te doden dan de mensen door het zwaard en vrede te verkrijgen of te behouden door vrede en niet door oorlog.’ Zijn autoriteit is gebleven de grondslag der meningen over oorlog en vrede tot in onze tijd toe.
| |
De Christelijke grondslagen.
De bekende, nog steeds door Katholieke theologen aangehaald definitie; ‘Vrede is de rust der orde,’ is van Augustinus en alvorens de ontwikkelingsgang van de vredesgedachte te vervolgen, lijkt het ons hier de plaats, de vredesbeginselen te geven, welke de Christelijke moraal uit natuurrecht en openbaring heeft samengesteld.
Daarover heerst, althans wat de hoofdpunten betreft een vrijwel eenstemmige traditie van de grote kerkvaders af, over de middeleeuwse theologen heen, tot de moderne moralisten toe. Natuurlijk is vrede daarbij altijd het doel van hun wensen en streven; de oorlog beschouwen ze altijd als een gevolg van menselijke onvolmaaktheid, welke zoveel mogelijk moet voorkomen worden. Maar hij kan toch gerechtvaardigd zijn Ook de Pausen, waarover later nog nader, steunen in hun stukken en uitspraken blijkbaar steeds op die oorlogsleer der katholieke theologen.
Eigenlijk is deze leer niets anders dan de ontwikkeling en toepassing van een aantal natuurrechtelijke beginselen - dit vooral moeten niet-katholieken niet vergeten - specifiek katholieke princiepen bevat zij nauwelijks.
Doch de kerk heeft altijd de zuivere uitleg van het natuurrecht bewaakt en geleid en in zoverre kunnen we hier, gelijk in andere gevallen - b.v. bij de leer over de geboortebeperking - de natuurrechtelijke leer over de oorlog de leer der katholieken noemen.
De oorlog kan rechtvaardig zijn en dus geoorloofd; niet alleen de verdedigingsmaar ook de aanvalsoorlog. Als deze laatste het enige middel is om zijn zeker recht, met redelijk-zekere verwachting omtrent de goede uitslag, te vindiceren dan is hij rechtvaardig en geoorloofd. Natuurlijk mag een staat hiertoe niet overgaan als de te verwachten rampen en nadelen van de oorlog zo groot zouden zijn, dat zij niet opwegen tegen de herwinning van zijn geschonden recht. Het openbaar welzijn moet bij alles het hoogste richtsnoer van de staatsmacht zijn. Dit geldt evenzeer, ofschoon niet zo spoedig, van de verdedigende oorlog, en is tenslotte een bijkomstige omstandigheid. Deze doet niets af aan het beginsel in zich, dat oorlog, zowel de aanvallende als verdedigende krijg, rechtvaardig en geoorloofd kan zijn.
Zo eenstemmig is hieromtrent de katholieke leer, dat de bekende theoloog Molina in de 16de eeuw reeds niet aarzelde te verklaren: ‘Beweren dat elke oorlog in het algemeen ongeoorloofd is, is ongetwijfeld een dwaling in het Geloof.’
Trouwens het is niet zo moeilijk in te zien, dat bij het ontbreken van een hogere rechtsinstantie men in geval van nood wel gedwongen is zijn eigen rechter te zijn. Het is duidelijk dat het recht de wereld moet beheersen; daar dit niet anders kan, mag het met geweld worden afgedwongen, anders verzinkt de samenleving in anarchie. En dit geldt vooral de staat. Een enkel persoon mag het onrecht dat anderen hem aandoen zonder tegenstand toelaten; maar hij, aan wien de zorg voor anderen is toevertrouwd mag dat niet. Veronderstel een huisvader, die met vrouw en kinderen wandelt, ontmoet een onverlaat, die de zijnen wil aanvallen. Er is geen politie in de buurt; moet
| |
| |
de man niet, zo hij kan, de zijnen verdedigen en het aanvallend sujet afweren? Of de misdadiger ontrukt de niets vermoedende wandelaar iets kostbaars en voor het gezin van groot belang; mág de natuurlijke beschermer van het gezin, den rover niet in de kraag grijpen en het geroofde terugnemen? Zeker, het kan zijn, dat de aanvaller zeer veel sterker is of veel harder lopen kan, en dan zal de verdediging of de tegenaanval van de verdediger weinig baten. Misschien doet hij zelfs beter er maar van af te zien. Maar aan het princiep, dat hij de zijnen moet verdedigen, dat hij het geroofde met geweld mag terugnemen, doet dit niets af.
Dit eenvoudige princiep nu, van in geval van nood zijn eigen rechter te mogen zijn, op de staat toegepast, heeft de katholieke theologen tot de volgende oorlogsleer gebracht (de hoofdpunten worden slechts aangestipt.)
1. | De rechtvaardigheid eist, dat de oorlog slechts verklaard worde door het hoogste gezag. Zolang er een hoger gezag is, dat tussen de strijdenden kan rechten, moet dit worden ingeroepen. |
2. | Zij eist, dat er een rechtvaardige zekere en zwaarwichtige reden aanwezig zij, om tot een oorlog te mogen overgaan. |
3. | Zij eist, dat deze het enige middel zij. Want elk ander middel, en met name onderhandeling, of bij mislukking hiervan arbitrage of rechtspraak is oneindig veel beter en moet de voorrang hebben. |
4. | De oorlog moet gevoerd worden volgens de voorschriften van het natuurrecht, en de daarmede niet in strijd zijnde bepalingen van het volkenrecht, in geen geval mag hij langer worden voortgezet dan strikt noodzakelijk is voor het doel; rechtsherstel. |
5. | De liefde, en zelfs het hogere recht, eisen dat men uit den oorlog geen grotere rampen zie aankomen dan het verlies van zijn recht zou zijn. |
En nu moet men niet gauw zeggen; Dat is tegenwoordig altijd het geval! Want vooral voor de staat is de handhaving, indien mogelijk, van onafhankelijkheid en recht een enorm goed. Daarop is heel de wereldorde van de menselijke samenleving gebaseerd, en de gevolgen waren niet te overzien, wanneer men eenvoudig uit vrees voor offers (toegegeven; ook vreselijke offers zoals de oorlog vergt) de wereld maar prijsgaf aan wie geen recht erkennen of ontzien.
Wij hebben gemeend goed te doen, met alvorens verder te gaan, en de bespreking te beginnen van de vredesgedachte in het christelijk tijdperk, eerst hier de grondbeginselen geput uit het natuurrecht vastgelegd en bewaard door de Christelijke moraal, uiteen te zetten, omdat in de perioden welke we nu in dit historische overzicht volgen, deze Christelijke opvatting van zo grote invloed geweest is.
| |
Middeleeuwen.
In dit tijdperk komen allereerst twee instituten ter sprake, die door de gestadige arbeid der kerkelijke gezagsdragers werkelijkheid werden en bedoelden zo krachtig mogelijk de vrede te bevorderen. Het zijn de pax Dei en de treuga Dei, welke instellingen tesamen de naam van ‘Godsvrede’ dragen.
Om deze instellingen te begrijpen moeten wij ons verplaatsen in de toestanden der elfde eeuw, welke zich kenmerkte door een gemis aan een behoorlijke rechtsorde.
Een centraal koningsgezag was onbekend. De leenheren hadden van den steeds verzwakkenden souverein steeds meer rechten afgedwongen of zich aangematigd. Een
| |
| |
gelijksoortige verhouding bestond tussen de grote kroonvazallen en de achterleenman. Ieder ridder of leenman beschouwde zich als onafhankelijk souverein.
Het gevolg hiervan was een zeer veelvuldig voorkomen van de privaatoorlog d.i. van de strijd die niet gevoerd werd door de openbare macht van een centraal gezag, maar op eigen autoriteit en wel tussen vrije burgers, voornamelijk adellijke grondheren, om onrecht of belediging door een ander aangedaan te wreken om rechter te zijn in eigen zaak. Niettegenstaande de grote ellende, die van dit alles het gevolg was, en niettegenstaande de grove onrechtvaardigheden, die meermalen daarbij plaats hadden, dient toch te worden erkend, dat de privaatoorlog in tijden, waarin een openbare rechtsorde ontbrak, soms in zich geoorloofd kon worden genoemd. Het recht van zelfverdediging bij een aanval op leven of eigendom is onaantastbaar. Zelfs in een geordende maatschappij kan in een noodtoestand dat recht tot gelding worden gebracht.
In de elfde eeuw, waarin rechtsbescherming door de overheid uitzondering was, moest zulks veel meer het geval zijn. Toch hebben de middeleeuwse moralisten de private oorlog nimmer goedgekeurd. Men zweeg erover. Maar die nood riep om voorziening en zulks geschiedde vooreerst door de paces en vervolgens door de treugae Dei.
Vanaf het begin der elfde eeuw heeft vooral de Franse geestelijkheid zich voor deze instituten hoogst verdienstelijk gemaakt.
Op verschillende Franse concilies werd nl. vastgesteld; vooreerst, dat aan den privaatoorlog bepaalde personen en zaken moesten worden onttrokken, zoals geestelijken, vrouwen, boeren, kooplieden, vreemdelingen en kerken en voortdurend werden deze categorieën uitgebreid. Dergelijke bepalingen noemde men de ‘paces Dei’. Vervolgens dat op verschillende dagen van de week nl. van Donderdagavond tot Dinsdagochtend, alsmede gedurende de vasten niet mocht gestreden worden. Aan deze bepalingen gaf men de naam van ‘treugae Dei’. De paces hadden dus betrekking op personen en zaken, de treugae waren een tijdbeperking. Degenen die deze bepalingen overtraden, werden gestraft met de excommunicatie.
In 1095 werden pax en treuga op de kerkvergadering van Clermont door de Paus bekrachtigd en voorgeschreven doch niet tot algemene kerkwet verheven, daar dit concilie niet oecumenisch was
Van uit Frankrijk breidden zich deze instellingen uit over andere landen.
Waren de instellingen van de Godsvrede het werk van de geestelijkheid, welgezinde wereldlijke personen waren de oprichters van de ‘landsvredes’. Zij onderscheidden zich van de Godsvrede, doordat zij wereldlijke straffen in plaats van geestelijke straffen bepaalden en verder, dat zij slechts voor bepaalde tijd gesloten werden, terwijl de godsvrede altijd bedoeld was.
Niet minder belangrijk dan deze twee merkwaardige vredesuitingen, was de vredesactie der middeleeuwse Pausen, die hunne historisch gegroeide machtpositie, waardoor zij feitelijk aan het hoofd stonden van van de christelijke volken in Europa en waardoor zij de internationale verhoudingen beheersten, gebruikten om de vrede tussen de vorsten te bevorderen.
| |
Vredesideeën sedert de XVIe eeuw.
Met de hervorming ontmoeten we enkele secten die op grond van de H. Schrift ongeoorloofdheid van de oorlog en dientengevolge volslagen weerloosheid predikten. o.a.
| |
| |
de Anabaptisten, de Mennonisten, de Socinianen en de Kwakers. Ook Erasmus was een aanhanger van deze mening. Degenen die in de oorlog gevallen waren, moesten volgens hem van een kerkelijke begrafenis worden uitgesloten.
Op het einde der 16e eeuw kwam Hendrik IV van Frankrijk met een plan voor de vorming van een Europese statenbond, om aan Europa de vrede te verzekeren. Daartoe moest een nieuw verdrag van landen en staten tot stand komen, waarbij het beginsel van evenwicht zou gelden.
Voor het eerst zien we hier een bijzondere betekenis gehecht aan het beginsel van het politiek evenwicht, dat latere staatslieden en geleerden zozeer heeft bezig gehouden
Alle Christelijke volken van Europa zouden tesamen een gemeenschap vormen. Het aantal staten zou vijftien bedragen; hun grenzen zouden worden afgebakend en hun macht zou ongeveer gelijk zijn.
Dit vredesplan van Hendrik IV, waarvoor Elisabeth van Engeland en meerdere andere vorsten gewonnen waren, ging te niet door de dood van Elisabeth.
Eerst in de 18e eeuw werden de ideeën van Hendrik IV naar voren gebracht, vooral door de Abbé de St. Pierre (overl. 1743.)
Weer kwam het idee van volkenbond naar voren, maar nu op grondslag der bestaande politieke verhouding en niet, wat Hendrik IV had voorgeslagen, op een nieuw te scheppen basis.
Iedere bondgenoot zou naar de mate van zijn feitelijke inkomsten en staatslasten bijdragen tot bewaring van de vrede en tot de gemeenschappelijke uigaven van de grote vredesbond. De verbondenen zien voor zich zelf en hun opvolgers voor altijd af van het wapengeweld en zijn verplicht bij geschillen zich tot een scheidsgerecht te wenden. Het scheidsgerecht zou zetelen te Utrecht, de stad, waar de vrede gesloten was. (1713) Tegen een bondgenoot, die zich niet aan de uitspraak hield of gevaarlijke tractaten sloot of krijgstoerustingen, maakte, zou met de wapenen worden opgetreden. De verbondenen onderhouden een permanente raad van afgevaardigden, die de belangen van de bond zullen behartigen.
Leibnitz toonde zich een warm aanhanger van dit plan; eveneens Rousseau. De gedachte van de vrede noemt hij de grootste, de schoonste en nuttigste, die de menselijke geest ooit bezig hield. ‘Blijft de vredesgedachte onvervuld, dan is dit niet omdat zij een hersenschim is, maar omdat de mensen onverstandig zijn.’
Ook de wijsgeer Emmanuel Kant (†1804) was een groot voorstander van de ideeën van St. Pierre en Rousseau. In zijn werk ‘Zum Ewigen Frieden’ pleitte hij voor het opruimen van het internationale geweld-systeem door er een internationaal rechtssysteem voor in de plaats te stellen. Ook zijn denkbeeldden echter vonden naast veel bijval, bestrijding van verschillende kanten.
Uit de 18e eeuw zijn nog te vermelden de Saint-Simonisten, Fourier Proudhon en andere socialistische schrijvers, die zoals de socialisten uit de 19e eeuw dachten, dat de wereldvrede zonder twijfel het resultaat zou zijn van de doorvoering van hun systeem.
| |
De moderne vredesgedachten.
In de 19e eeuw zien we het ontstaan van een georganiseerde vredesbeweging, eerst in de afzonderlijke staten en daarna internationaal.
In 1813 werd te Boston U.S. de eerste vredesbond gesticht. In 1816 onstond in Engeland de Peace society, welke, als we ons niet vergissen, nog bestaat. Laroche-foucauld-Liancourt stichtte in 1821 te Pa- | |
| |
rijs de Société de la morale Chrétienne. Intussen sloten in 1815 de vorsten van Rusland, Pruisen en Oostenrijk de Heilige Alliantie met het doel om tot een Europese vredesbond te komen. Hoewel zo goed als alle Europese staten aan de oproep gehoor gaven, had dit verbond geen resultaat. In 1849 kwam in Parijs het eerste vredescongres tot stand. Daarna nam de beweging een nieuwe vlucht. Frédéric Passy werd de stichter van de Société française d'arbitrage entre les nations. Ook Duitsland had vurige voorrechters. In Nederland werd in 1871 de Algemene Nederlandse Vredesbond opgericht. Op de wereldtentoonstelling te Parijs in 1878 werd door pacifisten een internationale organisatie in het leven geroepen.
Het middelpunt van alle vredesbonden werd het Bureau international permanent de la Paix, te Bern.
De 28ste Augustus 1898 werd de wereld verrast door het Tsarenmanifest, dat de Russische Minister van Buitenlandse Zaken Murawiew op last van den Tsaar publiceerde en waarin de Staten werden opgeroepen om ‘langs de weg van internationale besprekingen de meest afdoende middelen op te sporen, ten einde aan alle volken de weldaden van een ware en duurzame vrede te verzekeren en voor alles om aan de voortschrijdende ontwikkeling der tegenwoordige bewapening een einde te maken.’
Het idee was reeds van Napoleon III. Maar het eerste voorstel daartoe was uitgegaan van Paus Leo XIII, die in 1893 reeds een bespreking daarover had met Vorst Lobanov, de toenmalige Russische gezant in Wenen. Het was daarom wel heel tragisch, dat juist de Paus van de eerste internationale conferentie, die van deze oproep het gevolg was en in 1899 in den Haag bijeenkwam, geweerd werd. Dit kwam door het protest van Italië waarvoor de mogendheden bukten, ook al omdat Engeland een zelfde streek uithaalde met de Boerenrepublieken. De Paus mocht zich tevreden stellen met een mooie brief van H.M. onze Koningin, welke ook aan de Paus een uitnodiging had gezonden. Vijftien jaren later had Italië nog niet begrepen, dat een uitsluiten van den Paus van de vredesconferentie, iedere vrede moest doen mislukken. Het ging toen met de Gealliëerden mee, op voorwaarde, dat de Paus op de komende vredesconferentie niet aanwezig zou zijn. Of Italië na de ongelukkige vrede van Versailles zijn dwaling heeft ingezien? Aan den lijve heeft het ongelukkige land thans ondervonden de waarheid van het Franse spreekwoord; Qui mange du Pape en meurt: Wie van de Paus eet, gaat er aan dood.
In 1907 volgde eveneens in den Haag een tweede conferentie; de derde, die plaats zou hebben in 1915 werd door de inmiddels uitgebroken wereldoorlog onmogelijk gemaakt. Beziet men, niet in aanmerking genomen de ernstige fouten, de zaak onder het gezichtspunt van een verdere ontwikkeling van het volkenrecht, dan betekenen de Haagse conferenties ongetwijfeld een stap in de goede richting.
Onder de personen die zich in de 19e en 20ste eeuw bijzondere verdiensten verwierven voor de vredesactie, dient te worden vermeld de Zweedse industriëel Alfred Nobel, die het vijfde deel van de rente zijner nalatenschap, 31½ millioen kronen bedragende, bestemde om jaarlijks te worden uitgekeerd aan degene, die het meest of het best de volkenverbroedering, de afschaffing of vermindering der staande legers, alsmede de vorming en verbreding der vredes-congressen gediend had.’
Vervolgens William Stead, die een tijdschrift oprichtte WAR AGAINST WAR dat echter een zeer kortstondig bestaan had,
| |
| |
en die als vredesapostel optrad in Amerika en Europa. Niet minder bekend is Alfred Fried, die het Handbuch der Friedensbewegung uitgaf en het tijdschrift FRIEDENSWARTE stichte. Ook Bertha von Süttner, dikwijls genoemd Friedens Bertha verwierf zich grote naam met haar roman DIE WAFFEN NIEDER, De Russische staatsraad von Bloch schreef een uitgebreid werk DER KRIEG, waarin hij het onzinnige van een toekomstoorlog schilderde, en dat van grote invloed is geweest op het Tsarenmanifest. De Rus Leo Tolstoi pleitte voor volkomen weerloosheid op grond van de leer van Christus.
Vraagt men naar de middelen, die de pacifisten der 19e en 20ste eeuw aanbevelen, dan verneemt men de meest uiteenlopende antwoorden.
De socialisten zien in de afschaffing van het Kapitalisme en de invoering van het collectivisme het vredesmiddel bij uitnemendheid. Verschillende economisten menen op het voetspoor van Richard Cobden, dat de vrijhandel, mits algemeen aanvaard, de internationale vrede brengen zal. In Nederland maakten zich Jhr. Smissaert en Prof. Heringa tot tolk van deze gedachte. Anderen, zoals Charles Gide, verkondigen den lof van de cooperatie, zelfs de vegetariërs en de propagandisten voor een wereldtaal trachtten hun ideaal als het middel tot internationale verbroedering aan te prijzen.
Afzonderlijk verdient vermeld te worden de Amerikaan-Engelsman Ralph Lane, die in 1909 onder de schuilnaam Norman Angell zijn boek uitgaf THE GREAT ILLUSION, waarin hij betoogde, dat ethische gronden niet baten, maar men eenvoudig tot het inzicht moet komen, dat het een illusie is te menen, dat oorlog economisch voordelig is. Om louter utiliteits-gronden moet de oorlog worden afgeschaft. Het Norman Angellisme luidde een heel nieuw tijdperk in, in de vredesbeweging en werd zelfs als de wetenschappelijke richting aangewezen. In 1933 kreeg hij de Nobelprijs voor vrede, een der laatste keren dat deze gegeven werd.
Vorig jaar verscheen van hem een nieuw boek LET THE PEOPLE KNOW, waarin bovenstaande stelling verder ontwikkeld wordt. De ellende van de laatste dertig jaar had kunnen voorkomen worden wanneer men in de politiek de eenvoudige kennis had toegepast, die iedereen weet, nl. de algemene beginselen van de menselijke gemeenschap. Alles hangt af van de grondwaarheid, dat wij gezamelijk elkaars rechten op het leven moeten garanderen.
Sedert de eerste wereldoorlog onstonden er nog verder nieuwe vormen van pacifisme o.a. passieve weerstand (Gandhi) en dienstweigering.
Opmerkelijk echter kwam het religieuse element sterker naar voren, zelfs bij z.g. liberalen.
‘De grond van de huidige crisis, zo schreef 1942 Edward Hallett Carr in zijn boek “Conditions of Peace,” is geen militaire, noch politieke, noch een economische, maar een morele. Een nieuw geloof, en een nieuwe moraal wordt geeischt om ons politiek en economisch systeem opnieuw te bezielen.’
We halen deze sententie aan, zonder echter te willen beweren, dat onze begrippen geheel en al de begrippen dekken, welke Hallett Carr met deze woorden heeft willen uitdrukken.
Hier mag ook nog genoemd worden Peter Drucker met zijn beide boeken; The end of the economic man en The future of the industrial man. Drucker gaat dieper op het naoorlogse probleem in dan Hallett Carr met zijn ‘liberty v. security’ argument.
‘Freedom zegt Drucker is inconceivable
| |
| |
outside and before the Christian era... The roots of freedom are in the sermon of the mount and the epistles of St. Paul....
We zijn met deze schrijvers geland in de jaren van de huidige wereldoorlog, waarin de geschriften, boeken en uitspraken over de vrede niet meer bij te houden zijn.
Van de Pausen lopen zij via kerkgenootschappen, Presidenten, Ministers, staatslieden, economen naar de bridgeexpert Culbertson (Total Peace 1943).
Noemen we slechts hier, de vredespunten van de Pausen, het Atlantic Charter, het Engelse Episcopaat, de Amerikaanse kerkelijke leiders, Wendell Willkie. Herbert Hoover, Henry Wallace, Sumner Wells enz.
Drieërlei stroming laat zich in de moderne vredesactie even goed als in de vredespogingen, die wij in de loop der eeuwen zagen opkomen, duidelijk aftekenen.
Daar is vooreerst de zogenaamde ascetische richting, volgens welke iedere oorlog ongeoorloofd is, wijl hij in strijd zou zijn met de leer van Christus.
Daarnaast staat de empirische of rationele richting, die zich ook aandient onder de naam van wetenschappelijk pacifisme. Het is de richting van Norman Angell en zeer vele moderne vredesapostelen, die beweren dat de oorlog economisch nadeel is en daarom moet verdwijnen, terwijl zij tevens verkondigen, dat de ‘wordende wereldcultuur’ vanzelf de mensheid tot dat inzicht brengen zal. Aan hen zijn verwant de socialisten, die menen, dat in een internationaal doorgevoerd collectivisme voor den oorlog vanzelf geen plaats meer zal zijn.
Daar is tenslotte de juridische richting, die de internationale vrede wil baseren op het fundament van het recht. ‘Si vis pacem, cole justitiam.’ De spreuk van het vredespaleis. Het is de leer van Emmanuel Kant; de leer van de katholieke theologen en als haar machtige kampioen verscheen tijdens de eerste wereldoorlog Paus Benedictus XV en thans Pius XII.
| |
De ascetische richting is niet te aanvaarden.
Immers het is een dwaling te menen, dat de leer van Christus een veroordeling zou inhouden van iedere oorlog en een toestand van volstrekte weerloosheid zou voorschrijven. Noch door Christus, noch door de Apostelen is ooit de krijgsmansstand als zodanig afgekeurd. De hoofdman van Capharnaum wordt zelfs om zijn groot geloof geprezen, en zowel de Zaligmaker als de Apostelen gebruiken gelijkenissen en beelden, welke aan de krijgsdienst ontleend zijn.
Vervolgens hebben de argumenten welke men aanvoert geen waarde. Christus is toch gekomen, zo zegt men, juist om de vrede. op aarde te brengen, en zijn Evangelie is een Evangelie des vredes. Daaruit mag men echter geenszins besluiten, dat geen enkele oorlog rechtvaardig zou kunnen zijn. Want vooreerst betekent de vrede van Christus allermeest de vrede tussen God en mens; die vrede was door de zonde van Adam verbroken en werd door Christus hersteld. Ten tweede betekent hij ook zeker de vrede tussen de mensen en de naties onderling, want God is de minnaar des vredes. Hij wil dus de verstoring van de vrede tussen mensen en volken niet. Maar daarom is men niet verplicht, wanneer een ander de vrede verbreekt, daarin te berusten en alle onrecht stilzwijgend te verdragen. De verbreking van de vrede komt dan immers niet op rekening van degene, die opkomt voor zijn recht, maar van hem die het recht schendt. En Christus predikte de
| |
| |
vrede alleen voor hen ‘die van goede wil zijn.’
Christus verbood toch zo gaat men voort, aan zijne Apostelen om het zwaard te trekken. ‘Steek uw zwaard in de schede, want wie met het zwaard omgaat, zal door het zwaard omkomen.’ Duidelijk betreft dit woord echter het verbod voor den enkeling om zich zelf op rechtmatige wijze, nl. door geweld recht te verschaffen. Immers niet de enkeling, maar de overheid draagt het zwaard. Van een oorlogsverbod is hier dan ook geen sprake.
Heeft Christus dan niet in de Bergrede gezegd; ‘Zalig zijn de vreedzamen; zalig zij die vervolging lijden’. En heeft hij zulks niet nader verklaard, toen Hij in diezelfde rede zeide; ‘Gij hebt gehoord; oog om oog, tand om tand, maar Ik zeg u; weerstaat de boze niet; maar als iemand u slaat op de rechterwang, bied hem dan ook de linker aan; en wie u uw onderkleed ontstelen wil, laat hem ook uw mantel’?
Ook in deze woorden is echter niet vervat een oorlogsverbod. Degenen die dit beweren, begaan de fout, dat zij uitspraken van den Zaligmaker nemen in de allerletterlijkste zin, terwijl zij slechts een krachtige en nadrukkelijke bevestiging bevatten van hetgeen Jesus wilde leren, nl. een afzien van wraak. Men vergelijke hierbij de woorden uit dezelfde rede; ‘Als uw oog u ergert, ruk het uit; als uw rechterhand u ergert, hak haar af.’ Wie zal die woorden opvatten in de allerletterlijkste zin? Men zou er door in conflict komen met andere geboden. Ook wordt over het hoofd gezien, dat deze woorden van den Zaligmaker belicht worden, door hetgeen Hij zelf deed. Toen hij stond voor den Hogepriester en een knecht hem op de wang sloeg, bood Hij niet zijn andere wang aan, maar gaf Hij een berisping.
De H. Paulus leert toch, dat wij ‘geen kwaad met kwaad mogen vergelden, en ons niet mogen wreken.’
Suarez echter antwoordt op deze opwerping in zijn geschrift over de oorlog; dat zulks ongeoorloofd is, wanneer het geschiedt op eigen gezag en met de bedoeling iemand leed toe te brengen; ‘indien het echter geschiedt door de wettige en publieke overheid, en met de bedoeling om de vijand tot zijn plicht terug te brengen, is het niet alleen niet verboden, maar is het zelfs noodzakelijk; en daarom volgt in hoofdstuk 13; ‘niet zonder reden draagt de overheid het zwaard, want zij is de dienaar Gods tot bestraffing van de boosdoeners.
Even goed als het aan de overheid niet geoorloofd is om alle onrecht binnen de staat straffeloos te laten gaan, met een beroep op de Paulinische uitspraak, dat men geen kwaad mag vergelden, omdat de overheid juist geroepen is, om het recht te handhaven; evenzo kunnen er gevallen voorkomen van internationale aard, waarin de overheid niet gerechtigd is, maar zelfs de plicht heeft om voor de handhaving van het recht met geweld op te komen.
De Christenen der eerste eeuwen ontvluchtten dan ook den krijgsdienst als zodanig niet, zoals meermalen ten onrechte beweerd wordt. De oudchristelijke schrijvers vinden daarin blijkbaar niets ongeoorloofds. Overigens blijkt uit tal van plaatsen, dat de Christenen in groten getale dienden in de Romeinse legioenen.
Wel stelt de Christelijke moraal aan den oorlog zeer hoge eisen, zoals wij hiervoor (pag 5) reeds gezien hebben; en waaruit blijkt dat volgens de christelijke moraal een oorlog niet spoedig geoorloofd is; maar van een andere kant is de ascetische richting in het pacifisme onhoudbaar, omdat zij de oorlog onvoorwaardelijk als immoreel verwerpt.
| |
| |
| |
Ook de z.g. rationele richting heeft geen gezonde basis.
Immers de empirische of rationele richting beschouwt de oorlog daarom alleen als verkeerd, omdat zij het een grote illusie vindt te menen, dat hij voortaan ooit nog economisch nuttig zou kunnen zijn. Indien kon worden aangetoond, dat hij economisch voordeel brengen kan, dan zou volgens haar het vredesideaal een dwaasheid zijn, zoals Norman Angell het uitdrukt in zijn boek THE GREAT ILLUSION. Men bestrijdt de oorlog niet langer met de beginselen der moraal, doch ‘omdat het nuchter verstand hem als onpractisch en oneconomisch erkent.’
Ziedaar de moderne richting, die zich aandient als de ‘wetenschappelijke’ steunend op de ‘empirische’ feiten, en daarom de enig ‘rationele’. Een dergelijk, zuiverutilitarisch, plat-materialistisch streven mist alle vruchtbaar levensbeginsel. In de grond verschilt zij eigenlijk niet van de opvatting van Hegel, Strauss, Nietzche, Steinmetz, Lasson, von Molkte en vele anderen, die de oorlog verheerlijken, omdat hij zovele zegeningen zou brengen aan de mensheid. Zij steunt tenslotte op dezelfde gedachte.
Mogen dan de nadelen, die de oorlog brengt niet betrokken worden in de beoordeling van de oorlog? Ongetwijfeld; boven hebben we zelfs uiteengezet, dat de christelijke moraal hem als ongeoorloofd beschouwt, als hij grotere rampen zou veroorzaken dan het voordeel, dat gelegen is in de handhaving van het recht.
Doch vooreerst de nadelen vormen volgens de christelijke moraal niet het enige element in de beoordeling van de oorlog, Voorop staat de vraag of er een rechtvaardige reden aanwezig is. (een justa causa).
En ten tweede, de nadelen tellen in de beoordeling alleen zover mee, als zij de ethische geoorloofheid helpen bepalen. Hier is dus geen sprake van utilitarisme, maar van zedelijke beoordeling.
Dat trouwens de verbroedering der volken, die door de technische ontwikkelling vanzelf zou gegroeid zijn en door de nieuwe ‘wordende wereldcultuur’ vanzelf zou brengen een toestand, waarin de oorlog als een dwaasheid wordt beschouwd, (Norman Angell - Let the people know.) niet al te hoog moet worden aangeslagen, spreekt wel vanzelf. Wanneer die verbroedering steunt op een ethisch princiep, dan is alle beroep op humaniteit en cultuur ijdel. Dan gaat in vervulling wat von Treitschke schreef, ofschoon hij niet op gelovig standpunt stond; ‘Het beest staat op, even goed in den cultuurmens als in den barbaar. Niets is meer waar dan het schriftuurlijk woord over de radikale zondigheid van het menselijk geslacht, welke door geen enkele hoe hoge beschaving ook, kan worden overwonnen.’
Ook door het socialisme kan die verbroedering niet gebracht worden. Is het immers niet al te dwaas, om van een systeem, hetwelk in den strijd tussen burgers van eenzelfde maatschappij de stuwende factor der ontwikkelling ziet binnen de grenzen van een volk, te verwachten, dat het het strijdbeginsel over boord zal werpen, wanneer het betreft de aangelegenheden tussen de volken onderling? Bij het uitbreken der wereldoorlogen was dan ook van de internationale verbroedering, noch der ‘wordende cultuurmensen’ noch der socialisten iets te bespeuren.
Terecht schreef daarom Benedictus XV in zijn encycliek AD BEATISSIMI van 1 November 1914; ‘Misschien heeft men nog nimmer zo hoog opgegeven van de menselijke broederschap als tegenwoordig. Ja, men gaat zover, om met verachting van de stem des Evangelies en met minachting van het werk van Christus en de Kerk, dit stre- | |
| |
ven naar broederschap te prijzen als een der grootste weldaden van de humaniteits-ontwikkeling in de tegenwoordige tijd. In werklijkheid is echter nooit minder broederlijk gehandeld onder de mensen dan tegenwoordig, De haat onder de verschillende rassen is nog nooit zo gruwelijk geweest. Het ene volk wordt van het andere nog dieper gescheiden door vijandschap dan door grenzen enz.’
En hiermede komen wij aan
| |
De juridische richting
in het pacifisme, die het recht tussen de volken tot basis neemt van de vrede.
Gentili en Grotius en niet minder Molina, Suarez y Vitoria hebben zich in vroeger eeuwen reeds voor die richting onsterfelijke verdiensten verworven. Ook Kant zag in die richting de juiste.
En de laatste Pausen wijzen ons opnieuw die weg.
Op het Vaticaans Concilie (1870) werden reeds voorstellen ingediend voor een wereldvrede en waarbij de aandacht gevestigd werd op arbitrage en internationale vermindering van de bewapening m.a.w. de vrede gebaseerd op het recht.
Het Vaticaans Concilie kon door de oorlog van '70 niet worden afgewerkt.
Wat de vijf Pausen na het Vaticaans concilie voor de vrede hebben gedaan, verscheen in 1943, als een uitgave van de National Catholic Welfare Conference in Washington, een werk PRINCIPLES OF PEACE, waarin de vredesuitspraken dezer Pausen 800 bladz. beslaan: van den huidigen Paus Pius XII (en dan nog onvolledig) alleen 250.
De beginselen door de Pausen gegeven bedoelen geen vrede enkel voor deze tijd, maar een vrede voor alle tijden; en de uitgedrukte beginselen kunnen worden samengevat in één vredesplan, wat uitgedrukt werd in het regeringsmotto van den huidigen Paus; Pax opus justitiae: de vrede is het werk van de gerechtigheid.
Men kan niet nalaten bij het doorlezen van genoemd werk, telkens eens even stil te staan bij de gedachte, hoe anders de loop der geschiedenis geweest zou zijn, wanneer de volken van Europa aan de uitspraken van de Pausen die aandacht hadden geschonken, welke ze verdienden. Wanneer b.v. de sociale hervormingen aangegeven door Leo XIII waren doorgevoerd, zou dan het socialisme van de 19e eeuw het communistisch monster van dezen tijd hebben kunnen voortbrengen?
Wanneer de vredesvoorstellen van Benedictus XV de basis waren geweest voor de vrede van Parijs, in plaats van het egoïstisch nationalisme van de mannen van Versailles, zou de wereld dan nog voor een tweede keer ten oorlog zijn getrokken?
Wanneer de waarschuwingen van Pius XI tegen de totalitaire systemen van Communisme, Fascisme en Nazisme niet in de wind geslagen waren, zou dan onze huidige wereld kennis hebben kunnen maken met de afschuwelijke aanslagen op de menselijke waardigheid, in moordpartijen en concentratiekampen?
Wanneer de regeringen der Volken hadden meegewerkt met de diplomatieke pogingen van Pius XII gedurende lente en zomer van 1939 en hun problemen aan de conferentietafel hadden willen oplossen in plaats van op het slagveld, dan zou de crisis van thans eerder zijn opgelost, dan na een oorlog van vijf jaren.
In een volgend artikel hopen wij terug te komen op deze vredeswerkzaamheid der laatste Pausen.
|
|