| |
| |
| |
Geboortebeperking en publieke meening door P. Fr. Michael Möhlmann O.P.
I. Reader's Digest en het probleem
Onder den titel ‘Birth-Control’ publiceert de Reader's Digest van October 1943 uittreksels van een brief door den Eerw. Heer Edgar Schmiedeler, directeur van het Family Life Bureau of the National Catholic Welfare Conference, Washington, D.C. aan de Redactie van dit Maandschrift gericht, om te protesteeren tegen de publicatie van het artikel: ‘A Birth-Control Pioneer Among Migrants,’ in de aflevering van Juli van hetzelfde jaar.
De uittreksels luiden als volgt:
Ontgaat het u dan geheel en al, mijnheer, dat nadenkende menschen al eenige jaren zeer ernstig bezorgd zijn over het lage geboortecijfer van ons land? Hebt u geen idee van de ontstellende verwoesting, die door de zedelijke pest der geboorte-beperking in ons midden is aangericht? Werkelijk, het is geen overdrijving, te zeggen, dat gij een zaak begunstigt, die de geheele Westersche wereld bedreigt, en die een uitgesproken bedreiging geworden is voor de leidende positie van het blanke ras in de toekomst.
Laat mij uw aandacht richten op enkele feiten, die onmiddellijk met het onderhavige onderwerp verband houden:
In de Vereenigde Staten in hun geheel genomen heeft 42 procent van de getrouwde vrouwen geen kind, of slechts één.
In de Vereenigde Staten in hun geheel genomen heeft slechts één derde van de gehuwde vrouwen een voldoende aantal kinderen om de bevolking van het land ook maar op hetzelfde peil te houden.
In de Vereenigde Staten in hun geheel genomen is het stedelijk geboortecijfer zoo ontstellend laag gezonken, dat alle Amerikaansche steden van 100.000 of meer inwoners, na drie generaties of honderd jaar, tot één derde van hun huidige omvang zouden gedaald zijn, als zij zonder bevolkingsaanwas van buiten af zouden blijven.
De arbeidersklassen van de Amerikaansche steden vervangen zichzelf voor slechts 60 procent.
In vele plaatselijke gebieden zijn de toestanden zelfs nog veel erger. Neem b.v. de stad Chicago. Meer dan de helft van zijn gezinnen heeft in het geheel geen kinderen - om precies te zijn: 534.125 van zijn 842.578 gezinnen zijn zonder eigen kinderen. En er zijn veel Amerikaansche steden, die zelfs een nog slechter geboorte-cijfer hebben dan Chicago.
De eenige groote groep der bevolking, die tot nog toe het minst is aangetast door de plaag van kunstmatige geboortebeperking is onze plattelandsbevolking. Waren zij er niet, dan zou Amerika reeds hals over kop het hellende vlak van de ondergang zijn afgestort. Uw artikel, dat de werkzaamheden van Verpleegster Delp beschrijft, is direct op hen gericht. Ook zonder uw artikel daalt het geboorte-cijfer op het platteland tegenwoordig veel sneller dan in de stad. Georganiseerde geboortebeperking zet de laatste jaren koortsachtig haar verwoestend werk voort op het Amerikaansche platteland.
Premier Winston Churchill zeide in een radio-uitzending tot de wereld op 21 Maart 1942: ‘Een van de somberste bekommernissen voor hem, die vooruit ziet is een slinkend geboorte-aantal in de laatste 30 jaren. Zoo de tegenwoor- | |
| |
dige tendenz niet verandert, zal een geringer werkend en vechtend bevolkingsdeel een bijna even groot aantal oude menschen hebben te onderhouden en te beschermen. Over 50 jaar zal de toestand nog slechter zijn. Wil dit land zijn vooraanstaande plaats in het leiderschap der wereld behouden, wil het blijven bestaan als een groote mogendheid, die zich zelf kan handhaven tegen den druk van buiten af, dan moet ons volk met alle middelen aangemoedigd worden, om grootere gezinnen te kweeken.’
President Theodore Roosevelt zei: ‘De strengste van alle veroordeelingen moest op gewilde onvruchtbaarheid staan. De eerste levensvoorwaarde van elke beschaafde samenleving is, dat de man en de vrouw, vader en moeder moeten zijn van gezonde kinderen, zoodat het ras vermeerdert en niet afneemt.’
Het Census Bureau stelde in zijn verklaring van 31 Januari 1941 vast: ‘De niet-blanke bevolking van dit land zal, als het huidige geboorte- en sterfte-cijfer bestendig blijkt, op de lange duur 7 procent per generatie toenemen, terwijl de blanke bevolking, de Mexicanen inbegrepen, ongeveer 5 procent per generatie afneemt.’
Is het, gezien de aangehaalde feiten, te veel gezegd, mijnheer, dat gij een klaarblijkelijke en ontstellend slechte dienst hebt bewezen aan uw land? En dan durft ge op den omslag van dat verderfelijke Juli-nummer nog twee Amerikaansche vlaggen af te beelden. Wat een holle spot!
Sprekend over geboorte-beperking verklaarde de bekwame uitgever van ‘Constitution’ Atlanta eenige tijd geleden: ‘Wij moeten het werkelijke probleem aanpakken en het niet zoeken op te lossen door het te ontduiken.’ Een uitstekende raad. Maar Miss Delp doet juist het tegenovergestelde. Zij rept niet van de economische onrechtvaardigheden, die zoozeer den grondslag vormen van het probleem der landlieden. Ze voegt er slechts een ander kwaad aan toe. Zij leert hen hun lichamen en zielen af te stompen door een tegennatuurlijke praktijk.
Gelooft gij werkelijk, mijnheer, dat een volk de natuurwet met voeten kan treden? Meent gij werkelijk, dat een volk de scherpe instrumenten van de wetenschap kan aanwenden, om daarmee de bron van zijn leven aan te tasten, zonder onuitsprekelijke schade te lijden, ja zelfs zijn eigen ondergang te bewerken? Japansche methoden voor geboortebeperking in Amerikaansche huizen kunnen verwoestender zijn dan Japansche bommenwerpers over Pearl Harbor. Bommen verwoesten. Geboortebeperking verwoest niet alleen, maar vergiftigt. Ze is als een kwaadaardige kanker, die haar weg vreet door het heele lichaam van de gemeenschap, dit verzwakt, ontzenuwt en tot de vezels toe verwoest.
Het kan ongetwijfeld niet onopgemerkt aan u zijn voorbijgegaan, dat kunstmatige geboortebeperking slechts één van de vele symptonen is van het morele verval onzer natie, één van de vele vormen van bandeloosheid, die alle ten nauwste met elkander samenhangen. Breek de zedewet met betrekking tot de sexen in één opzicht af en de weg is gebaand voor overtredingen in andere opzichten. Leer het goedkoop gappen van plezier, dat geboortebeperking heet, en wees er van overtuigd, dat andere goedkoope manieren van plezier-diefstal en last-ontduiking zullen gevonden worden.
Knip één draad door van het weefsel der zedelijkheid en spoedig zal de heele lap uit elkaar vallen. Verwerp één voorschrift van de zedenwet en er is geen logische stopplaats meer. Leer kunstmatige geboortebeperking, en ge behoeft er niet aan te twijfelen, dat de afschuwelijke praktijk van moord op het ongeboren kind zal toenemen. Aanvaard geboortecontrôle, en er zal ook sterilisatie zijn, welke één van de middelen van geboortebeperking is. Aanvaard deze dingen en ge zult de echtscheidingen vermenigvuldigen, want zij tasten den machtigen band van het gezin: het kind, aan.
En zoo gaat het verder. Waarachtig deze dingen zijn reeds ongeloofelijk ver gegaan in dit land. Wij hebben nu één millioen moordenaars van ongeboren kinderen in een periode van minder dan twee volle jaren, en één
| |
| |
millioen echtscheidingen in een periode van minder dan vier jaar. Wilt gij de situatie werkelijk nog slechter maken? Toch doet gij dat door zulk een artikel te drukken.
En dan is er nog de sexen-manie, die nieuwe hoogten onder onze jonge menschen heeft bereikt. Een groot aantal hunner zit gevangen in een ware beerput van zedenbederf. Wij durven veronderstellen, dat de schrikwekkende verhalen van hun in slechtheid toenemende sexueele misdrijven, van onwettige kinderen en abortus onder de jeugd van onze natie, u niet geheel ontgaan zijn. Mogelijk hebt gij zelfs de statistieken van de F.B.I. gezien, die aantoonen, dat in vergelijking met de drie voorgaande jaren, in 1942 de arrestaties van vrouwen voor prostitutie met 64.8 procent toenamen, en arrestaties voor zedendelicten met 104.7 procent. Het wordt klaarblijkelijk tijd, mijnheer, om onze Augias-stal te reinigen, niet om hem nog vuiler te maken door de verspreiding van informaties over geboortebeperking onder oud en jong door de bladzijden van populaire publicaties.
Waarom zouden wij de naakte feiten niet met open oog in het gezicht zien, mijnheer? Waarom gebruikt gij uw publiek orgaan, om in deze verschrikkelijke dagen den bedorven beerput, die zoo menig Amerikaansch familieleven geworden is, nog verder uit te diepen, als gij met datzelfde tijdschrift zooveel goed kondt doen? Waarom zet gij het niet in ter reiniging van onze Amerikaansche Augias-stallen, die in zoo ruime mate het resultaat zijn van een kwart eeuw geboortebeperking, die slechts hartelijk verwenscht kan worden?
Als antwoord op deze vragen en op de klare taal, die er aan vooraf is gegaan, publiceert de Redactie van Reader's Digest een overzicht van de publieke meening in zake geboortebeperking: eenige knipsels uit de schier eindelooze reeksen enquêtes, die in Amerika over alle mogelijke en onmogelijke onderwerpen plegen gehouden te worden. Dit is de tekst:
Tegenwoordig zijn meer Amerikaansche vrouwen de meening toegedaan, dat het ouderschap vrijwillig en planmatig zijn moet, dan ooit te voren in de geschiedenis van het land, gelijk een enquête in de Augustus-editie van Fortune uitwijst.
In één van een serie kwesties betreffende actueele onderwerpen vroeg Fortune aan vrouwen tusschen 20 en 35 jaar over het geheele land verspreid: Zijt gij van meening, dat kennis betreffende geboorte-contrôle al dan niet ter beschikking van alle gehuwde vrouwen moet gesteld worden? Van de vrouwen, die ondervraagd werden, gaf 84.9 procent een bevestigend antwoord, 10 procent meende dat de inlichtingen niet verstrekt behoorden te worden en ongeveer 5 procent antwoordde: ‘Ik weet het niet.’
De ‘Planned Parenthood Federation of America,’ die aanteekening hield van alle voorgaande enquêtes betreffende geboortebeperking, teekent hierbij aan, dat de huidige Fortune-enquête het tot dusver hoogste aantal antwoorden ten gunste van gereglementeerde babies aangeeft. De Fortune-enquête toonde aan, dat vrouwen van drie kategorieën ‘ja’ antwoordde op de vraag in deze volgorde: Katholieken 69 procent: Grammar School Graduates, 70.2 procent; en College Graduates, 92.6 procent.
De voorlaatste enquête aangaande geboortebeperking over het hele land gehouden, werd in 1940 door het Amerikaansche Instituut voor Publieke Opinie ingesteld met de vraag: ‘Zoudt gij er voor zijn, dat Gouvernementeele Gezondheidsklinieken inlichtingen over geboorte-contrôle verstrekken aan gehuwden, die dat wenschen?’ Van de mannen en vrouwen, die ondervraagd werden, antwoordde 77 procent ‘ja’. Tegenwoordig maakt geboortebeperkende hulp voor getrouwde paren, die dit nodig hebben, in zeven Staten deel uit van het Moederschapzorg-program in zulke Gouvernementeele klinieken.
In 1938 verzocht ‘Ladies' Home Journal’ zijn lezeressen te antwoorden op de vraag: ‘Gelooft gij in geboortebeperking?’ Op de duizend antwoor- | |
| |
den zei 79 procent ‘Ja,’ 51 procent van de katholieke vrouwen inbegrepen.
In een vroeger enquête-relaas van 1936 gaf Fortune verslag van een onderzoek naar de publieke opinie van een willekeurige groep uit de volwassen bevolking over de vraag: ‘Gelooft gij in het onderricht en de praktijk van geboorte-contrôle?’ Bij deze enquête antwoordde 63 procent van de ondervraagden ‘Ja,’ 42.8 procent van de de katholieken incluis.
Uitweidende over de 84.9 procentstemming vóór geboorte-contrôle in het nieuwe Fortune-onderzoek, verklaarde Dr. J.H.J. Upham, President van de ‘Planned Parenthood Federation’ en vroegere President van de American Medical Association: ‘Dit is een goed teeken voor het naoorlogsche Amerika. Als de enquête een aanwijzing is van wat spoedig werkelijkheid zal wezen, dan zal de toekomstige generatie een stijgend aantal gezondere, gelukkiger kinderen bevatten, omdat ze geboren werden uit ouders die ze wenschten en die physiek waren voorbereid, om ze te ontvangen.
| |
II. Publieke meening en waarheid.
Dit is het antwoord, dat de Redactie van Reader's Digest stelt tegenover de ‘Catholic view,’ die, dit mag wel onderstreept, veel meer dan een ‘view’, een met feiten en argumenten geschraagde overtuiging is. Wat echter tegenover deze degelijke redenatie geplaatst wordt, is inderdaad niet meer dan een ‘view’, een ‘bird's eye-view of views’ zelfs, niet een weerlegging van de aangevoerde argumenten.
Het is de Amerikaansche eerbied voor de massa. Het is het getal, dat hier als zwaar geschut wordt aangereden, om den opponent uit zijn stelling te schieten. Het feit, dat in dit getal nog een groot aantal katholieken van dezelfde meening begrepen is, wordt bijzonder moordend geacht.
Deze wijze van agumenteeren is typisch, is symptomatisch voor den geest in Amerika, waar de vereering voor de publieke opinie tot in het ridicule is toegenomen, waar het democratisch axioma van de meerderheid der stemmen, van de helft plus één, is overgeslagen naar het terrein van de wetenschap en wordt aangewend als een katalyse, om uit het erts der meeningen het goud van de waarheid te halen.
Het is kenmerkend voor het bankroet van de metaphysica, voor de decadentie van het intellect, voor de verslapping van de geestelijke discipline, die logisch denken en redeneeren is, deze wijze om de waarheid te achterhalen. Het is de straf voor de nu reeds eeuwenoude verheerlijking van het empirisme en voor de daarmee samenhangende minachting voor den arbeid van het speculatieve verstand, dat intellectueelen, publicisten, die de vertegenwoordigers van de waarheid moeten zijn voor millioenen, tot zulk een verdwazing vervallen, dat zij meenen die waarheid door Jan Publiek bij meerderheid van stemmen te kunnen laten vaststellen, alsof het een wet op de hondenbelasting was.
Wij, die onder den rook van Amerika leven en de smetstoffen, waar dat land vol van is, zowel op intellectueel als zedelijk gebied, met elke Time of News-week in wolken op ons toegeblazen krijgen, wij moeten op onze hoede zijn, want ook zonder dat we dit merken, loopen we kans van dezelfde geestelijke ziekten geinfecteerd te worden, die in Amerika blijkbaar zooveel slachtoffers maken.
Wat is de verhouding tusschen de publieke opinie en de waarheid?
De waarheid is goud, inderdaad, geestelijk goud, dat geisoleerd moet worden uit waardelooze ertsen. De waarheid is een geestelijk goed, een bovenzinnelijke waarde, die aanwezig is in alle geschapen dingen, in alle handelingen en in de combinatie van dingen en handelingen, die men toestanden noemt. Het probleem, dat tallooze toestanden en situaties scheppen, komt neer op de vraag: Wat is de waarheid op dit punt? Die moet vrijgemaakt worden uit dit kluwen van con- | |
| |
crete, zinnelijke verschijnselen en het vermogen, dat daartoe alleen in staat is, is een geestelijk vermogen: het verstand, de geest, die naar de mate van zijn ontwikkeling een des te scherper ontleedmes is, om de waarheid ongeschonden en volkomen te bevrijden.
De publieke opinie vertegenwoordigt dus allerminst de waarheid, evenmin de overgroote meerderheid in de publieke opinie. De publieke opinie biedt op zijn gunstigst niet meer dan het grove, onzuivere materiaal, waaruit de gescherpte geest door moeizamen denkarbeid de zuivere waarheid isoleeren kan.
De Amerikaansche lust tot het registreeren van de publieke opinie heeft dus, al zijn fouten en onvolkomenheden ten spijt, wel iets goeds, iets wat dan ook allerminst de uitvinding van een of ander ‘American Institute of Public Opinion’ is, omdat het reeds in praktijk werd gebracht door een groote waarheidszoeker als Aristoteles. Ook deze nam, om de waarheid te vinden, de publieke opinie, of beter gezegd: het algemeen menschelijk denken tot uitgangspunt, omdat hij wel begreep, dat, zoo het den mensch gegeven is de zuivere waarheid in een of ander vraagstuk te onderkennen, deze verborgen moet liggen in de weinig-beredeneerde, globale opvatting van den normalen mensch met gezond verstand.
Doch, zooals gezegd, de verhouding van het aldus vergaarde materiaal tot de waarheid is als die van erts tot edel metaal. Velerlei dwalingen zijn vermengd met de elementen der waarheid, die zij bevatten: dwalingen voortkomende uit een slechts gedeeltelijk overzien van de in het spel zijnde factoren, uit het onredelijk overschatten van sommige dier factoren tengevolge van persoonlijke vooroordeelen, of niet op de waarheid maar op eigen belang gerichte interesse. Tenslotte door onjuiste combinatie der factoren ten gevolge van onlogisch redeneeren.
Er is dus een ontwikkeld en gescherpt intellect noodig, een intellect vrij van alle niet-intellectueele, subjectieve invloeden, om uit de elementaire waarheden door het algemeen menschelijk denken verschaft, op te klimmen tot hoogere waarheden, tot de juiste oplossing van ingewikkelder problemen, en om de aldus gewonnen conclusies samen te voegen tot een verstandelijk systeem, dat de wetenschap is.
Wij haasten ons echter op te merken, dat zelfs de registratie van de publieke meening niet zonder meer gelijk te stellen is met het materiaal door gezond algemeen menschelijk denken verschaft. Dit laatste is immers heel iets anders dan de publieke opinie. Het is het oordeel van menschen, die met een gezond verstand begaafd, zoo weinig mogelijk invloeden ondergingen, die met de waarheid niets van doen hebben, doch integendeel in staat zijn de objectieve waarheid te schaden ten bate van persoonlijk voordeel.
Het is duidelijk, dat de menschen, waaraan genoemde enquêtes hun meening plegen af te tappen, niet gekozen worden volgens de norm van nuchter, gezond verstand, maar dat het doorgaans geesten zijn, die huizen in persoonlijkheden, zóó vergroeid door den invloed van bepaalde, stelselmatig verkondigde leerstellingen, zóó beheerscht door het verlangen naar een gemakkelijk leven, dat hun geesten zelfs in de meest elementaire waarheden niet meer geacht kunnen worden het algemeen, gezond menschelijk denken te vertegenwoordigen.
Dat bedoelde, waarheid-schadende factoren in het onderhavige probleem van de geoorloofheid der geboortebeperking een uiterst belangrijke rol spelen, behoeft wel geen betoog. De opinie, die het publiek zich omtrent dit ingewikkeld probleem vormt, is van geen waarde, omdat het ‘publiek’ te weinig wetenschappelijk geschoold is, om een goed beredeneerd oordeel te geven, en omdat het ‘publiek’ voor zoover tot redeneeren in staat, zich laat leiden door redenen, die wel met hun eigenbelang, maar niet met de objectieve waarheid te maken hebben. Nog afgezien dus van het feit, dat de meerder- | |
| |
heid in de publieke opinie, zulk een opinie nimmer waar kan maken, is die opinie zelfs geen houdbaar uitgangspunt voor verantwoorde wetenschappelijke conclusies.
En toch wordt de meening, die in de Amerikaansche publieke opinie van vandaag de meerderheid geniet, tot waarheid gebombardeerd door de Redactie van Reader's Digest. De mogelijke dwaling wordt absolute waarheid gemaakt, omdat ze zich met duizend vermenigvuldigen laat, en de stem, die in plaats van een meening, een stelling verkondigt met degelijke argumenten gestaafd, wordt zonder weerlegging der argumenten gesmoord onder een berg stembriefjes, die niets anders bevatten als het ‘ja’ van een namelooze massa, waarvan geen enquête uitwijst, hoe groot percentage er van zelfs niet in staat is, zijn meening behoorlijk te verdedigen.
Dit is verraad aan het menschelijk intellect, een klap in het gezicht van de wetenschap, dingen waarom de Redactie van Reader's Digest zich wellicht niet zeer bekommert, maar die toch niet kunnen nalaten, de ware vooruitgang van het mensdom, waarin geheel Amerika en in het bijzonder genoemde Redactie zo levendig geinteresseerd schijnt, ernstig te schaden.
Dit is materialisme op intellectueel gebied, de aanmatigendste vorm van deze geleerde dwaling; een pijnlijk contrast, waardoor het zijn onhoudbaarheid het duidelijkst bewijst. Dit is een laboratorium-methode, empirisch onderzoek naar speculatieve waarheden.
Dit is kuddegeest, zoozeer in de totalitaire staten gehaat. Hier worden echter geen lichamen, maar geesten in horden verzameld. Het getal is hun macht. Het is de opstand der horden, die na zich het hoogste woord in problemen het materieel welzijn betreffende, aangematigd te hebben, nu de gelegenheid krijgen, ook de waarheid te dicteeren in moralibus op grond van hun redelooze meerderheid.
Wat is de theorie, eens door spitse, verlichte geesten verkondigd, een rampzalige praktijk geworden!
Hoelang is het geleden, dat vooruitstrevende wijsgeeren de kleine kring hunner bewonderaars verbaasden, door de bewering dat de waarheid niet iets is, wat boven de menschen staat, waaraan zij in denken en doen onderworpen zijn, waaraan zij verstand en daden gelijkvormig moeten maken. Niet de mensch is onderworpen aan de waarheid, maar de waarheid is onderworpen aan hèm. Wat Jan denkt, is de waarheid voor Jan en wat Piet denkt, is de waarheid voor Piet.
Dat was de leer van de immanentie der waarheid, die eens de bekoring der nieuwigheid bezat voor enkele uitverkoren geesten, maar die aan de massa om haar spitsvondigheid ontging. Doch haar uitwerking heeft ze niet gemist. Toen ze praktijk werd, begreep de massa haar wel. Men heeft haar slechts uitgebreid met deze stelling: En wat de meerderheid denkt, is de waarheid voor allen. En zoo oefent ze haar verpestende invloed uit op het leven van vandaag, dat door zijn hopeloos deraillement alle geleerde sofisterijen van vervlogen eeuwen beschaamt.
Nu telt men in Amerika meenigen en de meerderheid wordt tegenover argument gesteld. De Redactie van Reader's Digest moet met Dr. Upham wel tevreden zijn, dat de waarheid in zake de bevordering van geboortebeperking sinds 1936 zulke veelbelovende vorderingen heeft gemaakt, dat ze steeg van 63 tot 84.9 procent.
Bovendien is er de troef van de meening der katholieken. ‘Catholic view’ wordt het betoog van den Eerw. Heer Schmiedeler genoemd, doch het kan de Redactie wel niet ontgaan, dat in deze redeneering niets exclusief katholieks is aan te wijzen. Het is een redeneering, die door ieder mensch met hersens kan worden gemaakt. Dat de schrijver katholiek is, en dat zijn conclusie, als een gebod geformuleerd, door de Katholieke Kerk aan haar onderdanen wordt opgelegd, doet niets af aan het feit, dat dit, veel meer
| |
| |
dan een ‘catholic view’, de beredeneerde overtuiging moet zijn van elk stel gezonde, ontwikkelde hersens. Maar tegen deze ‘catholic view’ wordt de ‘view’ uitgespeeld van zoo en zooveel Amerikaansche katholieken, wier ‘view’ wijselijk geen ‘catholic view’ wordt genoemd, terwijl het ook onmogelijk is uit te maken, van wat voor een kwaliteit de overweging is, die hen tot hun ‘view’ geleid heeft, zoo er al een aan ten grondslag ligt.
Wij kunnen de meening der katholieken als argument dan ook gevoeglijk naast ons neerleggen, omdat, indien hun uitspraak vóór geboortebeperking een goedkeuring van door de Katholieke Kerk verboden praktijken inhoudt, - wat nog niet noodzakelijk volgt, gelijk wij later zullen zien - zij door dat feit zelf het recht verliezen zich katholiek te noemen, en omdat hun meening als meening geen enkele waarde heeft bij gebrek aan opgave van redenen, die hen er toe geleid hebben.
Waren de belangen die op het spel staan, niet zoo groot, dan zouden wij geneigd zijn te hopen, dat Dr. Upham, zoo gelukkig over de 84.9 procent, zich in blijvende bloei van zijn geliefde waarheid mocht verheugen. Wellicht, dat dan eens de dag zal komen, waarop 100 procent van de Amerikaansche bevolking tegen geboortebeperking is. Dat zal zijn op den dag, waarop de laatste Amerikaan een gezonde en gelukkige baby zou willen hebben, waar hij physiek geheel op voorbereid is, maar waar hij tot zijn teleurstelling geen moeder meer voor vinden kan.
| |
III. Geboortebeperking en waarheid.
Over het algemeen heerscht er onder niet-katholieken geen klaar begrip van de leer der Katholieke Kerk over geboortebeperking en de daarmee samenhangende kwesties.
Geboortebeperking is een algemeen woord, dat in de loop der tijden echter de naam is geworden voor een zeer speciale praktijk. Op zich duidt het woord niets anders aan dan vermindering van het aantal kinderen tengevolge van eigen vrij wilsbesluit, zich daarbij niet uitsprekend over de middelen, die aangewend worden, om dat doel te bereiken. Er zijn echter meer middelen tot hetzelfde doel.
Geboortebeperking kan bewerkt worden door totale onthouding van huwelijksomgang, door onthouding gedurende de vruchtbare perioden, en tenslotte zonder onthouding, maar door het toepassen van methoden of middelen, die conceptie voorkomen.
Wanneer de Katholieke Kerk zich tegen geboortebeperking uitspreekt, dan geschiedt dit om één van deze twee redenen: óf omdat in particuliere gevallen, gezien de particuliere omstandigheden, het vermijden van kinderen tegen de plichten van den gehuwden staat ingaat; óf, al zou gezien de omstandigheden in een bepaald geval het beperken der geboorten wèl gerechtvaardigd zijn, omdat de middelen tot beperking aangewend tegen de natuur indruischen en dus een schending van de menschelijke zedewet beteekenen.
Wat de eerste reden betreft, moeten wij tot goed begrip er van, voorop stellen, dat op het menschelijk geslacht in het algemeen de plicht rust, het menschelijk geslacht in stand te houden, overeenkomstig het goddelijk bevel na hun schepping aan de menschen gegeven: ‘Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt u’. Dit is echter een algemeene plicht, die niet zonder meer op ieder individu afzonderlijk terugvalt. De levensstaat, die door God speciaal met het oog op de instandhouding van het menschelijk geslacht werd geschapen, is het huwelijk: de lichamelijke en geestelijke vereeniging van man en vrouw tot voortbrenging en opvoeding van kinderen. Dat het huwelijk behalve dit voornaamste, nog andere nuttige gevolgen heeft, spreekt vanzelf: waar de natuur van den mensch op de instand- | |
| |
houding van het menschelijk geslacht is ingesteld, kan het niet anders of de huwelijkssamenleving zal op harmonische wijze in de verschillende behoeften en verlangens van den mensch voorzien.
Deze bijkomstige eigenschappen, die op zich zelf reeds het huwelijk een begeerenswaardig goed maken, mogen echter nimmer doen vergeten, dat het eerste en voornaamste doel van het huwelijk de nakomelingschap is, omdat al het andere, ook de hartstochten en gedeeltelijke onzelfgenoegzaamheid van het individu hem werden ingeschapen met het oog op de voortplanting.
Rust de algemeene plicht tot instandhouding van het menschelijk geslacht, dus niet zonder meer op een bepaald individu in het bijzonder, anders wordt de verhouding, wanneer zulk een persoon zich vrijwillig verbindt tot den levensstaat, die als primair doel het voortbrengen van kinderen heeft en dit dus ook tengevolge van zijn vrije keuze als een persoonlijke plicht aanvaardt.
Nu is er een welbekende stelregel, dat nood wet breekt, een regel die zelfs bij de zedewetten haar invloed laat gelden. Er is namelijk een rangorde in de plichten, waaraan wij als mensch gebonden zijn: de eene plicht is zwaarder dan de andere. Wanneer nu het nakomen van een geringere verplichting de vervulling van een zwaarderen plicht onmogelijk zou maken, dan zijn wij gehouden, den laatste te vervullen met prijsgeven van den eerste.
Een bevattelijk voorbeeld is de rangorde in de liefde tot den naaste. Wij moeten onzen naaste beminnen en onze naasten zijn alle menschen. Doch er is een rangorde in deze nabijheid, de een staat ons nader dan de ander. Een gevolg hiervan is, dat de plicht om vrouw en kinderen te helpen zwaarder weegt dan hulpbetoon aan een vriend, en dat zoo wij slechts één van beiden zouden kunnen helpen, wij de eerste moeten bijstaan met voorbijgaan van de tweede.
Een analoog geval kan zich voordoen met betrekking tot den plicht kinderen te verwekken. De omstandigheden kunnen van dien aard zijn, dat het onmogelijk is dezen plicht te vervullen zonder het welzijn van de vrouw, of van de reeds aanwezige kinderen grootelijks te schaden. In dat geval komt de plicht kinderen voort te brerngen in conflict met den zwaarderen plicht het leven van vrouw en kinderen te beschermen en moeten wij dezen laatste volbrengen in plaats van den eerste.
Het spreekt van zelf, dat het oordeel of zulke omstandigheden inderdaad aanwezig zijn, objectief en vrij van gemakzuchtige bedoelingen moet wezen, maar zouden de omstandigheden zich voordoen, dan is het goed en rechtvaardig een nieuwe geboorte zoo lang te vermijden als dezelfde omstandigheden blijven bestaan.
Tot nu toe spraken wij slechts over het doel-element in het begrip geboortebeperking. Doch van veel meer actueel belang is de vraag naar de geoorloofdheid der middelen. Vooropgezet, dat in een bepaald geval de beperking der geboorten gerechtvaardigd is, volgt de vraag: welke middelen daartoe zijn goed, welke verkeerd?
Geheele onthouding van huwelijksomgang is het meest voor de hand liggende en ook het beste middel, in dien zin dat het door de zelfbeheersching en offers er aan verbonden, de garantie geeft, dat het slechts bij werkelijke noodzaak zal worden toegepast.
Het laatste middel: geboortebeperking, niet door onthouding maar door gebruik van anti-conceptioneele methoden of middelen, brengt de daad der huwelijksomgang in strijd met de orde der natuur: het berooft die daad namelijk van gevolgen, die er door de natuur organisch mee verbonden zijn.
Maar de mensch is onderworpen aan de wetten der natuur.
Dit blijkt het duidelijkst bij die wetten, die hij noodzakelijk volbrengt, omdat ze betrekking hebben op natuurkrachten in hem, die niet onderworpen zijn aan zijn vrije wil, zoals b.v. de wet van de zwaartekracht.
| |
| |
Hij is echter ook onderworpen aan de wetten, waar hij wèl vrij tegenover staat, slechts met dit verschil, dat hij niet genoodzaakt, maar verplicht is ze te onderhouden. Doch het gebruik van anti-conceptioneele middelen is een inbreuk op de wetten door de natuur aan de voorplantingsdaad gesteld. Daarom wordt die daad daardoor tegennatuurlijk en hij, die vrijwillig zulk een tegennatuurlijke daad stelt, schuldig aan overtreding van de zedewet.
Geboortebeperking, als conceptie-vermijding door anti-conceptioneele middelen begrepen, is dus onzedelijk en ongeoorloofd. Dit is geen uitvinding van de Katholieke Kerk. Het verbod door haar gegeven is hoogstens een bondige, autoritaire formuleering van een waarheid, die het verstand uit eigen kracht kan kennen, maar die om de vele en intricate kwesties er mee verbonden gemakkelijk tot foute inzichten en dus tot een dwalend geweten aanleiding kan geven.
Het tweede der opgegeven middelen: huwelijksomgang, beperkt tot de onvruchtbare perioden, is een praktijk, die wel de meeste aanleiding tot meeningsverschillen onder de moralisten heeft gegeven. De kwestie kort samenvattend, meenen wij te kunnen vaststellen, dat de huwelijksdaad op deze wijze in geen enkel opzicht geweld wordt aangedaan en dat er dus uit dien hoofde geen bezwaren tegen de praktijk te opperen zijn. De moeilijkheid schuilt hier niet zoozeer in het middel op zich genomen, als wel in den invloed, dien het heeft op de zedelijke integriteit van dengene, die het gebruikt, m.a.w. dat hij het op zich geoorloofde middel zal toepassen, terwijl hij in omstandigheden verkeert, die conceptie-vermijding niet rechtvaardigen, terwijl hij bovendien, eenmaal toegevende aan afkeer van de moeite aan geboorte en opvoeding verbonden, door deze praktijk er toe gebracht zal worden, middelen aan te wenden, die hetzelfde doel, zonder den last van gedeeltelijke onthouding, nog zekerder bereiken, maar die dan ook in zich ongeoorloofd zijn.
Wij kunnen de houding van de Katholieke Kerk t.o.v. de geboortebeperking aldus kort omschrijven: wanneer zeer ernstige redenen dit rechtvaardigen en wanneer geen tegennatuurlijke middelen worden aangewend, is geboortebeperking geoorloofd.
Het blijkt dan ook wel, hoe misleidend het is, het betoog van een katholiek tegen geboortebeperking door middel van ongeoorloofde praktijken, te willen ontzenuwen met 69 procent katholieke vrouwen, die ‘ja’ antwoorden op zulk een algemeene vraag als: Gelooft gij in geboorte-contrôle?’ Deze term bevat immers veel meer dan datgene, wat de Eerw. Heer als ontoelaatbaar bestreed. Hij bevat zelfs dingen, waarop 100 procent van de katholieke vrouwen veilig ‘ja’ kan antwoorden, zonder als argument tegen den Heer Schmiedeler te kunnen worden misbruikt.
| |
IV. Vragen op den achtergrond.
Er is een probleem van meer algemeene aard, dat den achtergrond vormt van het zooeven besproken vraagstuk, en dat voor niet-katholieken de onverbiddelijke houding van de Katholieke Kerk t.o.v. geboortebeperking door anti-conceptioneele middelen nog onbegrijpelijker maakt.
Dit probleem kunnen wij aldus omschrijven: als deze en andere zedewetten, b.v. de onontbindbaarheid van het huwelijk en de ongeoorloofdheid van buitenhuwelijksch geslachtverkeer, zoo zwaar in geweten verplichten, gelijk de Katholieke Kerk hardnekkig beweren blijft, hoe is het dan mogelijk, dat zooveel menschen in gemoede overtuigd kunnen zijn van de geoorloofdheid en soms zelfs wenschelijkheid van handelingen, die tegen deze wetten indruischen?
Het contrast van de ééne stem tégen en de 84.9 procent vóór, gelijk dit door de Redactie van Reader's Digest zoo suggestief en sarcastisch wordt geschapen, is werkelijk karakteristiek voor den staat van zaken, wereld-wijd genomen. Zij die
| |
| |
deze praktijken als groot kwaad brandmerken worden meer en meer ‘de stem eens roependen in de woestijn.’ Hoe kan een verplichting zoo zwaar zijn, als de katholieken willen doen gelooven, wanneer zij tevens zoo weinig evident is, dat ontelbaar velen haar niet onderkennen?
Het antwoord op de vraag is, dat de zwaarte van een verplichting niets met haar evidentie te maken heeft. De zwaarte van een plicht wordt afgemeten naar den gunstigen invloed, die de vervulling er van heeft op het algemeen welzijn van het menschdom, en op de handhaving van de aan de natuur ingeschapen orde. Of negatief: naar de schade, die de verwaarloozing er van, door verstoring van de door God gewilde wereldorde, aan het algemeen menschelijk welzijn toebrengt. Is die verstoring en de schade, er door veroorzaakt, van ernstigen aard, dan is het onderhouden van de wet een zware plicht.
Doch de evidentie van den plicht hangt van andere factoren af. Voornamelijk van het feit, of schade door de overtreding veroorzaakt, onmiddellijk waarneembaar en onmiskenbaar is. Wanneer men een cent steelt, is het kwaad niet groot, omdat de schending van de rechtsorde niet van ernstigen aard is. De plicht niet te stelen is echter in alle omstandigheden evident, omdat de aangerichte schade onmiddellijk en concreet valt aan te wijzen.
Om dezelfde reden is ook het omgekeerde mogelijk: dat een zeer zware plicht minder evident is. De plicht is zwaar, omdat de door de overtreding veroorzaakte inbreuk op de orde der natuur ernstig is en zeer vèrstrekkende, rampzalige gevolgen heeft. Maar hij is minder evident, omdat de gevolgen niet zoo in het oog springen, daar zij b.v. meer het geestelijke dan het stoffelijke in den mensch aantasten, of omdat die gevolgen, gevoegd bij de gevolgen van alle soortgelijke overtredingen van alle menschen, slechts op den duur het algemeen menschelijk welzijn bedreigen, doordat zij b.v., zooals in het geval van geboortebeperking, de vervulling van den allerhoogsten plicht van het menschdom de instandhouding van de soort verijdelen, of ernstig belemmeren.
Dat men geneigd is, dit dreigen met groote, maar verre en vage rampen overdreven boemans-taal te vinden, is een bewijs temeer, dat het zedelijk bewustzijn van de menschen meer wordt aangesproken door onmiddellijk tastbare gevolgen, zelfs van onschuldige aard, dan door gevolgen in breeder verband, maar die dan ook geheel de menschheid doen lijden van hun verderfelijke werking, m.a.w. dat zwaarte en evidentie bij plicht niet altijd samengaan.
Toch wegen deze katastrofale gevolgen op iedere daad afzonderlijk, omdat iedere daad een wortel is, die het groeien van deze doodelijke plant veroorzaakt. Omdat iedere daad helpt de mentaliteit te scheppen, die in haar geheel oorzaak is van de enorme schade aan de geestelijke kracht en aan het voortbestaan van het menschelijk geslacht aangedaan. De invloed van iedere onzedelijke daad op de totale moreele desintegratie van een volk is door den Eerw. Heer Schmiedeler in de geciteerde passages te duidelijk beschreven, dan dat wij dit hier nog zouden moeten herhalen: elke overtreding is inderdaad een draad, getrokken uit het weefsel van de orde der natuur, dat daardoor onvermijdelijk tot verdere ontbinding komt met alle gevolgen van dien voor het welzijn der menschen.
Om deze redenen is elke daad afzonderlijk grootelijks ongeoorloofd, zelfs al zou de mensch bij gebrek aan besef van de consequenties de zwaarte van de overtreding niet zoo evident vinden.
Daar komt nog bij, dat niet zelden vele concrete omstandigheden de daad noodzakelijk, of in ieder geval zeer wenschelijk schijnen te maken. Een actueel voorbeeld hiervan is het buiten-echtelijk geslachtsverkeer, dat door de ontwrichting van de oorlog zoo ontzettend is toegenomen. Hoevele onmiddellijk voor de hand liggende en zelfs
| |
| |
klemmende redenen zijn er niet aan te voeren, die alle tot verontschuldiging, ja tot aanbeveling van dergelijke daden schijnen te pleiten? Al deze redenen hebben betrekking op het persoonlijk welzijn van het individu, hebben daar onmiddelijke consequenties voor, en krijgen juist daardoor zulk een overredende kracht, dat zij het groote publiek, aan eigen gebrekkig vermogen tot oordeelen overgelaten, de minder tastbare, meer op den duur werkende schade aan het algemeen welzijn geheel over het hoofd doen zien.
Toch is het feit, dat het persoonlijk welzijn moet wijken voor het algemeen belang, boven discussie verheven: het wordt erkend door iederen soldaat, die voor het Vaderland zijn leven geeft en door allen, die dit van zelf sprekend vinden. Bovendien is de schade door overtreding van de wet aan het algemeen welzijn veroorzaakt, niet te vergelijken met het schijnbare nadeel, dat het onderhouden er van voor het individu beteekent. Schijnbaar is dit nadeel slechts, omdat offers voor het algemeen welzijn gebracht, den mensch als geestelijk wezen niet schaden, doch integendeel naar zijn hoogste, geestelijke kwaliteiten vervolmaken en zijn waarachtig levensgeluk vergrooten.
Desondanks worden de gevolgen voor het algemeen belang geheel of gedeeltelijk over het hoofd gezien, en zelfs wanneer dit niet het geval is, dan nog worden ze in de appreciatie van den modernen mensch geringer geacht dan persoonlijke nadeelen. Wat zeggen hem de rampen, waarmee de Heer Schmiedeler dreigt, als het gaat om zelfbedwang en aanzienlijke persoonlijke offers?
De opvattingen van den mensch, ook de opvattingen in zake de zedewetten, zijn immers onder de invloed van het Individualisme zoo uitsluitend en ego-centrisch op het welzijn van den persoon afgestemd, dat het sociaal karakter van den mensch en zijn plichten tegenover het algemeen welzijn, die daaruit voortkomen, totaal worden miskend wanneer die plichten met het eigenbelang in botsing komen. Het sociaal bewustzijn is door Liberalisme en Individualisme zoozeer verwrongen, dat de moderne mensch nog slechts sociaal denkt, als hij uit de gemeenschap persoonlijke voordeelen kan putten, die hij zonder die gemeenschap niet zou kunnen erlangen. Doch de diepere, weldadige invloed, die het algemeen welzijn op zijn persoonlijk welzijn heeft, over het doornige pad van vele persoonlijke offers heen, en de daaruit voortvloeiende noodzaak het algemeen welzijn geheel belangeloos te dienen, dit alles wordt niet meer geapprecieerd, ja stelselmatig miskend.
Toch is de mensh een sociaal wezen en dit beteekent, dat zijn dienst aan de gemeenschap niet gemotiveerd en niet beperkt mag worden door het onmiddellijk individueel profijt, dat hij er van trekken kan. Was dit laatste juist, dan was de mensch geen sociaal wezen maar een individualist, die het gemeenschappelijke op het eigenbelang richt als op zijn laatste doel.
Al deze gevaren, die de zedelijkheid van het menschdom bedreigen, wanneer theorie en praktijk aan het goeddunken van ieder afzonderlijk wordt overgelaten, verklaren ook de rol van de Katholieke Kerk als wetgeefster en als handhaafster van de zedeleer, een rol die voor vele niet-katholieken een ander probleem is. Zij zien de Kerk met haar onverbiddelijke, intransigente veto's als een tyran der gewetens, een hopeloos verouderde dwingeland bovendien.
Voor den geloovige is zulk een opvatting van de Kerk natuurlijk absurd. Zijn geloof geeft hem de overtuiging, dat de Kerk door God gesticht, met goddelijk gezag de zedewet verklaart en ter beleving oplegt aan de menschen.
Doch zoowel de kaholiek als de ongelovige kunnen op grond van verstandelijke overwegingen tot de conclusie komen, dat het leeraarsambt en het gezag door de Kerk in moralibus opgeeischt en zo hardnekkig uitgeoefend ter urgentie van strenge wetten, geen onredelijke heerschzucht zijn, maar onont- | |
| |
beerlijk noodzakelijk, om het zedelijk peil van de mensheid te handhaven en daardoor het algemeen welzijn te dienen.
De verwording en het zedenbederf van de wereld, waarin wij leven, is daar, om aan te toonen, wat er gebeurt, wanneer het aan ieders persoonlijk goeddunken wordt overgelaten, uit te maken wat goed en slecht, wat geoorloofd en ongeoorloofd is. Gebrek aan intellectueele capaciteit en ontwikkeling voor het vaststellen van de waarheid in zeer intricate problemen, de druk van eigenbelang en hartstochten, de invloed van de omgeving en van het slechte voorbeeld, dit alles is er op gericht, het zedelijk bewustzijn stuurloos op drift gelaten, te doen afzakken naar diepten, waar een gezonde, krachtige en gelukkige samenleving niet meer mogelijk is.
Mannen, wier breede blik verder ziet dan de kortzichtige massa en die door hun positie hun aandacht op den wijden horizon van het algemeen welzijn gericht houden, zulke mannen hebben de laatste jaren dan ook herhaaldelijk de dringendste waarschuwingen doen hooren tegen het bederf der zeden, dat zich als een kanker overal ter wereld in het organisme der menschengemeenschap ontwikkelt. De Eerw. Heer Schmiedeler citeerde Theodore Roosevelt en Winston Churchilll, en onder ontelbaar vele anderen mogen hieraan toegevoegd worden Generaal Giraud, die nog kort geleden zulk een verpletterend oordeel gaf over de zedelijke toestand van het vóóroorlogsche Frankrijk.
Maar hun stemmen zijn zonder gezag. Zij hebben geen andere kracht dan hun argumenten en wat zijn argumenten voor menschen, die alles op de voldoening van hun hartstochten zetten?
Er is een stem noodig, die met gezag de onveranderlijke waarheid voorhoudt aan door de omstandigheden verblinden. Er is een stem noodig, die beleving van die waarheid eischt met gezag. Het is de stem van hem, die met machtiging en onfeilbare hulp van God, de Eenige die boven alle menscen staat en alle menschen bevelen kan, de oogen onafgewend op het algemeen welzijn van het menschdom gericht houdt, daaraan al het menschelijke met onverbiddelijke logica afmeet, het goede beveelt en het kwade verbiedt.
Het algemeen welzijn moet zijn autoritaire stem hebben in deze wereld, zijn heraut, zijn verpersoonlijking. Zonder deze zou zijn zaak ten onder gaan in den storm der individueele belangen, die het uitzicht op breeder einders beletten. Of men het onaannemelijk vindt, dat deze stem, die toch maar een zwakke menschenstem blijft, door goddelijke hulp en goddelijk gezag wordt geschraagd. Of dit zoover buiten Gods mogelijke bedoeling móét liggen, dat men het zonder meer als absurd kan verwerpen, is iets wat wij aan de meening van ieder persoonlijk moeten overlaten. Maar dat er in deze turbulente chaos van meeningen een vast geluid is, dat voor het algemeen welzijn en de handhaving der wereldorde pleit, en als gevolg daarvan strenge plichten dicteert aan ieder menschenkind, dit is geen tyrannie en geen gewetensdwang; het is de ondankbare maar weldadige arbeid van den man, die rond gaat in het land der blinden en hen zelfs tegen hun wil verhindert in het water te vallen.
Dat de niet-katholieken van vandaag de zedeleer der Kerk in het algemeen en haar straffe gezagsuitoefening in het bijzonder hopeloos verouderd vinden en ongeschikt voor dezen tijd, komt waarschijnlijk in laatste instantie hier vandaan, dat dit juk naar hun smaak te zwaar is om te dragen. Hierin zijn ze echter niet modern, getuige het oordeel, dat reeds tweeduizend jaar geleden aan Christus werd toegevoegd: ‘Deze leer is hard! Wie kan ze aanhooren?’
|
|