Lux. Jaargang 1
(1943)– [tijdschrift] Lux– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
Geologie van CuraçaoGa naar voetnoot*)I. De krijt-periodeDiabaasWaar Curaçao nu ligt, en in de omgeving, hebben vroeger werkende vulkanen gelegen, die met hun voet op de zeebodem rustten. Deze wierpen niet alleen lava, maar ook vulkanische as en zand uit. De lava stolde op de hellingen en op de zeebodem tot diabaas. Het losse materiaal verhardde later tot tuffen.
Het oudste op Curaçao voorkomende gesteente is diabaas. Nog oudere gesteenten liggen voor waarneming ontoegankelijk, begraven onder allerlei jongere vormingen. Diabaas vertoont veel overeenkomst met bazalt, welk gesteente door vele der tegenwoordige vulkanen als lava wordt uitgeworpen. In frisse toestand is diabaas donkergroen of blauwgroen. Dit stollingsgesteenteGa naar voetnoot**) verweert uiterst gemakkelijk en is dan ook steeds bedekt met een verweringslaag van roodbruine, rulle aarde. Hierdoor is het verklaarbaar, dat juist de laagste delen van het eiland door diabaas worden ingenomen.
Op enkele plaatsen echter vindt men dit gesteente tot op ± 200 m hoog, nl. op de Tafelberg van St. Hieronimo en op Ronde Klip. Op beide plaatsen ligt op de diabaas een vlakke laag Kwartaire kalk. Deze harde kalk beschermt daar de diabaas tegen verwering en afbraak. De verweerde diabaas heeft een belangrijk waterhoudend vermogen en kan tot verscheidene meters diep met spade en houweel worden bewerkt. In het gebied van de verweerde diabaas maakt men putten tot het grondwater bereikt is. Bevat na een droogte een put geen water meer, dan wordt deze verder uitgediept. Onverweerde diabaas bevat geen water. | |
KniplagenDe diabaas-eilandvulkanen werden door afstromend regenwater en door de zeebranding afgebroken. Door gelijktijdige daling van de zeebodem kwamen de genivelleerde vulkanen tenslotte onder het zeeoppervlak te liggen. En nu werden op die oude vulkaanresten onder water bezinkingsgesteenten afgezet in horizontale lagen. Het waren o.a. vulkaninsche assen, uitgestoten door vulkanen uit de omgeving. Ze veranderden in tuffen. De lagen bevatten echter ook materiaal, afkomstig van nabije eilanden of vastelanden en door rivieren in zee gespoeld. Bovendien bezonken | |
[pagina 21]
| |
grote massa's kiezelskeletjes van in de zee levende radiolariën. Hieruit ontstonden kiezelleien of hoornstenen. Deze serie van tuffen en kiezelleien vinden we thans hoofdzakelijk in N.W.-Curaçao, schijnbaar aan de randen van de diabaas, maar in feite deze bedekkend.
Ze worden door Dr. Molengraaff ‘Kniplagen’ genoemd, omdat ze op de plantage Knip zo fraai ontwikkeld zijn. Deze gesteenten zijn veel harder en veel meer bestand tegen verwering en afbraak dan de diabaas. De toppen, die bestaan uit Knipgesteenten, - o.a. de St. Christoffelberg (372 m) - zijn daarom meestal veel hoger en kantiger dan de diabaasheuvels, welke laatste men in het landschap herkent aan de vlakke ronde vorm. In Oost-Curaçao komen Kniplagen als een smalle strook voor tussen Hato en de St. Jorisbaai. | |
Seroe TeintjeGa naar voetnoot*) - KalksteenDoor bepaalde krachten in de aardkorst werden daarna de diabaas- en Kniplagen zwak geplooid. Toen deze tenslotte boven de zeespiegel uitkwamen als eilanden, had er langs de kust koraalgroei plaats, zodat er een koraalrif ontstond. Dit verhardde tot een massieve koraalkalk, die Seroe Teintje-kalksteen genoemd wordt, naar de meest bekende vindplaats. Er bestaan nog enkele andere topjes met dat gesteente. Het is jonger dan de diabaas en de Kniplagen, want het bevat er fragmenten van en het is ouder dan de Midden-Curaçao-lagen (zie beneden), want in deze laatste treft men rolkeien van S.T.-kalk aan. Een betere ouderdomsbepaling werd gemaakt met behulp van de in de S.T.-kalk voorkomende koralen en dikschalige mossels (Rudisten), die elders in West-Indië bekend waren uit lagen van de Krijtperiode.Ga naar voetnoot**) Deze Rudisten en koralen gaven dus tevens het middel aan de hand om tennaastebij de ouderdom vast te stellen van de iets oudere diabaas- en Kniplagen, en van de iets jongere Midden-Curaçao-lagen, welker gesteenten immers nauwelijks dierlijke resten van belang bevatten. Koralen hebben voor de opbouw van hun kalkige huizen veel koolzure kalk nodig; de temperatuur van het zeewater mag in het algemeen niet lager dan 20° C. zijn; het zeewater moet helder zijn en het zoutgehalte ‘normaal’. Verder moet er door beweging van het zeewater (golven, zeestromen) voldoende toevoer van voedsel zijn. De diepte voor een flinke koraalgroei mag niet meer dan ± 45 m bedragen. | |
Midden - Curaçao - lagenStromend water en zeebranding begonnen daarna hun afbrekend werk aan de diabaas- en Knipeilandjes met het koraalrif. De afbraakproducten kwamen terecht op de zeebodem tussen de eilandjes en vormden daar dikke lagen van grind, zand en klei. | |
[pagina 22]
| |
Deze lagen bestaan dus ten dele uit afgerolde stukjes diabaas, tuf en hoornsteen. Ook vreemd materiaal van nabije landen of eilanden werd in grote hoeveelheden aangevoerd, o.a. kwartskorrels en mica-plaatjes. Deze kwarts en mica kunnen onmogelijk van de diabaas- en Kniplagen afkomstig zijn. Kiezelige en kalkige neerslag uit het zeewater cementeerde losse steen- en mineraalbrokjes tot een soort natuurlijk beton. Zo verhardde het grind tot zogenaamde puddingsteen (= conglomeraat), het zand tot zandsteen en de klei tot kleisteen of kleischalie. Die conglomeraten, zandstenen en kleischalies zijn hoofdzakelijk bewaard gebleven in het smalle middendeel van Curaçao. Dr. Molengraaff heeft ze Midden-Curaçao-lagen genoemd.
De Midden-Curaçao-lagen staan hier gerangschikt onder de formaties van de Krijtperiode. Het is echter niet helemaal zeker, of ze nog daartoe behoren. Mogelijk vallen ze geheel of ten dele onder het Tertiair. De dierlijke resten, die gevonden zijn in de Midden-Curaçao-lagen, zijn te schaars en te weinig zeggend om daarmede de geologische ouderdom te bepalen. Alles wat we weten is, dat deze lagen jonger zijn dan de Seroe-Teintje-kalksteen van het Boven-Krijt en ouder dan de dioriet-instrusie (zie beneden) van vermoedelijk het Onder-Tertiair. | |
II. De tertiaire periode.Dioriet - porphyriet en Seroe di Cueba - kalksteen.Nu volgde een periode van hevige onrust in de ondergrond, zodat het gehele laagcomplex gebogen en geplooid werd. Die plooiingsverschijnselen kan men prachtig waarnemen in de Kniplagen van N.W.-Curaçao, o.a. in de wand van de Rooi Beroe. Dat de harde kiezeltuffen en hoornstenen geplooid konden worden zonder te breken, wordt begrijpelijk, als men bedenkt, dat dit proces zich kilometers diep onder de grond afspeelde. Daar zijn hitte en druk veel groter dan aan de oppervlakte en dus de gesteenten min of meer plastisch, kneedbaar. Uit nog grotere diepte, waar hitte en druk dus nog veel groter waren, drongen andere gesteenten in gesmolten toestand omhoog. Zulke gloeiend-vloeibare gesteenten heten magma. Ook de diabaas van de Krijtperiode was oorspronkelijk een magma, maar één dat uitvloeide over de hellingen van de vulkanen, dus over de oppervlakte. Ons zoëven genoemd dieptemagma kon echter de oppervlakte niet bereiken. Wel drong het de diabaas-, Knip- en M.C.-lagen binnen langs spleetgangen. Na stolling door afkoeling werd het een echt dieptestollingsgesteente en wel dioriet of kwartsdioriet, armer aan kiezelzuur dan graniet, maar rijker aan kiezelzuur dan diabaas. Als donker mineraal bevat de dioriet vooral veel groenzwarte, zuilvormige hoornblende.
De dioriet neemt een grote oppervlakte in op Aruba, maar is op Curaçao nergens gevonden. Toch weten we, dat het gesteente in de ondergrond aanwezig is, namelijk uit het voorkomen van de zogenaamde dioriet-porphyriet-gangen in de diabaas-, Knip- en Midden-Curaçao-lagen. Vooral het Noordwestpuntje van Curaçao is rijk aan zulke gangen, die daar door de afbraak van de bedekkende lagen voor ons zichtbaar werden. De dioriet-porphyriet is | |
[pagina 23]
| |
één van de stollingsproducten van het diorietmagma, en het gelijkt zeer veel op de dioriet. Het meestopvallend verschil tussen beide gesteenten is, dat de dioriet vrij grote kristallen heeft van ongeveer gelijke afmetingen, en de dioriet-porphyriet weinige grote kristallen heeft, die ingebed liggen in een massa van zeer kleine kristalletjes. De grote kristallen van de dioriet-porphyriet zijn het eerst gevormd, namelijk in de diepte, waar de afkoeling zeer langzaam was (‘eerstelingen’ heten deze grote kristallen). Toen het magma met de reeds gevormde grote kristallen binnendrong in spleten van reeds bestaande formaties, gingen de afkoeling en de stolling veel vlugger, zodat tussen de grote kristallen een massa van heel kleine kristalletjes ontstond. Na de plooiing en de binnendringing van diorietisch magma volgde oprijzing, met als gevolg gedeeltelijke afbraak van de opgeheven gesteenten. Nieuwe gesteenten, die daarna werden af gezet op de overblijfselen van de oudere formaties waren kalkstenen. Een ondiepe zee had namelijk Curaçao gedeeltelijk overstroomd. In die zee leefden millioenen ééncellige diertjes met fraaie schaaltjes van koolzure kalk (foraminiferen) en ook zeeappels. Toen het eiland later weer boven water kwam, verdween natuurlijk een groot deel van die kalksteen door verwering en afbraak. Alleen op de Seroe di Cueba, in de volksmond Seroe Bartool geheten, in N.W.-Curaçao, is de kalksteen bewaard gebleven en men kan daar de fossiele, versteende zeeappels en foraminiferen gemakkelijk vinden. Deze fossielen hebben een Onder-Tertiaire ouderdom (Eoceen).
Van de geologische geschiedenis uit het Midden- en Jong Tertiair weet men niets. Waarschijnlijk werden er geen gesteenten gevormd, omdat het eiland boven zee uitstak en vermoedelijk weinig bewogen heeft. | |
III. De kwartaire periode.De kwartaire periode begon voor Curaçao met een onderdompeling. Het eiland kwam ongeveer 40 á 50 m onder water te liggen, waarbij zich dikke, horizontale lagen koraalkalk bovenop de oudere gesteenten afzetten. Die kalken liggen thans boven water en niet meer precies horizontaal. Ze hellen langs de zuidkust naar het zuiden en langs de noordkust naar het noorden. Ze werden namelijk met de onderliggende lagen iets opgewelfd en vormden een flauw gebogen kap over 't eiland. Eigenlijk waren er twee kappen, één in West-Curaçao en één in Oost-Curaçao, met een lager stuk er tussen. De opwelving ging schoksgewijze. Tijdens elke stilstandsperiode vormde de zee in de kalk brandingsterrrassen, die we b.v. op Hato heel mooi terugvinden.
Die harde kalksteenkap kon echter aan de afbraak geen weerstand bieden. De hoogste delen, dus in 't binnenland, vielen het eerst aan het afstromende regenwater ten prooi. Zo komt het, dat we behalve in het smalle, lage middenstuk, de kwartaire kalk vrijwel alleen als een rand langs de kust aantreffen. Typische uitzonderingen zijn ongeveer 200 m hoge Tafelberg San Hieronimo en Ronde Klip; de top van deze bergen bestaat uit een vlakke kalksteentafel. Deze bergen zijn echte ‘getuigebergen’ of ‘relictbergen’. Ze leggen er namelijk getuigenis van af, dat vroeger ook het binnenland bedekt is geweest met een kalksteenkap.
In het smalle midden van Curaçao strekt zich over verschillende kilometers lengte het kalksteenplateau van Hato uit. Het heeft bij Hato een dikte van ± 50 m. De bronnen van Hato worden gevoed door het regenwater, dat die kalklaag bevat. Bij het landhuis ligt de bekende grot van Hato. Hoe zijn de merkwaardige, handvormige binnenbaaien met een | |
[pagina 24]
| |
nauw toegangskanaal van zee ontstaan? Het mooiste voorbeeld is het wijde Schottegat met de nauwe St. Annabaai. (De naam ‘baai’ voor laatstgenoemde is minder gelukkig gekozen, want naar vorm en wording is het meer een kanaal dan een baai). De kwartaire kalkkap werd in het hogere binnenland het eerst afgebroken. Dalen begonnen zich hier in te snijden, waarlangs het regenwater het verweringspuin naar zee voerde. Toen in dat binnenland de harde kalk was opgeruimd, werd in de onderliggende, zachtere diabaas een wijdvertakt, handvormig dalstelsel ingesneden. Aan de kust echter lag de harde kalk ongeveer op zeeniveau. Hier kon het afstromend regenwater alleen maar een diep, kloofvormig dal uitslijpen (de St. Annabaai is een 100 m brede kloof met steile wanden van meer dan 10 m hoogte).
Deze periode van dal- en kloofvorming vond plaats gedurende de IJstijd. Dikke ijsen sneeuwmassa's bedekten toen Noord-Europa, Noord-Azië en Noord-Amerika. Ook in het Zuidpoolgebied breidde zich het ijs belangrijk uit. Het gevolg hiervan was, dat enorme hoeveelheden water, die vóór de IJstijd in de oceanen aanwezig waren, nu in de vorm van sneeuw en ijs werden vastgelegd. In die IJstijd moet daarom de zeespiegel ongeveer 30 m lager geweest zijn dan vóór die tijd. Hoe lager de zeespiegel, hoe lager ook het dalsysteem van het Schottegat en de kloof van de St. Annabaai werden uitgeslepen. (Figuur 1).
Toen de IJstijd ten einde liep en de zeespiegel weer rees, stroomden natuurlijk genoemd dalstelsel en kloof vol met zeewater (Figuur 2). Daarna heeft het eiland zelf nog een dalende en een rijzende beweging gemaakt. Tijdens de gedeeltelijke onderdompeling werd door koraalgroei het kalkterras gevormd, dat nu als laagste terras het eiland omringt; ook langs de randen van het Schottegat was de toestand gunstig voor de vorming van koraalriffen. (Figuur 2). Door rijzing van het eiland van een paar meter - of, wat ook mogelijk is, door een evengrote daling van het zeeniveau - kwamen deze horizontale koraalbanken aan de kust en in 't Schottegat boven water (Figuur 3). Op de koraalbanken van het Schottegat, de Asiento-kalksteen, werd een groot deel van het C.P.I.M.-bedrijf gevestigd. Zo kennnen we dan een hoogterras (het hoogst en het oudst), een middenterras en een laagterras.
De jongste geschiedenis van het eiland heeft nog andere merkwaardigheden opgeleverd: de grotten in de Kwartaire kalksteen en de fosfaat. | |
GrottenGrote grotten komen bijna uitsluitend in kalksteen voor en worden gevormd door de oplossende werking van grondwater. De druipsteenvorming verklaart men hieruit, dat koolzure kalk in koolzuurhoudend regenwater oplosbaar is. Het water, waarin kalk is opgelost, blijft als fijne druppeltjes aan het gewelf hangen of druppelt op de grond. Het water verdampt en de koolzure kalk blijft als een zeer dun laagje aan het gewelf of op de bodem achter. Hieraan voegen de volgende druppeltjes nieuwe laagjes toe. Zo ontstaan tenslotte de druipsteenkegels en de zuilen. | |
Fosfaat of fosforietFosfaat wordt op Curaçao, vroeger ook op Aruba, in grote hoeveelheid ontgonnen en elders tot kunstmest verwerkt. De belangrijkste afzettingen liggen bij de Fuikbaai. Fosfaat is fosforzure kalksteen. Het is direct te onderscheiden van de gewone witte of grijze kalksteen door de gele, bruine, bruinrode en paarse kleuren. De naam Seroe Colorado - de gekleurde berg - voor de fosfaatrots op Aruba is dus niet | |
[pagina 25]
| |
slecht gekozen. - Hoe is deze delfstof ontstaan? De Kwartaire kalken werden tenslotte boven zeeniveau geheven en grote kolonies van zeevogels kwamen er zich vestigen. Deze zeevogels deponeerden hun uitwerpselen op de kalkrotsen. Vogelguano noemt men dat. Nog tot in de 18e eeuw was Klein-Curaçao zo'n vogeleiland; er leefden duizenden boebi's of Jan van Genten. Deze guano was de oorzaak van de verandering van de kalksteen in fosfaat. In zeewater bevinden zich sterk verdeelde fosforzuren. Vissen kunnen deze in hun skeletten en graten concentreren. De zeevogels die vrijwel alleen van visvangst leefden, verteerden de graten onvolledig, zodat het fosforzuur in de guano terechtkwam. Het regenwater loste de guano op, waarna de fosforzure oplossing in de kalksteen drong. Zo ontstond de fosforzure kalk of fosfaat. De afzettingen bij de Fuikbaai, ten Z.O. van Willemstad, werden het laatst ontdekt: in 1871 die van Klein-Curaçao, twee jaar later die van Aruba en pas in 1874 die van het hoofdeiland. Schematische dwarse doorsneden van Curaçao op de hoogte van het Schottegat, voorstellende drie opeenvolgende toestanden in het Kwartair. Fig. 1. - 1e stadium: Vorming van het Schottegat en de St. Annabaai door erosie, tijdens laagste zeeniveau.
Fig. 2. - 2e stadium: Vollopen van Schottegat en St. Annabaai door verhoging van 't zeeniveau. Vorming van koraalriffen, (op de figuur aangegeven door kringetjes.)
Fig. 3. - 3e stadium: Geringe daling van het zeeniveau of geringe rijzing van het eiland, met als gevolg het boven water komen van de koraalriffen langs de kust en in het Schottegat (Asientoformatie.)
| |
[pagina 26]
| |
EILAND CURAÇAO: GEOLOGISCHE TIJDPERKEN, FORMATIES, enz.
| |
[pagina 27]
| |
Verklaring van enige namenconglomeraat (puddingsteen) - aaneengekit grof grint. diabaas - een gestolde lava. dioriet - een gestold diepte magma. foraminiferen - uiterst kleine, ééncellige zeediertjes met een sierlijk pantser van koolzure kalk. kiezelleien of hoornstenen - fijnkorrelige, kiezelige leistenen. Koralen (behorende tot het dierenrijk) en kalkwieren (behorende tot het plantenrijk) zijn de voornaamste bouwers aan de kalkriffen. Kalksteen bevat veel resten van hen en tevens van andere zeeorganismen. porphyriet - lava of magma, gestold in een spleet en van bijzondere structuur. radiolariën - uiterst kleine, ééncellige zeediertjes met fijne kiezelzuurskeletjes. radiolarieten - kiezelige gesteenten, gedeeltelijk bestaand uit radiolariën-skeletjes. Rudisten - eigenaardig gevormde, grote schelpen met zeer dikke schaal. schalies - fijnkorrelige, kleiïge gesteenten. tuffen - verharde vulkanische as. zandsteen - aaneengekit zand. |
|