hoge vlakte boven het baaipad, ziet nog duidelijk (bij kalm en helder weer althans) de fundamenten van de eens geweldige herenhuizen en magazijnen, die de trots en rijkdom van St. Eustatius waren. Huizen, die een krankzinnig-hoge huur deden, huizen waarvan de benedenverdieping zó volgepropt werd met koopwaren, dat men door een luik in de bovenvertrekken de balen en kisten stuwde tot tegen het plafond. Soms moesten de koopwaren op straat worden opgestapeld, met geen andere dekking dan een reusachtig stuk zeildoek. St. Eustatius' toenmalige benedenstad zag in de tweede helft van de 18e eeuw soms 2000 á 3000 handelsschepen per jaar voor anker komen op de rede!
Het voormalige Fort ‘Hollandia of Oranje’ heet tegenwoordig weer Fort Oranje, hoewel het eigenlijk geen fort meer is. De wallen zijn sinds lang gesloopt en de kanonnen hebben slechts betekenis als historische bezienswaardigheden. Het midden wordt nu ingenomen door een plantsoentje met een De Ruyter-gedenknaald; verder wordt één zijde ingenomen door enkele openbare gebouwtjes.
De drie opgangen naar boven bestaan nog steeds. In 1930 was slechts het middelste of oude baaipad in gebruik, want toen waren er geen auto's op het eiland. Die schijnen er tegenwoordig wel te zijn en dan zal ook het N.W. zacht hellende pad wel weer in gebruik zijn.
Dat de fundamenten van de vroegere, ongeveer anderhalve kilometer lange pakhuizenstraat tegenwoordig in het water liggen, heeft niets te maken met de doorgraving van het Panamakanaal, zoals een Statiaan mij eens met alle geweld heeft willen doen geloven, maar is meer een gevolg van het verzakken van het middenstuk van St. Eustatius, dat uit zeer onsoliede materie bestaat: vulkaanzand en kleine steentjes. Eén flinke regenbui is in staat in deze grond geulen te slijpen van anderhalve meter diep. Volgens mijn persoonlijke overtuiging moet dit eiland in lang vervlogen tijden bestaan hebben uit twee eilandjes met een smal en ondiep zeestraatje er tussen. Dit straatje is door de eeuwen lang daarin gewaaide vulkaanas en ander uitbarstingsmateriaal van de krater volgestort. Aan de westzijde nu van het eiland, waar het stadje ligt, precies halverwege tussen de Quill en de Little Mountains, heeft aan de kust de snelste verzakking plaats. Het wil mij voorkomen, dat hier de grond gedurende de laatste 150 jaar ongeveer een decimeter per jaar gezakt is, en dat is enorm veel!
Wat de watervoorraad van het eiland betreft, tekent het rapport aan:
‘Er zijn geen bronnen en men verkrijgt het (water) alleen door de regen op te vangen in gemetselde bakken, waarvan iedere woning voorzien is. Op sommige plantages vindt men ook putten, die met veel moeite en kosten gegraven zijn en 120 tot 140 voe- en diepte hebben, doch het water ervan is meest brak en alleen geschikt om het vee te drenken.’
De regenbakken van St. Eustatius zijn voor een goed deel de weg van het hele eiland opgegaan, d.w.z. de meeste verkeren in uiterst vervallen toestand. Er zijn echter ook nog vele goede, bruikbare bakken. Ze zijn meestal zeer langwerpig, in de grond gegraven (en niet boven op de grond gemetseld, zoals meestal op Curaçao) en voorzien van een dak in de vorm van een tongewelf. Ze vangen het water van de dakgoten op, maar doordat ze in de grond gegraven zijn, kan ook een alleenstaande regenbak water vangen, mits deze voorzien is van een zogenaamde pan d.i. een gecementeerd stuk grond, dat langzaam afhelt naar de bak, en het opgevangen water door een opening daarin doet stromen.
De bevolking van St. Eustatius bestond volgens gedane opname in 1817 uit:
507 Blanken
336 Gecouleurde vrije lieden
1748 Slaven
Dat maakt een gezamenlijk inwonerental