| |
| |
| |
Panorama der oude Portugeesch-Israelitische begraafplaats ‘Beth-Haim’, gelegen op de voormalige plantage Bleinheim.
Gedeelte van den grafsteen van Sara Hana, echtgenoote van Mordechay, zoon van Mosseh Penso, overleden 20 December 1761 bij de geboorte van een kind, hetgeen op de steen is afgebeeld. S.A.G.D.G. = SUA ALMO GOZE DA GLORIA (Portugeesch) = Hare ziel zal genieten van de heerlijkheid.
De Hebreeuwsche tekst beteekent: Uw leven zal in den bundel der levenden bij den Heere Uw God, gebonden zijn. (I Samuel, XXV, 29).
In catalogus Emmanuel: no. 586. afdeeling IV, rij B.
| |
| |
Gedeelte van den grafsteen van Ishac Haim Senior, overleden 17 April 1726. betrekkelijk jong, want het beeldhouwwerk stelt voor: de laatste oogenblikken van den stervende, omringd van de zijnen: vader, moeder, vrouw, en drie jeugdige kinderen, bediende in de deur.
Het Hebreeuwsche opschrift is ontleend aan Ps. 25:15 ‘Mijne oogen zijn voortdurend op den Heer geslagen, want hij zal mijn voeten uit het net trekken’
In catalogus Emmanuel: no. 1034, afdeeling VII, rij A.
Gedeelte van de grafsteen van Raphael Jeudah Cohen Henriguez, overleden 21 Maart 1767. De afbeelding stelt voor de priesterlijke kroon ‘Kether-Kehuna’. De handen zijn in zegenende houding afgebeeld overeenkomstig het traditioneele gebruik in de Synagoge bij den zegen: ‘De Heer zegene en behoede U. De Heer doe zijn lichtend aangezicht over U schijnen en ontferme zich over U. De Heer verheffe zijn aangezicht over U en schenke U vrede. ‘Numeri VI, 23-26.
In Catalogus Emmanuel: No. 215, afdeeling II, rij B.
| |
| |
Gedeelte van de grafsteen van Jahacob, zoon van Immanuel Alvares Correa, overleden 25 Juni 1714.
Het beeldhouwwerk stelt voor de ladder Jacobs uit Genesis 28:12. De twee regels Hebreeuwsch boven vormen het slotstuk van een volledig opschrift en beteekenen: Hij zal verlichten Eden (het Paradijs) zooals het licht der zon en de belooning van zijn werken zal boven (in den Hemel) zijn.
J. Alvares Correa was waarschijnlijk rabbijn onder het opperrabinaat van Lopez Fonseca.
In catalogus Emmanuel: No. 2065, Afdeeling XV, rij A.
Grafsteen van Sara, dochter van Mordohay Henriquez, overleden 17 November 1713, een kind.
De wierook en het lam stellen het offer der ouders aan den Eeuwige voor.
In catalogus Emmanuel, No. 1193, Afdeeling VII, rij D.
| |
| |
Gedeelte van de grafsteen van Aaron Levy Maduro, overleden 15 Juli 1727. De afbeelding stelt voor drie Levieten, dien den ‘Cohen’ helpen bij de handwassching, voor deze de gemeente zegent met den zegen uit Numeri VI, 23-26: ‘De Heer zegene en behoede U’ enz.
In catalogus Emmanuel: No. 1670, Afdeeling XI, rij D.
Gedeelte van den grafsteen van Ishac Hisquiau Sasso, overleden 24 Augustus 1748. De afbeelding van het schip beteekent, dat de overledene een zeevaarder was. Op nog vier andere grafsteenen komt een schip voor. De bijl symboliseert het afhakken, het losmaken van het leven en komt op vele steenen voor. S.B.A.G.D.E.G. = Su bendita alma goze de eterna gloria. (Spaansch) = zijn ge zegende ziel zal genieten van de eeuwige heerlijkheid.
In catalogus Emmanuel: No. 244, Afdeeling II, rij C.
| |
| |
| |
Het Oude Joodsche Kerkhof op Curaçao door Dr. I.S. Emmanuel
1. Historische Inleiding.
Reeds in 1634, toen van Walbeeck Curaçao in bezit nam, zien wij sporen van Joden op ons eiland. De geschiedschrijvers spreken over een zekere Samuel, Coheño die in 1635 opperhoofd van de Indianen was.
De eerste georganiseerde kolonisten echter kwamen in 1659 uit Nederland. Het ging hier om 12 families, die ongeveer 70 personen telden. De West-Indische Compagnie vergemakkelijkte deze kolonisatie en gaf de nieuw aangekomenen groote voorrechten, de eerste van dien aard, die de Joden in Amerika genoten hebben. De Israelieten zouden voor alles, zoowel godsdienstvrijheid genieten als ook scholen en synagogen mogen oprichten. Bovendien stelde de Compagnie hun twee vierkante mijlen land in de omgeving van het oude joodsche kerkhof ter beschikking en verleende hun gedurende 10 jaar vrijdom van belastingen. De Joden van hun kant moesten een plantage van tabak, indigo en katoen drijven.
De kleine gemeente werd gelijktijdig belangrijk uitgebreid door de aankomst van Joden uit Brazilië, die een aanzienlijk vermogen medebrachten. Een numerieke uitbreiding kreeg deze Joodsche kolonie verder ook door emigranten uit Italië, Nederland, Guadeloupe, Suriname en zelfs uit Portugal. Door omstandigheden, van hun wil onafhankelijk, mislukte de uitgebreide landbouwkolonisatie. Zij hielden zich daarom bezig met import en export en zelfs met slavenhandel als agenten van de West-Indische Compagnie, daar Curaçao na de vrede van Munster in 1648 het middelpunt van de slavenhandel was.
Deze liberale houding tegenover de Portugeesche Joden moet ons niet verbazen. De Spaansche en Portugeesche Joden waren het land, waar zij een goede ontvangst vonden, van zeer veel nut. In mijn werk ‘Histoire de l' industrie des tissus des Israélites de Salonique’ (Geschiedenis van de Joodsche weverijen in Saloniki) wees ik op de belangrijke diensten, die de Joden het Turksche Rijk bewezen. Zelfs de Spaansche minister Don Gaspar de Gozman, stelde Koning Philips IV omstreeks 1642 voor de inquisitie af te schaffen en Joden uit Saloniki, die van Spaansche oorsprong waren, zich in Madrid te laten vestigen.
De Nederlander was in die tijd, in zekere zin, in godsdienstige aangelegenheden, een lotgenoot van de Joden en had daarom veel begrip voor hun positie. Als voorbeeld geven wij hier een passage uit een verslag over Martinique, geschreven door den Heer d'Augeron aan de Fransche minister Colbert omstreeks 1660.
‘Eenige jaren geleden kwamen 400 Nederlanders uit Brazilie en wilden zich hier vestigen. Zij hadden bereids de heele omgeving ontgonnen en bebouwd tot volle tevredenheid van de Franschen, die daaruit groote voordeelen trokken. Maar Monsieur Duparquet dwong ze, uit politieke en nog meer uit godsdienstige overwegingen het land te verlaten, toen hij zag, dat zij Calvinisten waren’
(In het naderhand van de hand van Dr. I.S. Emmanuel te verschijnen boek over het Joodsche kerkhof van Curaçao zal een uitvoerige literatuuropgave worden opgenomen.)
| |
| |
Nog een reden, waarom de Compagnie de joodsche immigratie bevorderde is het feit, dat zij Portugeesche Joden trouwe medewerkers vond. Dit wordt ons aangetoond uit betrouwbare bron. De Compagnie werd in haar politiek om de Portugeesche bezittingen te veroveren in belangrijke mate geleid door raadgevingen van de Joden, die in Brazilië talrijk waren en middelen vonden om zich met geloofsgenooten, de vluchtelingen in Amsterdam, in verbinding te stellen. De Portugeesche Joden namen daarom deze houding aan, om daardoor de godsdienstvrijheid, die Portugal hun toen onthield, van de liberale Nederlanders te verkrijgen en ook, omdat zij, volgens rabbijnsche en andere betrouwbare bronnen, geld in de Oost- en West-Indische Compagnie belegd hadden. Bijgevolg kon de kamer van Amsterdam bij de vestiging van de Portugeesche Joden op een welvarend Curaçao rekenen.
De Israelitische kolonie werd georganiseerd naar het model van een Amsterdamsche gemeente op grond van ‘Hascamoth’ hetgeen betekent: de statuten goedgekeurd door de ‘Bann’ (Heren) of ‘Anathem.’ Een van de nieuw-aangekomenen stelde zijn huis als bedehuis der gemeente ter beschikking totdat een synagoge opgericht werd. Tegelijkertijd lieten zij een rabbijn uit Amsterdam komen. (1674-1683) De ‘Hassan’ of ‘voorzanger’ fungeerde ook als onderwijzer, daar het onderwijs als een belangrijke plicht werd beschouwd, zoodat de synagoge ook school (‘Midras’) werd genoemd.
Een zoo belangrijke gemeente moest reeds vroeg een kerkhof hebben, waar zij hun geliefden begroeven. Dat is ons oude kerkhof of ‘Beth Haim’, het huis der levenden, een toespeling op de onsterfelijkheid der ziel. Het oudste opschrift is aan een zekere Jeudith Nunes da Fonseca gewijd en dateert van Januari 1668. Dit opschrift is op een tegelsteen geschreven.
| |
2. Topografie en inrichting der graven.
Het kerkhof ligt ongeveer 4400 meter van de Emmabrug in de buurt van de weg naar de C.P.I.M. Het had oorspronkelijk de vorm van een trapezium. Omstreeks 1818 werd het uitgebreid met ongeveer 500 vierkante meter. In deze omgeving bevindt zich het huisje, waar voor de dooden gebeden wordt alsmede de opzichterswoning. De bodem is niet geëgaliseerd en vertoont daardoor sporen van ouderdom. De oppervlakte is ongeveer 11000 vierkante meter en er bevinden zich meer dan 2570 goed bewaarde graven. Behalve deze zijn er verschillende graven, die in de loop der tijden verstoord werden; gewoonlijk hadden deze graven geen steen en waren alleen met een laag zand of kalk bedekt.
Ofschoon de Joden van het Oude Testament en daarna gewend waren aan het systeem van familiebegraafplaatsen, hebben de Joden op Curaçao deze traditie niet geheel en al gehandhaafd. Zeker koesterden de zonen de innige wensch om naast hun vader bijgezet te worden. Ja, men zorgde er ook voor de vrouw naast den man te begraven. Als de man weduwnaar was en voor de tweede maal getrouwd, rustte hij tusschen zijn twee vrouwen. Zoo zien wij Dr. Joseph Capriles begraven tusschen zijn twee vrouwen: Esther Lea, gestorven in 1763 en Rachel, gestorven in 1778. Hij zelf is 29 jaar later in 1807 overleden.
De kinderen werden meestal afzonderlijk begraven en alleen dan naast de vader, indien deze jong gestorven was. De rabbijnen en de presidenten van de gemeente hadden geen voorkeursplaatsen. Alle echter moesten in Oostelijke richting, met de oogen naar Jerusalem begraven zijn.
De Curaçaosche Joden hielden in die dagen zoozeer vast aan deze gebruiken, dat zij een vereeniging stichtten ‘Hessed Ve-Emeth’ of wel ‘De ware weldadigheid’ of
‘La Santa Irmandade’, wier leden bij een
| |
| |
zieke waakten, het lijk waschten en naar het graf droegen, ‘Lavadores y Cargadores’ en de treurenden moesten troosten.
| |
3. Materiaal en beeldhouwwerk.
Een ieder weet, hoe energiek de Joden uit de bijbelsche tijd de doodenvereering bestreden: zoover, dat de Bijbel het graf van Mozes volledig negeert. Dit heeft niet kunnen verhinderen, dat er grafsteenen voor de overledenen werden opgericht, zoals Jacob voor zijn geliefde vrouw Rachel heeft gedaan.
Niettegenstaande het gebrek aan goed materiaal maakten de Joden op Curaçao mooie graven. De armen bedekten hun geliefden met een laag kalk, de anderen gebruikten een soort grijs marmer. De rijken lieten smaakvolle marmerplaten met beeldhouwwerk in Nederland en Italië vervaardigen.
Het ontwerp van deze afbeeldingen kan men in vier groepen indeelen:
1. | Versieringen en zinnebeeldige voorstellingen. |
2. | Afbeeldingen, die betrekking hebben op het beroep of de stand van de overledene. |
3. | Afbeeldingen, die aan de sterfdag van de overledene herinneren en |
4. | Afbeeldingen, die een bijbelsche vertelling in verband met de naam van de overledene of zijn nabestaanden voorstellen. |
Tot de eerste groep behoort de zandlooper, zinnebeeld van den tijd. Misschien wilden zij door dit symbool het vers ui Genesis 3:19 ‘Stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeeren’ in beeld brengen. Verder cypressen of korengarven, door een bijl afgesneden. En ook rozentakken, door een jong meisje vastgehouden. Deze afbeeldingen zijn vaak op het graf van een jonggestorvene te zien. In deze groep behoren ook de zeer schoone inscripties, omlijst door kunstige guirlandes.
Bij de afbeeldingen, die duiden op beroep of rang van de overledene zijn vijf schepen, die zich op het graf van zeekapiteins bevinden. Op de steenen van de nakomelingen van de Priester Aharon d.w.z. van de familie Cohen Henriquez, Cohen Peixoto enz. ziet men twee handen het publiek zegenen, zoals de ritus eischt. Op de grafsteen van Gabriel Halevi, (1725), en Aaron Levi Maduro (1727) daarentegen stelt de beeldhouwer voor, hoe de Lievieten de Cohanieten water reiken, opdat zij daarmede de handen wasschen, voor zij de gemeente zegenen, zooals momenteel in de conservatieve synagogen overal gebruikelijk is. In deze groep behoort ook de voorstelling van de duif, die wij op de grafsteenen van de leden van de familie Alvares Correa, Lopes Castro en Halevi zien. Volgens de Talmud is de duif het zinnebeeld van de onschuld, de kuischheid en reinheid van de familie.-
De derde groep: afbeeldingen, die aan het sterfuur van de overledene herinneren, komen in het bijzonder op vrouwengraven voor. Zoo treffen we hieronder een afbeelding, waarop de opdrachtgever het volgende liet weergeven: een vrouw op het sterfbed, een man, vier meisjes en vijf jongens, die weenen.
De vierde groep, bijbelsche voorstellingen, is de talrijkste. De belangrijkste zijn het oordeel van Salomo en Abigael, haar eerbied voor David, door geschenken en gaven betuigend. Beide komen voor op het graf van Abigael echtgenoote van Salomon Nunes Redondo, gestorven in 1747. Verder de droom van Jacob op het graf van Jacob Alvares Correa. De Profeet Elias neemt afscheid van zijn leerling Elissa bij zijn hemelvaart op het graf van de opperrabbijn Eliau Lopes. (1713).- Het offer van Isaac en voorstellingen uit het Boek Esther op het graf van Isaac de Marchena gestorven in 1730.-
Interessant is de grafsteen van Rachael, vrouw van Isaac Haim Senior (1746) waar
| |
| |
vier afbeeldingen vertoond worden: David bespeelt de harp; Abraham beschouwt de sterren; een rabbijn met een boek in de hand en Rachel ligt naast haar schaap.- De borst van deze Rachel is zoo ver ontbloot, dat wij ons verbazen, hoe een dergelijke afbeelding in 1746 op dit heilige joodsche kerkhof plaats kon vinden.
Dit is zeker een der merkwaardigheden van ons kerkhof, dat ondanks de afkeer van de Joden voor beeldhouwwerk, speciaal van menschelijke figuren, de vrome Portugeesche Joden van Curaçao zoo aan mooi beeldhouwerk gewend waren, dat zij daaraan geen aanstoot namen, zelfs niet wanneer het om het graf van een opperrabbijn ging.-
| |
4. Opschriften.
De bezoeker van dit kerkhof wordt verrast, niet alleen door het beeldhouwwerk, maar ook door de originaliteit van de opschriften, waarvan de inhoud als maatstaf voor de joodsche ‘opschriftkunde’ mag gelden. Natuurlijk kan ik er niet aan denken onze opschriften uitvoerig te bespreken. Ik moet mij beperken uit de overvloed eenige belangrijke aanduidingen te doen. (Over dit onderwerp schrijft Dr. Emmanuel uitvoerig in het eerdergemeld werk.)
De opschriften zijn in het algemeen in het Portugeesch. Dat was de moedertaal van de Joden, de taal van de synagoge en de taal, die veel invloed op het dialect van hun slaven, de negers, het Papiamentoe, gehad heeft. Toch vindt men 38 hebreeuwsche opschriften bij de zeer vromen, die hun naam alleen in de heilige taal herinnerd wilden zien. Andere zijn in twee talen: Hebreeuwsch en Portugeesch of Hebreeuwsch en Spaansch. Van deze opschriften zijn er 55 bewaard gebleven. Verder bevinden zich in verschillende Portugeesche of Spaansche opschriften bijbelverzen, in het Hebreeuwsch, betrekking hebbende op de naam van de overledene.
Verscheidene opschriften zijn in het Spaans, 86 in het Engelsch en 28 in het Nederlandsch. Een opschrift is zelfs in drie talen weergegeven: Spaansch, Hebreeuwsch en Engelsch. Dit opschrift is gewijd aan een Duitsche Jood: Mozes Bar Yahiel, geboren in Erzfeld en op 63-jarige leeftijd in 1740 op Curaçao overleden.
Deze veeltalige opschriften leggen getuigenis af van de talenkennis van de Curaçaosche Joden, en bewijzen in zekere mate de verschillende godsdienstige richtingen van de gemeenteleden. Voor deze veronderstelling voer ik als verder bewijs aan het feit, dat de zuiver Hebreeuwsche opschriften en verscheidene opschriften in het Hebreeuwsch en het Portugeesch geen christelijke datum bevatten.
Verscheidene opschriften, speciaal de Hebreeuwsche, geven ons interessante gegevens over het prive-leven van de overledene. Sommige bevatten zulke merkwaardigheden, dat hun publiceering voor de joodsche geschiedenis en literatuur in het algemeen, in sommige gevallen zelfs voor de geschiedenis van Curaçao, van groote waarde kunnen zijn.
Vergun mij, door eenige voorbeelden, mijn meening toe te lichten. Op het graf van den ‘gloriozo y bemaventurado’ (roemrijk en gelukkig) Mordehay Hisquiya Henriques, gestorven in 1699, schrijft een hebreeuwsche dichter, onder anderen, dat Mordehay Henriques in de gevangenis gezeten had. Ik geloof, dat het interessant is de heele tekst aan te halen.
SA Do Gloriozo y bemaventurado de Mordehay Hisquiya Henriques. Sua Alma Goze Da Gloria que Faleceu en Pro-Dia de Hanuka 25 de Kislev Ao 5460
| |
T.N.Z.B.H.
Achar thelaotháw bebéth hasóhar
Ba Mordechay liroth pené hamélech
Yom Hachanuká niftár vayélech
Leór bener misvá bebéth hatzóhar
| |
| |
Dit beteekent: Na zijn lijden in de gevangenis kreeg Mordehay het koningsgelaat te zien. Op Hanukadag nam hij afscheid en ging met het licht der edele daden in de heerlijkheid stralen.
Verschillende lezers zullen zich afvragen: hoe kan men op het graf van een edelmoedige jood schrijven, dat hij tijdens zijn leven in de gevangenis gezeten heeft? Is dat geen profanatie? Is dat geen vernedering voor de familie Henriques en een schande voor de eerwaardige joodsche gemeente op Curaçao? Neen, dit opschrift wijst op een pijnlijk hoofdstuk uit de geschiedenis der Spaansche en Portugeesche Joden. Onze held, Mordehay Henriques, heeft in de gevangenis gezucht om zijn joodsche geloof. Hij is naar Curaçao gekomen om bij de verdraagzame en liberale Nederlanders als Jood te mogen leven en sterven.
Zulke aanwijzingen heb ik op het groote joodsche kerkhof van Saloniki gevonden, zooals ik in mijn werk over hebreeuwsche opschriften ‘Gedulé Saloniki Ledorotám’ gepubliceerd heb. Dit opschrift van ons kerkhof kan als een belangrijk historisch document beschouwd worden. Als bewijs van mijn bewering voeg ik hieraan toe, dat onze Mordehay Henriques lid van de kerkeraad van de Synagoge van Curaçao was en als zoodanig heeft hij op 23 October 1680 een document onderteekend, samen met de andere kerkeraadsleden, ten gunste van Directeur Liebergen. Zou hij werkelijk in de gevangenis gezeten hebben, dan kon hij volgens de ‘Hascameth’ der joodsche gemeente niet tot kerkeraadslid gekozen worden. Bovendien was hij kerkeraadslid in 1692/93. Zie verder: Pater Euwens in de West-Indische Gids, Jaargang 1933-34 blz. 224.
Een zekere originaliteit bezit het grafschrift van David Senior, gestorven in 1749 op 85-jarige leeftijd. Hij heeft zelf gedurende zijn leven het graf in orde laten brengen en laten schrijven, dat iedere bezoeker van zijn graf God moge bidden voor de rust van zijn ziel. Na zijn dood werd aan dit grafschrift een hebreeuwsch klaaglied toegevoegd, waarin erop gewezen wordt, dat de raadgevingen van de overledene zijn omgeving de oogen geopend hebben. Dit is een toespeling op de diplomatieke en bestuurswerkzaamheden van David Senior in Curaçaosche en joodsche aangelegenheden.
Verder lezen we op het graf van Mordechay Namias de Crasto (1716) dat hij ‘Procurador da paz’ was. De auteur bedoelde daarmee, dat de overledene lid van de commissie was die met de commandant van de Fransche vloot, J. Cassard, op 28 Februari 1713, tegen betaling van 115000 Patacas over de opheffing van de belegering van Curaçao onderhandelde en daarmee vrede tot stand bracht.
Enkele opschriften geven ons inlichtingen over functies en werkzaamheden van de overledene bij de Joodsche gemeente. Zoo bijvoorbeeld was Michael de Casseres (1695) Thoraschrijver; Mozes Levi Maduro (1708) voorzanger. De functie van laatstgenoemde werd ook bekleed door zijn nakomelingen Samuel en Isaac eenige jaren later. Isaac Machoro (1745) werkte als hoofdonderwijzer gedurende dertig jaar; David Suares (1778) was de eerste voorzanger van de Synagoge ‘Neve Schalom’ van Otrabanda. Abraham Sasso (1789) diende als koster gedurende 40 jaar.
Het huis van Isaac de Marchena (1730) werd als bedehuis gebruikt gedurende de tijd, dat de synagoge gebouwd werd. Moises Penso (1754) was de ‘Vorst’ der Joden en hun vertegenwoordiger bij de regeering. Noemen we verder ook eenige artsen. Dr. Yshack Gomes Casseres (1693) Dr. Yshak de Acosta (1709) Dr. Ishak Hisquiau Cardozo (1753). Dr. Joseph Capriles (1807) en Dr. Benjamin de Solas. (1817).
Merkwaardig zijn grafschriften als b.v. dat van eene Jeudith Henriquez Cotino (1765). volgens welk de overledene twee- | |
| |
maal gehuwd was. Hierbij wordt de naam van haar eerste echtgenoot Mozes Cohen Henriquez naar voren gebracht, de naam van de tweede echtgenoot wordt echter niet vermeld. Is dat niet opvallend?
Verder lezen wij in een grafschrift van Lea Salas (1819), dat Lea ‘het schoonste meisje’ was. (‘La niña mas hermosa’)
Behalve al deze merkwaardigheden geven de opschriften het aantal nagelaten kinderen aan, dat dikwijls zeer groot was. Dikwijls wordt de ouderdom van de overledene opgegeven en wij zien daaruit, dat zij zeer jong trouwden.
Belangrijk zijn de opschriften, die ons inlichtingen geven omtrent de landen en steden, waarmede de Curaçaosche Joden in handelsrelatie stonden. Zoo vernemen wij, dat zij zakenreizen naar Aruba, Coro, Santa Martha, Santo Domingo, Aguadilla de Puerto Rico, Barranquilla maakten. Menigmaal deelt de auteur van het grafschrift mee, dat de overledene door een storm om het leven was gekomen.
Als deze kooplieden in een dezer plaatsen stierven, werden zij daar voorlopig begraven en jaren later naar Curaçao vervoerd om naast hun voorvaderen ter ruste gelegd te worden.
Al deze berichten werden gewoonlijk in proza geschreven. Toch vindt men eenige schoone gedichten. Twee daarvan zijn zelfs door den dichter onderteekend.
| |
5. De familienamen van de Joden op Curaçao.
Niettegenstaande de onderzoekingen van Joodsche geleerden is de verzameling van de Joodsche familienamen een nog niet opgelost vraagstuk. De bijbelsche tijd en met een zeldzame uitzondering, de Talmudsche tijd, kent geen familienamen. De voornaam van de vader werd familienaam van den zoon. Ishac ben Abraham, Jahacob ben Ishac, zooals ook tegenwoordig nog bij de Oostersche volken gebruikelijk is. Deze gewoonte is bij de Eschkenazische Joden in de Synagoge bij de oproep tot de Thora nog in gebruik.
De Spaansche en Portugeesche Joden waren de eerste onder hun geloofsgenoten, die een familienaam bezaten. Deze namen waren eerst van hebreeuwsche of Arabische oorsprong. Later lieten de Spaansche Joden zich naar hun geboorteplaats noemer. In de 14e eeuw namen zij christelijke namen aan.
Tengevolge van de opgedrongen massadoopen in 1391 hadden de gedoopten, die Marranen genoemd werden, christelijke namen. Gewoonlijk kreeg de gedoopte den naam van zijn peetoom. In verschillende gevallen was dit een Spaansch edelman, ja zelfs de Koning en de Koningin, zooals bij de doop van Abraham Senior, Geheimraad van Koningin Isabella gebeurde. Dit is ook een der redenen, waarom de Portugeesche Joden wapenschilden hadden en de aristocratie van de joden vormden.
Een deel van de joodsche geschiedvorschers beweert, op grond van oud-rabbijnsche bronnen, dat verschillende, ons als christelijk bekend zijnde namen, van joden stammen. Andere, zooals Lindo, beweren het tegendeel. Lindo ondersteunt zijn stelling met het feit, dat de Cortes van Tauro in 1371 het noodig achtten de joden te verbieden christelijke namen te voeren. Naar mijn meening zijn beide stellingen juist. Het bewijs daarvoor zijn de joodsche en christelijke catacomben in Rome, waarin wij zien, dat de christenen echt bijbelsche en de joden heidensche en zelfs mythologische namen dragen.
Als men onze grafschriften systematisch en wetenschappelijk bestudeert, zal men in dit opzicht zeker belangrijke vondsten doen. Inderdaad zijn de voorkomende familienamen: ten eerste: van echt joodsche oorsprong b.v. Aboab, Abenatar - Benveniste - Gaon - Jesurun - Ha-levi - Nassi - Shalom - Israel (deze meestal door een bekeerling gebruikt.) Ten tweede: de echte christelijke namen: b.v. Antunes - Andrade - Alvarez - Da Costa - Da Motta - Gomes - Orobio - Rodriguez - Miranda enz. Ten derde: een dubbele familienaam, samengesteld uit een jood- | |
| |
sche gewoonlijk de eerste en een christelijke b.v. Abinun de Lima, Baruch Lauzada, Cohen Henriquez, Cohen Peixoto, Levi Maduro, Levi Suares, Namias de Crasto, Schalom Delvalle, Semah Farro, Semah Valencia enz. Deze dubbele namen hebben een historische beteekenis: de portugeesche jood, ook al was hij gedoopt, was bij zijn geloofsgenooten bij zijn joodsche naam bekend, de christelijke naam was voor de omgang met niet-joden bestemd. Als de Marranen zich openlijk tot het jodendom bekeerden behielden sommige beide namen. Andere deden van de joodsche of christelijke naam, al naar hun godsdienstige gevoelens, afstand.
Er kwamen ook Marranen voor, die hun oud-joodsche namen verloren hadden. Dan vertaalden zij hun christelijke namen in het Hebreeuwsch.
Zoo vertaalde men: De los Rios in Naar; Amigo of Querido in Oheb; De la Paz in Schalom enzoovoorts. Dientengevolge was het niet zeldzaam, dat twee broers verschillende familienamen hadden, de een een hebreeuwsche, de ander een christelijke.
Deze onregelmatigheid veroorzaakte in huwelijksaangelegenheden groote moeilijkheden. De rabbijnen hebben zulke gevallen met groote voorzichtigheid behandeld. In mijn hoofdwerk: ‘Histoire des Israélites de Salonique’ heb ik onder hoofdstuk: ‘Rabbijnsche wetgeving over Marranen’ daarover uitvoerig geschreven.
Van belang is te vermelden, dat de voornamen, hetzij mannelijke, hetzij vrouwelijke, steeds bijbelsche namen waren. Dit merkwaardige verschijnsel werd door de Amerikaansche dichter Henry Longfellow in zijn gedicht over het Portugeesche kerkhof van Newport ‘The Jewish cementery at Newport,’ met deze verzen vermeld:
‘The very names recorded here are strange,
Of foreign accent and of different climes;
Alvares and Rivera interchange
With Abraham and Jacob of old times.
(H.W. Longfellow. The song of Hiawatha. Halifax 1863 blz. 367.)
Had Longfellow ons kerkhof gekend, dan had hij er misschien meerdere gedichten aan gewijd. Niet omdat de aangehaalde Alvares en misschien Rivera uit Curaçao stammen, maar omdat hij op ons kerkhof stof gevonden had, die in staat is de ziel van een zoo fijnvoelend dichter tot God te verheffen en aan zijn gevoel uitdrukking te geven.
Werkelijk, het kerkhof van Curaçao is een historische getuigenis, die een historicus en denker, Jood of geen Jood, veel belang inboezemt. Voor de Joden van Curaçao is het kerkhof een monument, waarin leven en werken, denken en gelooven van hun voorvaderen met eeuwige letters is gebeiteld. Hier vindt de geschiedschrijver een onschatbare bron voor vele gebieden, zij het geschiedenis, literatuur, folklore, geestelijk en sociaal leven, aankomst en vertrek der Joden van Curaçao. Hier vindt men ook stof om de familiestamboomen samen te stellen, vooral van diegene, die een vooraanstaande rol in de ontwikkeling van Curaçao en in de geschiedenis van het Jodendom gespeeld hebben.
Ons oude kerkhof heeft eveneens een geschiedkundige waarde voor meerdere joodsche gemeenten in Amerika, die door Joden van Curaçao gesticht werden.
Toen Frederik de Groote eens het bewijs van Gods bestaan vroeg, werd hem ten antwoord gegeven: ‘de Joden’. Zoo zal ook de geschiedschrijver, wanneer hem naar het bewijs gevraagd wordt, dat Nederland het land was, dat voor de eerste maal in de geschiedenis der beschaving zijn burgers volkomen vrijheid en gelijke rechten gaf, als machtig getuigenis het bijna driehonderd jaar oude kerkhof der Joden op het Nederlandsche Curaçao kunnen noemen.
Moge deze grootmoedige wetgeving van Nederland andere volken ten voorbeeld zijn!
|
|